GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Privaat of Communaal bezit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Privaat of Communaal bezit.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Socialisatie of Bedrijfsorganisatie.

XVII.

Het onderzoek naar hetgeen de Schrift leert over onze verhouding tot den eigendom, en inzonderheid over de vraag van privaat-of communaal bezit, leverde het volgende resultaat. In de eerste plaats zagen wij, dat het wezen van den eigendom bestaat in het recht tot heerschappij, en de mensch als beelddrager Gods, wel eigenaar is, doch niet in absoluten zin. Hij is slechts rentmeester, in al— hankelijkheid van den Schepper. Ten tweede voniden wij, dat in Israël, en hier hebben wij te doen met den toestand, gelijk die door de zonde geworden is, wel privaat-bezit van grond-en productiemiddelen voorkomtj miaar met ©en sterk com'munistisch karakter. En ten derde bleek ons, dat in het Nieuwe Testament een beslissende uitspraak over privaat-óf communaal bezit niet gevonden wordt, doch dat Christus en de apostelen den eigendom altoos bezien uit religieus-ethisch standpunt. Thans keeren wdj tot ons uitgangspunt terug, en komt weer de vraag aan de orde, of op grond van de' Schrift de socialisatie veroordeeld kan worden mot dit argument, dat Gods Woord de onschendbaarheid van den privaat-eigendom duidelijk' leert. Het antwoord op die vraag zal, na alles wat ik' over de Schriftgegevens gezegd heb, niet onduidelijk zijn. M. i. is dit argument niet aan de Schrift te ontleenen, en laat Gods Woord zich in dezen zin over het bezit niet uit.

Maar zegt ons de scheppingsordinmtie dan niets ?

Zeker, want in de schepping van den mensch naar Gods beeld moeten wij ons uitgangspunt nemen. En als wij dat doen vraagt eerst de oude quaestie, die ik vroeger reeds uitvoerig besprak, onze aandacht, nl. of het privaat-bezit er is om der zonde wil of niet. Zooals de lezers zich zullen herinneren is door Rivet, en op zijn voetspoor door D r Van E s geleeraard, dat de zonde de oorzaak .van hejontstaan van den eigendom is, terwijl Voetiug en in zijn lijn Prof. Gee sink', beiwereu, dat de eigendom behoort tot „de wet der natuur". 'Wig van beide hebben nu gelijk? Naar mijn bescheiden meening zijn er tegen beide ernstige biez\va, ron in te brengen, al komt mij het laatstgenoemde standpunt meer aannemelijk voor dan het eerste Dat de eigendom, dat het privaat-bezit louter een gevolg zou zijn van" de zonde, is een gedachte die gelijk Prof. Gees ink terecht heeft opgg! merkt, in strijd is met onze menschelijke natuur al moet hieraan terstond' worden toegevoegd, dat het individueele bezit door de zonde wel is verscherpt. Doclh ook de opvatting van Voetius schijnt mij toe eenzijdig te zijn. Tegen deze gansche probleemstelling heb i'k bezwaar, en die bezwaren zijn drieërlei.

In de eerste plaats moet ik een opmerking maken tegenover P r o f.' Geesink.

