GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan de beurt van beantwoording zijn voor ditmaal een drietal vragen van een lezer te M., rakende de Eimnausgangeren.

De eerste is, wat ze bedoeld mogen hebben met het zeggen, dat hun hart brandende was, toen Jezus naast ilea ging op den weg, en hun de Schriften opende,

Deze vraag is niet gemakkelijk te beantwoorden. A'iet zóó precies althans, dat iemand zon kunnen zeggen: dat was het nUj en niets anders. Uit de woorden zelf, die de jongeren spreken, laat zich slechts zeer vaag besluiten tot de zielsaandoening die ze er meè weergaven, en alleen de omstandigheden geven er ons iets naders van te vermoeden.

Als ze zeggen, dat hun hart brandende was, brengen ze daarmee onder woorden de gewaarwording die wij allen hebben bij elfce hevige gemoedsaandoening. De opeenlioping van bloed in de hartstreek, geeft ons daar dan een gevoel van hitte', alsof ons hart ging branden. Zoo zegt D'avid in Psalm 39, dat toen hij> , om zich niet bloot te geven voor zijn vijanden, zwijgen ging van het goede, z'n hart heet werd in zijn öinnenste, en er een vuur ontbrandde in zijn overdenking. En evenzoo lezen we bij den Profeet Jeremia, hootdst. 20:9, dat toen hij zich voornam niet meer te spreken in den Naam des Heeren, het in zijn hart werd als een brandend vuur, besloten in zijn beenderen.

In deze beide gevallen is üet branden van 't har-t' uitdrukking voor onrust, kwelling, zelfverwijt.

Doch het kan evengoed uitdrukking zijn voor geheel andere affecten. Zoo spreken w ij b.v. van vurige liefde en van gloeienden haat; van brandendan ijver en van vlannnende geestdrift.

Uit de woorden zelve van de Emmausgangeren laat zich dus alleen besluiten tot een hevige, hun zielen in hooge spanning brengende aandoening, maar niets over aard en karakter ervan. Dit moeten we opmaken uit de omstandigheden waaronder die aandoening hen overmeesterde, en uit den gedachtengang waarin ze er later, toen ze zich haar herinnerden, erover spraken.

En als we ons daarin zoeken te ^verplaatsen, wordt ons duidelijk, dat de hevige gemoedsbeweging, die zij bet branden van hun hart noemen, moet veroorzaakt zijn: door het verrassend licht, dat Jezus hun uit de Schriften deed opgaan over de noodzakelijkheid van zijn lijden en sterven, en evenzoo over de noodzakelijkheid van zijn opstanding uit do dooden; door de hoop, oip de herleving van hun Meester, die dit alles bij hen wekte; door de worsteling die er nu ontstond tusschen die hoop en de moedeloosheid waaraan ze ten prooi waren; door do ovenvinning die deze .hoop allengs op hun moedeloosheid behaalde; door het zelfverwijt, dat ze zich nu begonnen te doen over hun onwetendheid en hun twijfehnoedigheid, en over het onrecht, dat ze daarmee bun geliefden Meester aandeden; en door de vreugde, die mét de hoop op Jezus' herleving zich begon baan te breken in hun zielen. Niet onmogelijk, dat zich in die vreugde óók mengde een duister gevoel, een zalig vei-moeden, dat op dat eigen oogenlslik de Opgestane lit de dooden niet verre was. Doch dit laatste, waarin nieii vaak geneigd is de kern van hun woord te zoeken, schijnt me toch wel van alles het minst zekere.

Kort gezegd, was het branden van hun hart dus: de buitengewoon saamgestelde zielsaandoening die opkwam Uit het opworstelen van hun geloof ' in Christus en bet doorbreken van hun liefde voor Hem tot licht, tot zekerheid, tot blijdschap.

Lichter te beantwoorden is de tweede vraag: wat beteekenen de woorden „begonnen hebbende van Mozes en de Profeten". Ze ontvangen het noodige licht uit wat er onmiddellijk volgt: „leidde Hij hun uit in al de Schriften hetgeen van hem geschreven was". Ze zeggen dus eenvoudig dit, dat Christus, in de ontsluiting van wat de Schrilten van Hem zeiden, bij de hoeken van Mozes begon en vandaai-voortging tot de Profeten, den een na den ander. Wel goed, dat het er zóó staat, want heel wat Christenen hebben bij Mozes nooit veel licht over den dood en de opstanding van Christus gezocht. Laat dit woord van Jezus ze dan dringen er eens meè te beginnen. Als ze daai-bijf bedenken, dat 'Mozes heel de wetgeving van Israël vertegenwoordigt, zullen ze schatten vinden.

