Evolutie of revelatie - pagina 83
Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit
81 Weggevoerd is Askalon. Gegrepen is Gaza. Yenuam (lanoach bij de noordergrens van Palestina) is vernietigd geworden. Israel (Y-si-r'-l) is gering geworden, zijn zaad (of zaaisel) is vernietigd. Palestina (= Char) is een hulpelooze weduwe (cheret = weduwe) geworden tegenover Egypte. Alle landen te samen zijn in vrede; En iedere vreemdeling, die rondzwerft, wordt getuchtigd door koning Merenptah. (LiNDL, 1. c. p. 54). Dit is niet alleen de eerste, maar ook de eenige maal, dat de naam van Israel tot dusver in een Egyptische inscriptie gevonden is. De vermelding van Israel tusschen de andere volkeren in Palestina laat geen mogelijkheid van twijfel over, dat Israel destijds reeds in Kanaan woonde. KöHLEB 1.0. I. p. 226, die op andere gronden den uittocht uit Egypte vóór Ramses n plaatste, blijkt dus volkomen gelijk te hebben gehad; ook Egyptologen als Brugsch, Maspero, Wiedemann (1. c. Dl. II, p. 493) hadden tegen de gewone voorstelling, alsof de uittocht onder Merenptah zou hebben plaats gevonden, geprotesteerd; en niet alleen LINDL, I.e. p. 39; UEQUHAET, Ic. Bd. n, p. 205, maar ook v. OEELLI in het kort geleden verschenen artikel Israel, P. R. E", IX, p. 464, komen tot dezelfde conclusie. Feitelijk wordt hierdoor de Schrift bevestigd. De vi'Oegere Apologetiek had een groote fout begaan; de chronologie van de Schrift was door haar prijsgegeven. Volgens I Kon. 6:1 verliepen er tusschen den uittocht en Salome's tempelbouw 480 jaren; de uittocht moet dus omstreeks 1436 hebben plaatsgevonden en Ramses II regeerde van 1324—1258 (zie STEINDOEFF, I.e. p. 168 en LINDL, 1 c. p. 123), dus 120 jaar later; daar de uittocht eerst onder Merenptah gesteld werd, maakte dit zelfs een verschil van bijna 200 jaar. Thans neigt men er dan ook veel meer toe om Thutmoses III (1515—1461) voor den Pharao der onderdrukking te houden en Amenophis II (1461—1436) voor den Pharao van den uittocht. Het oude bericht van Manetho, door Josephus medegedeeld, dat de uittocht onder Thummosis, den zoon van Ammosis plaatsvond, zou dan juist biyken. De Israëlieten moeten dan volgens deze berekening omstreeks 1397 onder Josua begonnen zijn met Kanaan te veroveren. Het is daarom opmerkelijk dat in de brieven van de kanaanietische vorsten te Tell-el-amarna gevonden, die juist over het tijdvak van 1392—1374 loepen, geklaagd wordt over het binnendringen van een volk, genaamd de Chabiri, die het land dreigen te overweldigen. Zoo schrijft Abd-Chiba aan koning Amenophis IV: „Zoo waar mijn heer en Koning leeft, wanneer een beambte hierheen komt, dan pleeg ik (steeds) te zeggen: het land des konings gaat te gronde. Wanneer gij niet naar mij hoort, dan gaan alle vazallen verloren en de Koning mijn heer zal geen vazal meer hebben. (Daarom) richte de koning zijn opmerkzaamlieid op de vorsten en de koning mijn heer zende boog6
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 20 oktober 1903
Rectorale redes | 136 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 20 oktober 1903
Rectorale redes | 136 Pagina's