GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De loochening der Gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De loochening der Gemeene Gratie.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

In Amerika is onder de Gereformeerde broederen ernstig geschil gerezen over het leerstulc van de Gemeene Gratie.

Er zijn er, die meenen, dat deze leer onschriftuurlijk is en daarom de Gemeene Gratie loochenen.

De stand van de kwestie wordt uiteengezet in de brochure van D's' J. K. van Baaien: „De loochening der Gemeene Gratie, Gereformeerd of Doopersch".

Ds van Baaien ziet in dit geschil een beginselstrijd tusschen Calvinisme en Anabaptisme en meent, dat in HoUandsche kringen in Amerika nog maar al te veel van den Doopersehen zuurdeesem te bespeuren valt.

Om onze lezers voor te . lichten, volgen we den schrijver op den voet.

We wenschen echter deze zaak geheel los te maken van de Jansen-kwestie.

Ook werpen we ons niet als scheidsrechter tusschen de Amerikaansche broeders op.

Daarom blijven hun personen buiten geding.

Zij, die in Amerika de Gemeene Gratie loochenen, z«tten de uitspraken van godgeleerden als Kuyper en Bavinck, in deze kwestie eenvoudig op zij en betoonen daarbij niet steeds het verschuldigde respect.

Voor hen is het Noachitische Verbond een" verbond van particuliere genade.

Ook wordt volgens hen, het leven der wedergeboorte niet gedragen door het leven uit de schepping. Evenmin is ook het verbond der. bijzondere genade aan alle zijden omringd door een algemeene genade, gelijk een kern door haar bolster.

Er bestaat, zoo gaan zij verder, geen genade, dan in het bloed van Christus en in den natuurlijkep niensch is er van vatbaarheid voor genade in het hart geen sprake.

Tot den natuurlijken mensch vloeien wel uitwendige zegeningen, welke voor den geloovige bestemd zijn, af, maar die zegeningen • verkeeren voor hem in een vloek.

Daartegen nu brengt Ds van Baaien zijn bezwaren in. Hij ontdekt rationalisme in de redeneering zijner tegenstanders. Maar vooral legt hij hun ten • taste een ©enzjjdige theologie, die alleen uitgaat van de leer der uitverkiezing.

Met de voorbeelden van Farao's dochter en de bekeering der Ninevieten op de prediking van Jona, wil hij aantoonen, dat de gaven Gods aan de onwedergeborenen, dezen niet nog goddeloozer maken.

Hij meent in de loochening der Gemeene Gratie te herkennen, de dwaling van het Anabaptisme, waaraan de praktijk van de „mijding" onafscheidelijk verbonden was.

Het zou jammer zün, indien dit geschil in onze Amerikaansche Kerken op scheuring uitliep. Daarom matige men zich in zijn uitspraken, verkettere elkander niet te spoedig, zegge liever, dat iets in de Anabaptistische lijn ligt, dan daf men het als Anabaptisme brandmerkt en houde rekening met de inkonsekwenties, welke bij de tegenpartij duidelijk zichtbaar zijn en waaruit blijkt, dat men bij' het Anabaptisme niet wil uitkomen.

Het is alsof Kuyper zeker voorgevoel had van de moeiliJIched.en, welke dit leerstuk in de toekomst zou opleveren, toen hij den term , , algemeene genade" inruilde tegen „gemeene gratie". Misschien zou hel verhelderend werken, indien men, inplaats van , , genade", „lankmoedigheid" gebruikte. Toch mag het genade-begrip hier, niet losgelaten. Calvün is daarin voorgegaan.

In een Amerikaansch blad lazten wij, dat Kuyper ten opzichte Van de gemeene gratie een genie wa, s, dat een genie scbept en dat hij daarom' dit leerstuk heeft gescihapen.

Dit gaat echter veel te ver.

Ook voor ons was Kuyper een genie.

Maar dat |hij de waarheid der algemeene gena.de zou hebben ontdekt is in strijd met de historie.

Kuyper heeft ongetwijfeld dezte leer in den nieuweren tijd weer inet macht op den voorgrond gesteld, Jret stof Van eeuwen 'er af geblazen en breeder dan iemand vóór Ihem' .uitgewerkt.

Toch komt aan Calvijn de eer toe de Scliriftopenbaring op dit punt hiet eerst tot heldere be-' zinning te hiebiben Igebra'clht en niet zóó, dat men er bij hient naar zoeken tóoet, m.aar zóó, dat het dadelijk in het oog springt.