Deze verdedigt den privaat-eigendom met dit argument, dat eigendom vrijheid is, en het besef van m ij n en d ij n, levenals dat van het i k ea gij den mensch is ingesdhapen. Die Vrijheidssfeer beeft de mensch noodig, en hij moet het recht kennen om van een deel van het aardsche goed iets het z ij n e te kunnen noemen. Hij moet over iets kunnen beschikken met uitsluiting van ieder ander mensch i). Doch, met alle waardeering voor deze stelling, die op zichzelve-ten volle waar is, meen ik toch, dat zij de quaestie, waarom het gaat voorbij schiet. De strijd loopt niet over de vraa»; , of de mensch niet iets mag "'hebben, wat hij het zijne kan noemen. Ik ben er zeker van, d-at ieder, behalve zij, Avier communisme dwaasheid is, zal toestemmen, dat zulks niet alleen wenschelij'k, maar ook noodzakelijk ig, en het spreekt wel vanzelf, dat de mensch hehoudt en behouden moet zijn eigen kleeren en eigen gezinsleven, zijn eigen loon en eigen levensonderhoud, zelfs zijn eigen huis, al huurt hij het ook, en' zijn eigen milieu etc. Wie daaraan wil tornen doet tekort-aan het eeiitmenschelijke, wat ons toekomt. Maar een gansch andere vraag is, of uit die grondgedachte voortvloeit, dat nu ook het privaat-bezit van grond en productiemiddelen, in den. meest algemeenen zin, onschendbaar is, en de menschelijke natuur eischt, dat deze privaat-eigendom niet op. geheven wordt. Zioo ja, dan komen velen, zelfs de meesten, die in dezen zin geen privaat-bezit kennen, schromelijk tekort, en geniet het meerendeel der beelddragers Gods geen of althans te weinig vrijheid. De redeneering, die uitgaat van het ingeschapen besef van m ij n en d ij n is op zichzelve kostelijk en schoon, Inaar biedt voor de vraag, die ons bezig houdt geen oplossing.

Een tweede bezwaar is het volgende.

M. i. gaan beide theorieën, èn die van R i \-è t! èn die van Voetius, uit van een tegenstelling, die niet mag aanvaard worden. Ik wees daarop reeds vroeger, (art. IX), naar aanleiding van het gesprokene door Ds J. van And el. op'het eerste christelijk-sociaal congres, en die tegenstelling is het contrast tusscihen privaat en gemeenschappelijk'. Beide opvattingen stellen de quaestie eigenlij'k zoo: wat is de oorspronkelijke toestand geweest: gemeenschappelijk of individueel, en die probleemstelling is het scherpst toegespitst in de beschouwing, dat het privaat-bezit er is om der zonde wil. Deze meening wil dus van den privaat-eigendom' in den staat der rechtheid niet weten, en laat ook

straks het private voor het gemeenschappelijke verdwijnen. Doch, staat de quaestie zoo? Magen wij Tan uit dit standpunt de dingen beschouwen? Ik heb gepoogd uit de Schrift aan te toonen, dat zij ons geen erikelen grond voor dit standpunt' aan 'de hand geeft, en ik wil dit nu ook' nader bewijzen. Daartoe moeten wij ons uitgangspunt niet nemen in Israels wetgeving, want hier hebben wij te doen met den toestand, zooals hij door de zonde oeworden is, maar wij zullen teruggaan tot de schepping van den mensch naar Gods beeld. Daarin ligt imim'ers de grond voor den eigendom. Laat ik nog eens er op mogen wijzen, dat de Schrift het eerst van den eigendom spreekt .in het nauwste verband met onze formeering naar de gelijkenis Gods. Laat ons m e n s c h e n m' a-kcn naar Ons beeld en naar Onze gelijkenis, en dat zij (heerschappij hebben lezen wij in het scheppingsverhaal (Gen. 1:26). De heersöhappij, dat is het wezen van den eigendom, staat dus mtet het beeld Gods in h'et nauwste verband. Zij vloeit daaruit onmiddellijk' voort. De mensch, die de beelddraigier des Eeuwigen is. wordt tot eigenaar gesteld, om ook; daarin de gelijkenis des Scheppers te vertoonen.

In het beeld Gods ligt het uitgangspunt. Dat hebben de roomschen goed begrepen.

Hun leer van den eigendom wordt door hun opvatting van het beeld Gods hébeerscht 2).

