GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Want Hij is lieflijk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Want Hij is lieflijk.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Looft den Heere, want de Heere Is goed; psalmzingt zijnen naam, want Hij is liefelijk. Psalm CXXXV : 3.

Lieflijk is een veelzeggende uitdrukking, waarin we tot uiting brengen wat onze gewone opvatting te boven gaat. De Psalmist, die dit roerende woord bezigt en op den Heere onzen God toepast, voelt dat hij voor een oogenblik in de zalige aanschouwing van den Heilige zich als verliest, en in nu de gewone uitdrukkingen geen term meer vindend, die 't diep aangrijpende van de teederheid van Gods liefde tot eenigszins genoegzame uitdrukking kan brengen, n in heiligen drang naar een, nog teederder woord grijpt. Dat God goed is, zoo als er in het eerste lid van Ps. 135 : 3 staat, voldoet niet meer aan wat hij uitdrukken wil, en daarom tast en grijpt hij naar nog teederder, bezielender, rijker uitdrukking, en spreekt het nu uit, dat God, niet alleen goed maar in zijn innig verband met zijn geloovigen zelfs lieflijk is. Het staat er zoo roerend schoon, zoo bezielend, en zoo aangrijpend uitgedrukt: Psalmzingt zijnen Naam, want Hij is'lieflijk.*. De zanger gevoelt zich, als we 't zoo uitdrukken mogen, door de heerlijkheid en de bezieling van Gods liefde als verrukt. Ook het eerste wat hij uitsprak greep aan. «Looft den Heere, want de Heere isgaedt,

maar toch, hoe rijk deze bezielende uitdrukking ook zij, zoekt en tast hij naar nog dieper ge voelde, naar nog meer omvattende uitdrukking. Dat God ^oed is, we wisten het als kind, en we zongen het heel onze jeugd door met de vromen mede. »God is goed.* Maar toch, dat loven en verheerlijken van God als goed, put de diepte der gewaarwording niet uit. Goed. o, gewisselijk. In volstrekten zin genomen is Jehovah alleen goed. Aan Hem alleen faalt niets. Op Hem alleen kan het schoon begrip van goed in vollen zin worden toege--past. Maar toch is er in de gewaarwording, die het kleven onzer ziel aan God te weeg brengt, iets nog teederders, iets nog rijkers, iets nog dieper aangrijpend en bezielend, en dat is het wa de Psalmist tot uitdrukking poogt te - brengen door te jubelen, dat de Heere niet alleen goed maar tegelijk lieflijk is; wat zeggen wil, dat he denken aan den hoogen God een zoo overweldigende gewaarwording in ons opwekt, dat het inbegrip van alle liefde zich in zijn Naam schijnt saim te trekken.

Natuurlijk kan men dit roerende woord van ilieflijkc ook in ons menschelijk leven op de menschelijke, soms zelfs op de dierlijke aanrakingen en ontmoetingen toepassen. Doch dan voelt men aanstonds bij het uitspreken zelf van het woord, dat het niet in zijn rijke diepte wordt genomen. Waar gelijk hier de uitdrukking > lieflijkc gebezigd wordt, om de kalmere uitdrukking van »Hij is goedi., nog te verrijken, maakt zich een heilige drang van ons meester, die van zelf teweeg brengt, dat we ons in den rijkdom van God goedertierenheid verliezen. Dat »lieflijk< dringt nog dieper door dan elke andere uitdrukking die we bezigen, om de glorie Gods te verheerlijken. Tusschen den Heere onzen God en ons zielsbewustzijn schuiven zich telkens en gedurig bange, hinderende gewaarwordingen in, zoodat we aan onzen God wel denken en met Hem rekenen, maar dat er uit ons zondig hart onwillekeurig hinderlijke gewaarwordingen oprijzen, die van zelf teweegbrengen, dat on denken aan God , onrust in onze ziele wekt, soms zelfs onder den angst van de zelfaanklacht onze ziel weg doet zinken. Zelfs is deze afstootende gewaarwording niet zeldzaam. Zoo dikwijls onze conscientie de heugenis tusschen onze aanbidding en onze innerlijke gew^rwordingen inschuift, dringt zich zelfs de neiging aan ons op, om ons van onzen God te vervreemden, zijn heilige tegenwoordigheid te mijden, en in de tente der behoudenis zijn toorn te ontvluchten. Maar hoe sterk zulk een pijnlijke gewaarwording zich ook van ons kan meeste mak^, onze ziele blijft er' niet bij, ze poogt veeleer op alle manier zich er aan te ont worstelen, en dan wordt de heilige drang van zelf voelbaar, om al 't bange en benauwde te ontvlieden en ons zoo eeniglijk met de eere onzen Gods en met de verheerlijking van zijn Naam te ontledigen, dat 't ten slotte in on wordt: Dring terug al wat de eere Gods in mijn ziel te kort zou doen, en laat 't eeniglijk om Hem en uitsluitend met Hem zijn, dat on zielsleven zich in actie zet.