Bij hiem vormt dez'e leer een wezenlijk bestanddeel van izijn theologie.

Hij maakt er zich niet met eenige zinsneden van af, maar •handelt er uitvoerig over.

Bavinck verwijst in 'zijn oratie over dit onderwerp veelvuldig naar Calvijn.

Toch is (hij in feijn verwijzingen nog niet volledig.

Calvijn heeft er nog meer over geschreven.

Bijna alle elementen, welke Kuyper in z'ijn om­ bij Cal­ vangrijk weAl noemt, vïnd'fni'en'reeds vijn terug.

De konsekwentie Vaïi de loochening der gemeene gratie werd dan ook door sominige broeders in Amerika niet voldoende doorzien.

Zij willen die konsekwentie niet aanvaarden.

Daarvoor zijn ze te goed Gereformeerd.

Maar dan dienen z'e ook te bedenken, dat de loochening van dit leerstuk met de grondg, eda, chte dier Reformatie, welke in Calvijn haar-voorganger eert, ten eenemnlale strijdt.

Men kan niet .zeggen: ik ben hét in deze met Calvijn niet eens.

Dat kan mien op tal van andere punten wel.

Geen enkel Gereformeerde neemt b.v. Calvijn's exegese in alle deelen meer voor zijn rekening.

Maar hier staat de zaak anders.

De leer der algemeene genade behoort tot de fundamenten van het Calvinisme.

Men kan deze leer niet stelselniatig verwerpen én Calvinist blijven.

Tusschen beide is een onlosm'akélijk verband.

Zoodra onze broeders aan de overzijde dit verband inzien, zullen zij ongetwijfeld hun loocjiening herroepen.

Maar om dit verbland in te zien is studie van Calvijn's werken en met name van zijn Institutie, noodig.

Hier kan natuurlijk van een gedetailleerde uiteenzetting van Calvijn's gedachten te dezen opzichte geen spralce zijn.

Dit zou op zichzelf een a.parte artikelenreeks vorderen. En dan nog wel een reeks, die minstens gedurende een half jaar moest voortgezet.

Wij raken hier dan ook' ölechts enkele punten aan, die meer rechtstreeksch verband houden met het doel dezer artikelen.

En dan waarschuwden we reeds, dat men niet onze dog'matischie terminologie op Calvijn moet toepassen.

Anders verstaat men-hiem verkeerd.

In het tweede boek vara ^ijn Institutie (hoofdstuk II § 17), onderscheidt hij in de a, lgem6ene genade (welke hij daar niet gratia eomm'unis, maar gratia generalis heet), nog een bijzondere genade (gratia specialis). Het uitgangspunt voor de algemeene 'genade is bij hem' steeds het , licht, des verstands, dat de natuurlijke mensch ondanks de 'z.onde {heeft bdhbuden. Wel zijn, zoo zegt hij, sommige menscihén van hun geboorte af idioot en aiChterlijk, maar dat gebrek' verduistert de algemeene genade Gods niet. En dan waagt hij verder, vanwaar het komt, dat de een meer in verstandelijke gaven uitblinkt dan de ander. Dat schrijft ihij toe aan bijzondere genade Gods, die m'tblirikt in de algemeene natuur.

Onder algemeene genade biegrijpt hij alzoO' het goede, dat aa.n alle menschen gelijkelijk geschonken wordt, bijzondere genade de Ixtoogere mate van natuurlijke gaven, aan verschillende menschen verleend.

Daarnaast spreekt hij ook van een Mjztondere genade, welk© alleen het deel is der uitverkorenen. Zoo b.v. in hetzelfde Wooldstuk' § 6. Daar betoogt hij, dat de mensch door-zijn vrijen wil geen goede werken k'an doen, tenzij hij door genade geholpen wordt en wel door de bij zondere genade, waarmee alleen de uitverkorenen door de wedergeboorte worden begiftigd.

Men houde hierbij in het oog, dat Calvijn's Institutie geen wetenschappelijke dogmatiek' is en dat derhalve niet mag worden verlangd, dat daarin naar wetenschappelijke definiëering wordt gestreefd.

Ook willen wij hier geen poiging wagen om voor deze begrippen van Calvijn dogmatische benamingen uit te denken.

Wij willen slechts een eenvoudig schema geven van Calvijn's onderscheidingen.

En dan kan men het zóó uitdrukken.

Hij neemt aan:

1. een algemeene algemeene genade.

2. een bijzondere algemeene genade.

3. een algemeene bijzondere genade.

