GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Humor in casa.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Humor in casa.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dank zij, vooral de vrijzinnige en ethische pers veroorzaakt de kwestie van het spreken van de slang veel rumoer in casa.

Maar daarbij ontbreekt het toch ook niet aan humor in casa.

In „Het Vaderland" van 10 September 1925 dient een redakteur een inzender van repliek.

Daaruit toont hij' beter inzicht in'het belijdend karakter onzer kerken dan zijjn meeste collega's.

Evenwel debiteert hij daarin ook: '

Wijkt hij af, waar is dan het einde der dwaling? Eén fundamenteele steen losgewrikt, in CEISU het letterlijk schriftgezag, en de geheele belijdenis stort ineen. Volgens dit inzicht is ook da heer Netelenbos geoordeeld. Daaxom verhief indertijd Jhr de Savomin Lo'nman de Vrije Universiteit, en daarom trad eveneens, nog onlangs, prof. Hepp af! . '

Hier zijn blijkbaar niet alleen druk-en schrij)fduiveltjes aan het werk geweest.

Indien ons blad er een rubriek' „Even lachen" of zoo iets op na hield, zou dit er een TcosteMjk^ bijdrage voor zijn.

De historie contemporaine laat zich niet gemakkelijk beschrijven.

HEPP.

Het allerjongste Yonnls.

II

Wanneer wij nu uit het artikel van den heer Elffers de hooghartige beoordeeling' van die „jongere" gereformeerden, dio hem niet naar den zin spreken, verder laten rusten, en tot de meer zakelijk bedoelde opmerkingen van het artikel overgaan, dan meenen wij tegen den heer Elffers en zijn medestanders ook nog wel iets te mogen inbrengen.

Misschien kan. ik me het gemakkelijkst aansluiten aan dit zinnetje uit het betoog, waarin de schrijver het heeft, over mijïi brochure „Gereformeerd Farizeïame”:

Om nog eens Ds Schilder's brochure als voorbeeld te gebruiken, want wells, ©en duidelijk exempel IS dit, in den laatsten regel van het naschrift op de laatste pagina, daar vinden We weer „de gereformeerde belijdenisschriften", die heel precies antwoord geven zullen op de vraag wie al of niet g|oed gereformeerd is. En ach, dan weten we het wel!

Daarom dorst ik boven dit artikel te spreken van een nieuw gevaar.

Want een gevaar is het, wanneer de jongeren waarin het leven ontwaakt zich door s c h ij n weerhouden laten zich af te keeren van een gemeenschap! waarmede zijl geen werkelijk contact meer hebben, een gemeenschap waaraan zij geestelijk zijn ontgroeid.

Als ik in deze woorden met mijln gedachten indringen wil, dan denk ik aan een dokter, van wierv het verhaal ging, dat hij een patiënt had doodverklaard. Hij had den dood geconstateerd met behoorlijk meewarigheidsgebaar en was van den doode heengegaan naar de levenden, die restten, om uit hun krukkerig bestaan nog steunpilaren te recruteeren voor de menschheid. Daar komt enkele dagen later een man bij hem, die hem vertelt, dat de doodgewaande weer leekenen, van leven had gegeven en dat zijn nog-niet-dood-zijn was ontdekt door - een met name genoemd persoon. De dokter verzuimde evenwel de familie te feliciteeren. Wel had hij „gecondoleerd"; maar de felicitatie bleef thans uit. Waarom? Omdat hij eigenlijk kwaad was op den man, die niet direct den doodgewaande had alleengelaten, en die inplaats van den kistenfabrikant te ontbieden op gezag der medische doodverklaring, den patiënt nog eens goed bekeken had. Sedert dien was de dokter niet meer over dien man te spreken en deed ai zijn best om 's mans onbevoegdheid in de dingen der levensverschijnselen te demonstreeren.