En in zulke oogenblikken nu schiet de kracht en de beteekenis van elk ander woord te kort, om de teederheid en het aanminnige van de ons bezielende liefde Gods tot uiting te brengen. Dan zoeken we een nog teederder woord dan we anders plegen te gebruiken. Goed is ons dan te zwak, onze ziel moet in haar uitdrukking dan dieper doordringen en nog inniger toon aanslaan, en juist in zulk een oogenblik is dat meesleepende »lieflijk« het eenig rijk gekozen woord, om voor ons eigen zielsbesef onze innerlijke gewaarwording tot uiting te brengen. »Lieflijkc, het behoeft niet verbloemd, is dan ontleend aan een zichzelf opdringende vergelijking met de menschelijke liefde, die ze voor elkaar gevoelen, en met opzet in een gevoelsterm, in een gevoelsuitdrukking, in een gevoelsformule tot uiting brengen. De Psalmist had reeds geloofd aan de goedheid van Gods liefde, maar bij nog inniger en nog teederder gewaarwording is hier dat uitjubelen van de goedheid Gods niet"voldoende. Het grijpt hem nu nog dieper, nog teederder, nog inniger aan. Eerst had hi volstaan met den Naam van zijn God te loven maar nu moet 't van 't loven in het. heihge bezingen overgaan. Vandaar de twee deelen in één vers. Eerst 't Looft den Heere, want Hi is goede, en zoo blijft de uitdrukking van zelf kalm en rustig. Doch nu mag het hierbij niet blijven. ' Dieper dan 't loven gaat 't Psalmzingen en inniger grijpt 't lieflijk aan dan 't stempelen dat de Heere goed is. En zoo vol eindt het bezielende vers zich van zelf in deii bezielenden climax. Eerst tLooft den Heere, want Hij is goed.* Zoo hoort 't loven bij de goedheid Gods. Maar nu in het tweede lid komt de nog rijker poëtische khmming. »Looft niet, maar psalmzingt, en psalmzingt, want zijn Naam is niet maar goed, doch teederder genomen, nog inniger schoon: «Psalmzingt Hem, want zijn Naam is lieflijk*.

Zoo spreekt zich dan in rijke poëtische taal hier het nog inniger, het nog teederder, het nog aangrijpender en het nog bezielender van de zalige gewaarwording van Gods genadige en als meesleepende lietde uit. Of het Hollandsche woord van lieflijk dit ten volle uitdrukt, zij 'daargelaten. „Lieflijk" is in onze taal het teedere, het als wegsmeltende woord, om de teederheid der innige verbondenheid uit te drukken. En daarop komt het hier aan. Er is niets rijker, niets zaliger, niets bezielender dan de ons zoekende en aangrijpende liefde Gods. Dan wordt alles op zij gezet. Niets rekent meer mede. Weg valt wat anders onze liefde verkoelen kon. En het is dan, of God Almachtig ons in zijn teedere, wegsmeltende genade op neemt, en wij gevoelen ten slotte niets anders meer, dan dat eenig rijke en alles te bovengaande in onze zielsgewaarwording, dat de Liefde Gods ons verteert.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„Want Hij is lieflijk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's