4. een bijzondere bijzondere genade.

Voor dit laatste 'zullen wij nu maar geen be­wijsplaatsen bijbrengen. Ieder vat. Wat hiermee is bedoeld. Alle kinderen Gods ontvangen het heil in Christus. Maar aan den ©en worden ook daarbij meer ta, lenten toevertrouwd dan aan den ander.

Breed-is alz'oo Cal-vijn's genade-begrip. Bij de algemeene genade - wijdt hij uit over wetenschap, kunst, zedelijkheid, staatsieven enz.

En wat hij in dat genade-begrip opneemt?

Wat voor hem (genade in Öen ruim'sten zin is? Hij omschrijft dat op velerlei m, amer. Maar vooral is zij voor hem dat, wat niet aan de menschelijke natuur opizichzelf is 'verbonden, m'aar doior aanhoudende tusschenkomst van God wordt uitgestort. Ol ook de (goederen, die God aan de mensdhelijke natuur heeft gelaten, nadat zij van hét ware goed is" heroofd.

Die ialgemeene genade te minachten adht hij een ernstig kwaad. Hij hoemt het grove ondaAhiaar-'heid. Wie er Izich aan schuldig maakt wordt zelfs door heidensche dichters en wijsgeeren beschaamd gemaakt. Ja, hij 'doet den Heiligen Geest smaadheid aan (hoofdstuk II § 15).

De Werkmeester der algemeene genade is voor hém niemand anders dan de Heilige Geest. Men mag, zoo betoogt hij, om' hét werk des Geestes in • de uitverkorenen, dat in de overige menschen niet vergeten (hoofdstuk II § 16).

Als bron der algemeene genade noemt hij zoowel de mildheid (liheralitas) als hét welbehagen (benevolentia) Gods.

Beweren Amerikaansche broeders, dat natuur-, lijk© zegeningen, welk© ook de ongeloovigen ontvangen, strekken tot ihhn verderf, gansch anders oordeelt Calvijn. De 'gaven der algemeene genade brengen het menschelij'k (geslacht een algemeen voordeel (publicum bonum). Dit voordeel is echter slechts tijdelijk, niet eeuwig. Maar hét wordt daarom nog niet in een oordeel veranderd.

Door die algemeene .genade beteugelt (refraenat) God de verkeerdheid (perversitatem) der menschelijke natuur', opdat ze niet uitbreekt tot daad.

Zoo handhaaft Calvijn uitdrukkelijk' het genadekar.akter der lankmoedigheid Gods over de gansche wereld.

Hij bieperkt het genade-begrip' niet tot 'de verlossing in Christus geschonken. 'V'an Christus maaikt hij zelfs bij de algemeene genade 'geen melding. Want — wij herhalen — het is geen genade tot zaligheid.

Deze leer der algemeene genade bepaalt Calvijn's wereldbeschou-wing, welke in (al zijn geschriften uitkomt.

Nooit heeft hij zichzelf daarin weersproken, maar bleef zich steeds gelijk.

Dat is ook de wereldbeschouwing der Gereformeerden geworden.

Heel de historie van het CaMnisme wordt een raadsel, zoo men de leer der algemeene genade als iets bijkomstigs beschouwt, dat men evengoed k'an loslaten.

Prof. Is. van Dljk.

Diezer dagen overleed de oud-Hoogleeraar Prof. Is. van Dij'k, _ een van de mannen der ethisch© richting, die 'ons nog hét naast stonden.

Hoewel anders over het dogma denkend dan wij, waardeerde hij hiet toch en nam' h'et zelfs tegen Von Harnack in bescherming.

Zijn hart ging uit naar de mystiek'. Thomas a Kempis en Pascal waren zijn lievelingsschrijvers.

Wij betreuren hét, dat het type dier Ethisdhen meer en toeer uitsterft.

Het heengaan van den fijnzinnigen Van Dijk' is metterdaad een verlies ook voor ons.

Hij vormde door ziijn vrome, echt-christelijke persoonlijkheid nog een band met hén, die wij ondanks hun afwijking, als onze broeders beschouwen.

Hij hield de verschui-ving naar links nog tegten.

Waar zulken wegvallen, vreezen wij.

Tiendaagsche veldtocht.

Onder predikanten worden de dagen, welke aanvangen met den Zondag vóór Kerstmis en eindigen met den Kieu-wjaarsmbrgen weleens de Tiendaagsche veldtocht genoemd.

Een benaming, welke de gemeente ook weleens mag Jiooren.