Zielkundig is die dokter, die wel legendarisch zal zijn, te begrijpen. Maar van zijn condoleeren zal voortaan. wie het verhaal wist, niet gediend geweest zijn. Want dat was achteraf gebleken (en nu spreek ik in de taal van den heer Elffers): „een gebaar". En wederom zeg ik met den heer Elffers: al die gebaren zijta. evenzoovele gevaren. Gevaren zijn het voor de omstanders. Want zij zullen er licht toe overhellen den doodverklaarde te gaan begraven, aangezien van hem geen actief lidmaatschap van de maatschappij tot nut van het algemeen meer te wachten is. Gevaren zijn die condoleantiegebaren ook voor den dokter zelf: hij loopt gevaar te vervallen tot de frases, die nu eenmaal „staan", maar die niet bepaald christelijlkr zijn. Want als in zijn meewarig gezicht bij het bed van den doodgewaanden doode ook maar een greintje waarheid geweest was, dan zou de dokter bij het ontvangen van het levens bericht een sprong in delucht hebben gedaan en den man, die den „doodbidder" nog maar wat thuis had laten blijven, onmiddellijke hebben aanvaard op zijn minst als corrector. Maarde dokter was eigenlijk in zijn gewone menschelijldieideen broeder van den doodbidder, dien van de karikatuur, wil ik zeggen.

Denk aan dien dokter en zeg of er geen menschen. zijn als hij, ook op het terrein van de Worsteling der geesten, de worsteling om kerk en belijdenis. D-3 kerk is dood, o wtee, o wee, zoo hebben ze geroepen. De belijdenis is dood, o Wee, o wee, zoo hebben zegezucht. De traditie der jeugd is dood, o wtee, o wee, zoo hebben, ze geschreid. En ze zuchten, dat ze zoo graag nog aan de kerk zouden vasthouden en zoo> graag de b e 1 ij d e n i s een taak zouden hébben gegeven tot nut van het algemeen en dat ze zoo dolgraag, zoo héél érg graag ook den dominee van hun jeugd en ook den preekstoel van hun bloeiende liefdejaren hadden willen voorstellen aan de conferentiegangers der „komende tijden", aan de opbouwers der , nieuwe toekomst. En ze hebben niet zonder tranen tot de familie gezegd, dat het hun erg speet en dat ze niet dan met innig leedwezen konden scheiden van het bed, waaraan ze al hun energie en al hun doktersbelangstelling hadden verbonden; maar het kon niet anders: blijven.... neen, dat ging niet: bij de levenden was van alle dokters de taak en de begrafenis moest nu maar verder door de familie van den doode geregeld worden; een ziekbed geeft nog hoop en nog werk; maar een sterf bed houdt de werkers niet lang vast. Ze gingen en pinkten een weinig in de richting van de plaats, waar de traanklier werkt.

En nu zijn er menschen, die hun zeggen: wij vertrouwden uw doodbericht niet. Wij zagen léven in do belijdenis; wij zagen mogelijkheid van opleving in de kerk: wij gelooven, dat wie het leven, dat gij doodverklaard hebt, weet te onderkennen en te sterken, er vruchten van zien zal ook voor de toekomst.

En nu zijn ze niet blij; en dat is hun oordeel. Zij verheugen zich niet met de levenden over het leven; ze bewijizen uit hun lamme, lauwe laatdunkend-

heid, dat hua tranen geen zielsWorst'eïirig achter zich hadden, die voor God werd u i t-gestreden.

En ze hebben vroom gedaan en gezegd: kerk, belijdenis enz. zijn dood en er is geen levenswerk meer •van te wachten zoolang de wereld staat; laat de dooden hun dooden begraven.

Maar die vj; ome taal was een vroom gebaar.

En die gebaren zijn evenzoovele gevaren, zegt de heer Elilers tei'echt.

Alleen moe^t hij de toepassing maken bij het begin.

Hij gaat al vast de gebaren voor gevaren uitkrijten bij de menschen, die na zijn doodverklaring rapporteeren over het leven.

Goed, zeggen wij, goed. Als de dokter van daareven kan bewijzen, dat de tvsreede berichtgever (die het leven aankondigt) „doet alsof", en dat hif gevaarlijke „gebaren" maakt, hij doe het.

Maar als hij een fijn geweten heeft en als hij een worstelende christenziel heeft en als hij de navolging van Christus ook waarachtig meent met heel zijn ziel, dan moge hij zich eerst bezig houden met den eersten rapporteur [d.ie den dood had geconstateerd) eer hi} van den tweeden (die het leven had gezien in den doodgewaande) kwaad zegt.

