Beginsel en norm in de literatuur - pagina 18
Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit
14 mate aan den dichter; hij ziet boven de dingen en in de dingen de idee in hare schoonheid. Het verstand vraagt naar begrippen, de geestelijke aanschouwing naar ideeën. De wetenschappelijke onderzoeker en denker tracht een zuiver en klaar begrip te verkrijgen van het voorwerp van zijn onderzoek en denken. Hij versmaadt daarbij de aanschouwing niet, maar, wanneer hij die te hulp roept, zijn het lijnen en vlakken, die in hunne onderlinge verhoudingen de verhoudingen zijner voorstellingen en begrippen zichtbaar voorstellen. Zij drukken voor hem niet het wezenlijke uit, maar dienen als hulpmiddel bij het denken en de uitdrukking der gedachten. De gave echter der innerlijke a&nschouwing zoekt niet het logische begrip; zij stelt zich het wezen der dingen, voor zoover het gekend wordt, voor in een vorm en gestalte, niet voor het zinnelijk oog, maar voor den aanschouwenden geest. Door een geestelijke plasticiteit onderscheidt zich de idee van het begrip. Neemt, door de phantasie, de idee eene bepaalde individueele gestalte aan, dan treedt het ideaal voor het geestesoog. Dat ideaal vindt de dichter niet langs den weg der redeneering, door inductie en deductie; het is niet de aanschouwelijke voorstelling van het logische begrip: de dichter ziet de idee in de reëele wereld zelf. Zijne ziel wordt door de dingen en de gebeurtenissen, 't zij ze vóór hem staan of uit de historische herinnering voor hem treden, zóó aangegrepen, dat hij terstond het wezenlijke gevoelt en het, onbewust, omzet in een ideaal. Het is door die zienersgave van den dichter, dat de poëzie dikwijls, zooals ARISTOTELES zegt, i') hooger staat dan de historie ; de dichter laat het toevallige ter zijde en ziet terstond het wezenlijke. Daaruit volgt het groote verschil in de wijze van uitdrukking en voorstelling tusschen den man van wetenschap en den dichter. Gene betoogt en redeneert, schakel aan schakel aansluitende, tot de keten af is, terwijl deze, waar hij de idee in hare schoonheid aanschouwt en zijn gevoel, zijne emotie, in woorden uitdrukt, alle middelen gebruikt om klaar te doen aanschouwen en innig te doen gevoelen. Is deze opvatting van de gave des dichters juist, dan blijkt, hoever PLATO, door zijne dialectiek misleid, van de waarheid afdwaalde, toen hij beweerde dat de dichter, in tegenstelling
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 28 oktober 1901
Rectorale redes | 46 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 28 oktober 1901
Rectorale redes | 46 Pagina's