Hoeveel gemeenteleden denken erover na, waf. die dagen van den predikant vergen?

En hoevelen, die er over nadenken en medelijdend aan hun nieuwjaarswensch' toevoegen: „drukke dagen, dominee, u zult wel blij zijn, dat. zes weer achter u liggen", ' steken, een vinger uit om hierin verbetering te brengen?

Want verbetering moet er heusch komen.

‘t Is waar, onze predikanten klagen niet.

En zij hebben gelijk.

Maar misschien mag ik het wel voor hen doen.

Ik heb op dit gebied ook eenige ervaring achter mij.

En dan kan ik wel vertellen, dat ik deze dagen steeds met zeker onlustgevoel zag naderen.

Niet, omdat ik niet (graag preekte. Integendeel..

Niet, omdat ik het Kerstfeest niet heerlijk vond. Het tegenovergestelde was het geva: i.

Niet, , omdat ik het beklaagde, dat anderen rustig konden genieten en ik mij dikwijls de noodzakelijkste rust moest ontzeggen. Wie zulke offers niet, wil brengen, moet het predikambt niet begeeren.

Maar omdat ik mij ten slotte soms machine voelde worden.

Het preeken werd op den duur een beetje mechanisch en dat kan ik voor mijn geweten met het brengen van-de goede tijding des Konings niet overeen brengen.

Niet zoo zelden had ik da# ook' voor mijzelf meer aan d© voorbereiding tot de prediking, dan aan de prediking zelf.

En dat mag immers niet!

Dat was maar niet iets persoonlijks van mij.

Ik ken predikanten van zwakker gestel, die hét nog kwader hadden te verantwoorden.

Die na „de tiendaagsche veldtocht" overver: moeid waren en zich 'met berstende hoofdpijn te bed moesten begeven.

Ook sterkeren, die hét elkander bekennen: „ik bén dood-'Op."

Men denke over den arbeid dier dagen gering. niet

Klaagde Kuyper in zijn firedikantentijd eens, dat twee doorwrochte predikaties op één Zondag voor

een predikant in een groote gemeente eigenlijt' te . veel waren, onz'e dienaren des Woords hebben zich daaraan sinds lang gewend en de ervaring leert, dat zij dien last met opgewektheid torsen. Het valt ooik wel wat 'mee.

Maar als men zijn taak ernstig opvat en men heeft dan in tien dagen minstens. acht-, soms ook negenmaal te preeken, dan moet men boven zijn kracht werken.

Want wat vooa-bereiding Ikosten die preekten niet!

De gemeenten weten imimers nu wel zoo zachtjesaan^ dat de dominees jhun preeken niet uit de mouw schudden?

Vroeger waren er wel menschen, die dat dachten. Zij meenden, dat de predikant thuis slechts een tekst behoefde op te •zoeken, er de „kant" eens op na te xien en dan kon hij wel achter den bijbel gaan staan en ilxen warm preek'en.

Vroeger waren er ook , wel dominees, die dat bepraktiseerden.

De eischen voor de prediking zijn echter steeds hooiger 'opgevoerd.

Gelukkig!

Het beste is voor de bruid van Christus niet goed genoeg.

Maar dat alles vraagt ook meerdere inspanning.

En er zijn nu leenmaal grenzen ook aa.n de menschelijke klacht.

Zonder sterkte. twijfel geeft de Heere Zijn knechten

Maar dit neemt niet weg, dat zij ook teveel van zich vorderen kunnen.

Daarom wil de Heere, dat ook in deze met overleg zal worden te werk gegaan en dat Hij hierin niet zal worden verzocht.

Vele predikanten zoeken in die dagen de zwaarte van hun werk te verlicOiten door met collega's te ruilen. Dit spaart hün tenminste eenige voorbereiding. Toch blijft ook dan h'et werk' nog drukkend genoeg. Immers, ook de herderlijke arbeid kan : niet geheel stil liggen. Vaak bioet hij nog op den Tweeden Kerstdag de Zondagsschbolviering leiden, want hij is nu eenmaal voor alles in de wieg gelegd en niemand kan hem in dezie dingen evenaren. Uiterst vleiend voor höm! Maar hij denkt weleens: de eer is mij te groot!

Deze kwestie heeft eohter nog een anderen kant.

Hoe houdt de gemeente zich gedurende deze dagen.

Is zij werkelijk onverrhoeid in het hooren? Men weet beter.

Over het geheel laat de opkomst veel te wenschen over.

Zelfs trouwe kerkgangers mist men dan niet zelden.