Zoo moet het ook 'bij ons zijn, en wiat zien wij. dan in het beeld Gods ? Is da; arin de tegenstelling van privaat of conalmunaall; van persoonlijlcheid en gemeensdhiap; van individueel en sociaal? Allerminst, want, en hierop komt het aan, in God Zelf is de god del ijk'e, volkomen harmonie van persoonlijfe'heid en gemeenschap.. In Hem is het individueele in de drie personen van het goddelijk wezen, die naar" luid der Schrift, en voorzoover wij menscheh onderscheiden kunnen, onderscheiden zijn in personeele 'namen, werken, eigenschappen en eer, en in Hem is de gem'eenschap van het ©ene, goddelijk Wezen. God is één, en toch aanbidden wij den Vader, den Zoon en den Heiligien Geest, en die hai'monie spiegelt zich af in den mensch, die naar liet beeld van den drieëenigen God geschapen wordt En die harmonie tussdhen het persoonlijke en sociale houdt God dan oofe altoos vast. Die samenstemiming, die de zonde verstoort, wordt door Hem in de genade weer hersteld. Want spreekt van die harmonie niet in duidelij'k'e klanken bet Pinkstorwonder? Het eene Pinkstervuur daalt op •allen, en allen worden vervuld met den .Heiligen Geest, maar dat vuur splitst zi'ïh in verdeelde tongen, die glansen boven een iegelijk, en op ieders hooM, dat is het individueele, is een afzonderlijke Pinkstervlam.

Welnu, in die harmonie ligt de grondgedachte I van onze beschouwing.

Wanneer ving uitg; aan van de schepping naar I Gods beeld en dat beeld Gods ook' in den eigen-; dom vinden, is Ihet dus niet de, vraag; wat het i is, óf privaat óf comimunaal, ma, ar wordt het ons ! duidelijk: , dat beide in de gelijkenis des Scheppers j besloten liggen. De staat der rechtheid zou dus niet I gekend hebben uitsluitend privaat öf louter gemeeni schappelijk bezit, maar beide, of liever de eenheid, f de harmonie van beide. En zoo zal ook in den ; staat der heerlijkheid niet gevonden worden indi-; vidueel eigendom, wanneer we zöo tenminste kun-; nen spreken, met uitsluiting van het gem'eensöh'appelijke, of omgekeerd, mjaar de wonder hemelscbe samienwerking tusschen die beide, gelijk de maatschappij van het nieuwe Jeruzalem in elk opzicht de volkomen harmonie tusschen persoonlijkheid en gemeenscha, p zal fennen. Daarom is naar mijn vaste overtuiging uit de geschiedenis der sdhepping. niet deze conclusie te trekken, dat b.v. socialisatie ongeoorloofd is, omdat God niet den communalen rqaar den privaat-eigendom gewild heeft. De Schepper heeft beide gewild. Hij heeft de harmonie tusschen beide gewild, gelijk ook in Israels wetgeving, wat ook Dr van Es erkent, telkens die harmonie naar voren treedt. En wat den toestand na den zondeval aangaat, zeker dan wijzigen zich de verhoudingen. Dan krijgt het privaat-bezit scherper vormen, en is de gemeenschapseigendom' moeilijk te realiseeren, dooh alleen omdat in ons hart de zonde en de hebzucht woont, maar dit is een gevolg van de zo-nde. Zij maakt de verwerkelijking der communale gedachte onmogelijk, en is dit niet e'ein der hoofdbezwaren, die tegen de leer der socialisatie door ons wordt ingebracht?

Ik hoop Ihierop nog nader terug te komen.

Alleen nog een opmerking.

Zooeven sprak ik van 'drie bezwaren, en ik noemde er tot nu toe slechts twee. Het derde bewaarde ik voor 't laatst, en dat is dit, dat m. i. in de beschouwing van den eigendom, en vooral in de strenge verdedijging van het privaat-bezit, de argumentatie te veel is gebaseerd op enkele losse uitspraken der Heilige Schrift. En dan worden we als vanzelf eenzijdig. Het gaat om de groote Schriftgedaclhte, en om de hoofdlijnen, die in Gods openbaring gegeven zijn, en alleen als we 'die vinden kunnen we ons pad veilig bewandelen. Mijn doel was niet anders dan een enkele 'dier lijnen te belichten, en i'k hoop, dat mij dit gelukt is.


¹) Van ’s Heeren oidiuaiitiën II, bladz. 270.

¹) Zie artikel VII,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Privaat of Communaal bezit.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1923

De Reformatie | 8 Pagina's