De laatste vraag is: welken Christus de Emmausgangeren ten slotte gevonden hebben — de bedoeling zal zijn wien ze in Christus herkend hebben — een die hen verlossen zou van het juk der Romeinen, of van het juk der zonde.

De vraag schijnt me te verraden, dat de vrager de Emmausgangeren van het eerste verdenkt. Wellicht op grond van hun moedeloos zeggen: „En wij hoopten, dat Hij was degene, die Israël verlossen zou." Doch dan is de grond van z'n verdeidving niet afdoende. Want de profetie kondigde metterdaad van ouds den Christus aan als Israels Verlosser, en zelfs nog: de profetie van Maria en van Elizabetli heeft Hem zoo bezongen.

En nu is het wel waar, dat de jongeren des Heeren zich, tot zelfs vlak vóór Jezus hemelvaart, nog altoos niet geheel hebben kunnen ontworstelen aan de verwachting van een aardsch Koninkrijk dat Christus oprichten zou, en ook de Emmausgangeren zullen er nog wel niet geheel vrij van zijn geweest. Maar dit wil nog niet zeggen, dat ze geenerlei vermoeden hadden van de g e e s t e I ij k e verlossing die Christus brengeir kwam. Daarvoor had Jezus ben te wel onderricht aangaande het Koninkrijk der hemelen. En waren ze ook niet zelf reeds lang tevoren uitgezonden om het Evangelie des Koninkrijks te verkondigen? Veeleer hebben we ons de zaak zóó te denken, dat ze wel den geestelijken kern van de verlossing, die Christus brengen kwam, min of meer onderscheidden, maar dat ze daar doorheen nog plaats gaven aan allerlei elementen uit de aardsch-zinnelijke verwachtingen der Joden.

Het „òf — òf” in de bovengestelde vraag, schijnt me daarom niet juist.

Overigens moet de opening der Schriften, die Christus bij zijn verscliijning' den Ermnausjongeren gaf, er niet weinig toe bijgedragen hebben hun verwachtingen aangaande de verlossing die Hij brengen kwam, van aardschzinnelijke elementen te zuiveren. En in elk .geval verdroeg zich Jezus' kruis, waarvan de Heere hun de noodzakelijkheid uit de Schriften aanwees, zeer slecht met de algemeen-J oodsche hoop, dat Messias hen enkel van het julc der Romeinen zou komen bevrijden.

Een ander onzer lezers vraagt me, of het zich wel verdraagt met de leer des Evangelies en met onze belijdenis, dat we gerechtvaardigd en zalig worden, niet uit de werken, maar eeniglijk én alleen uit genade, door 't geloof in Christus, te zeggen: dat we niet zalig kunnen worden zonder goede werken.

M’n antwoord daarop is, dat, ofschoon de uitdrukking in kwestie zeker niet gelukkig geformuleerd is, en in een bepaalden mond, zoo op zich zelve genomen, wel den indruk zou kunnen maken, als bedoelde ze aan do goede werken eenige kracht ter verwerving van de zaligheid toe te kennen, en ik me daarom liever zou houden aan de formuleering van Vr. 87 van den Heidelberger — de uitdruldcing toch niet in strijd is met de leer der rechtvaardigmaking door 't geloof alleen. 2e legt toch geen verband tusschen de goede werken en de rechtvaardigmaking, ^ maar tusschen de goede werken en de z al i gh o i d. En dat er zonder goede werken, dat wil zeggen: onder waai achtige bekeering en gehoorzaamheid', geen zaligheid is — de jong wegstervende kinderen nu buiten aanmerking gelaten — leeren beide de H. Schrift en onze Belijdenis. Ons „Kort Begrip" schroomt dan ook niet, de vraag: ullen diegenen ook zalig worden, die geene goede werken doen ? met een beroep op 1 Cor. 6:9 en 10, kortweg ontkennend te beantwoorden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's