Gewoonlijk komt men er niet rond voor uit, niiaar de verklaring 'moet voor ©en voornaam deel zieker wel hierin gezocht, dat m; en zich oververzadigd voelt.

Men kan de maag Wet spijz'en overladen.

Maar er is ook een geestelijke ioverlading.

Gods Woord moet niet lalleen aangehoord, iriaaj ook verwerkt voorden.

Als men met de uitstekendste hoorders eens een proef neemt door hen nog eens na te vragen naar de teksten, waarover in dien tijd gepreekt is, komt men tot verrassende resultaten.

Negentig procent is er heelem!aal ïtiee in de war, wat hun anders niet licht overkomt.

Slotsom: zij hebben teveel ontvangen.

Een prediker, die de gemeente inderdaad wat mee geeft, vermoeit zoowel zijn gehioor a, ls zidh'zelf.

Nu weet het gehoor er wel raad op.

Het stelt zichzelf op dieet.

Het rantsoeneert zich.

Akelig leege kerken zijn daarvan liet gevolg.

Misschien is het in kleine plattelandsgemeenten wat bister, maar in grootere kerken is dat bijna regel.

Moet dat nu maar izooi doorgaan?

Moet hierin niet noodig verandering komen?

Wat ik zou voorstellen?

Om te beginnen dit: schaf allerwegen den dienst op den Tweeden Kerstdag af.

Op grond van de Kerkenorde is dit geoorloofd.

Deze bepa, alt in art. 67: „De onderhouding der tweede feestdagen wordt in de vrijheid der kerken gelaten."

Elke plaatselijke kerk heeft (hierin alzoo de vrije hand.

Voorts verdient het m. i. aanbeveling, dat de kerkeraad er bij de predikanten op aand.ringe, dat de diensten op iEersten Kerstdagavond en op Nieuwjaarsmorgen niet langer dan een uur, op Oudejaarsavond niet langer dan Vijf kwartier duren, zoo deze althans niet op een Zondag vallen.

Als predikant volgde ik dez'e gewoonte reeds en preekte ook opi tweeden Pa, asch-en Pinksterdag niet langer dan een uur len meende daarmee de gemeente een dienst te doen en-tot haar meerdere stichting en opbouwing bij te dragen.

Op plaiatsen, waar men een Kerstfeestviering heeft met kinderen van Zondagsscholen, zou men zich kunnen beraden om^ deze op Eersten Kerstdag des namiddags te doen plaats hebben.

Ik weet heel goed, welke bezwaren tegen dit alles kunnen worden ingebracht.

Toch gelooif ik, dat het profijt der gemeente en de eer des Heeren het vordert, dat m-en op inkrimping bedacht zij.

Het zon de feestvreugde èn bij den dienaar èn bij' de gemeente verhoogen.

Want om godvruchtig feest te vieren, moeten de Icrachten frisch Mijven.

Onze Gereformeerde vaderen waren, gelijk men weet, sterk tegen afzonderlijke feestdagen.

Wij behoeven niet zulk een veroordeelende houding aan te nemen.

Niet gaarne zouden wij ze zien afgeschaft.

Maar men overdrijve nu ook niet naar de andere zijde.

Ten slotte wil ik iiog wa, arsch; uwen tegen een paar gevolgtrekkingen, welke men missöhien uit mijn schrijven zou maken.

Men kan nooit te' voorzichtig zijn.

Allereerst wane men niet, dat ik dit voor een reformatorische zaalc van den eersten rang aanzie.

Ik houd er niet van de dingen op te blazen.

Hoewel belangrijk, is het toch weer een ondergeschikt punt.

En vervolgens.

Niemand nem'e uit dit : artikeltje reden, om de diensten op die dagen te verzuimen.

Dit aan te moedigen is mijn bedoeling niet.

Zoolang een kerkeraad meent ze alle te moeten handhaven, eerbiedige het gemeentelid het kerkelijk gezag en wone, tenzij hij wettig verh, inderd is, ze alle bij.

Al kan hij ook niet alles verteren, hij toone tenminste door zijn tegenwoiordigheid met zijn dominee mee te leven.

Mogelijk blijft er ook nog wel een zegen ach!ter.

Intusschen miag men in' den rechten weg op verandering aandringen. Maax men vergete niet, dat niets z.oo moeilijk valt als met een gewoonte te breken. Daarom hebbe men geduld en blijve zachtmoedig, als de aandrang niet al te spoedig effect ihieeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

De loochening der Gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's