Ja, de navolging van Christus.

Want juist omdat HIJ het was, die zeide, dat de dooden hun dooden begraven moesten, daarom moet ieder toezien, eer hij gaat begraven, wat niet dood is. Dit is hooge ernst. Want tot den man, dien Jezus de begrafenis van den doode ontzeide (al wilde zijn piëteit niet op eigen autoriteit dat alleen maar aan de minderwaardigen in de familie overlaten, zooals tegenwoordig velen doen, die reeds bij voorbaat zich met die antieke begrafenisgasten van het oude niet afgeven willen), tot dien man, zeg ik, sprak Jezus: doch gij, ga heen en verkondig het koninkrijk Gods. Toen moest hij leeren leven uit de wet van het koninkrijk Gods, dat het nieuwe opbouwt in aansluiting aan het historisch gegeven e. Toen heeft hij moeten leeren schrijven boven eiken dag van zijn zak-agendum (het anachronisme zij vergeven): beginnende van Jeruzalem, beginnende van Jeruzalem. Toen moest hij Jezus volgen, die de synagoge, die verdorde, leeggebloede, op sterven na doode synagoge inliep en in den tempel, den geestelijk dooden tempel dagelijks ZAT en leerde, om aan alle reformatoren, die de bestaande synagoge en den gegeven tempel voorbijloopen, terwijl nog niet alle gerechtigheid HUNNERZIJDS aan die beide volbracht is, toe te roepen, dat zij zich te hoog achten voor wat Hij dienende zich heeft opgelegd als goddelijke roeping. Toen heeft hg moeten wachten op den Pinkstergeest, die kwam tot een kring in de o p p e r z a a 1, en die ook toen nog .„begon van Jeruzalem”.

Toen heeft die man moeten zien, dat de „medicijnmeester" Christus niet doodverklaart en niet op den akker fler dooden werpt, wat nog mogelijkheid heeft van leven.

Ik kan 't niet helpen, dat ik aan al die dingen met groote bitterheid denk, wanneer ik gedachten hoor uitspreken als nu de heer Elffers in de krant zet.

De heer Elfers spreekt o.m. over het sociale vraagstuk, en over de vredesgedachte en hij zal over zoo veel andere vragen kunnen handelen.

Hij meent, dat de gereformeerde kerken voor al die vraagstukken doof zijn en dat zij, het wel zullen blijven •ook. Hij zegt b.v.:

Een gevaar is het, wanneer liet hopen wordt levendig gehouden op onwerkelijken grond. Het is niet (waar, dat er eenige kans zou zijn dat „de vrome leus onzer vaderen": Ecclesia Reformata semper reformanda est („Een Kerk die gereformeerd is, moet doorgaan met reformeeren") ooit werkelijkheid worden zou.

En tegelijkertijd roept hij de jongeren op tot den • uittocht. Het is, zooals men ziet, een meer fatsoenlijke •editie van de circulaires, die „De Dageraad" uitzendt om tegen de kerk en vóór haar verlating te werken. Men hoore dsn dokter het sterfhuis verlaten, niet zonder de meer en meer gebruikelijke traan:

En daarom moet — ook al kost het zelfoverwinning, want men verguist niet gemakkelijk waarop men zooveel hoop had — een waarschuwing worden aangeplakt. Een waarschuwing aan de jongeren, die het ook weer probeeren gaan!

Het Leven is kort. Als het m e t de Kerk niet gaat dan zullen we het zonder die Kerk probeeren moeten. Het wachten op wat komen kan, kan worden tot ondergang van eigen leven. Men gaat onder in negatie en verzuimt de tijd waarin mee gearbeid kan worden.

Met een angstig heen en weder schommelen, tus-(schen verlangen en hoop op vervulling, komt mensch noch wereld verder. Omderwille van eigen Leven moeten wij gaan recht naar het doel, ook al moeten wij rechts en links achterlaten de velen waarmee wij te zamen hoopten op te trekken.

Niet al te lang stil gestaan bij een kerk, die niet wil. Daar is groeiende buiten de kerk een Godsdienstig Leven, dat komende tijden meer beïnvloeden zal dan het kerkelijk leven dezer dagen wil of vermag, ook al komen van uit dat kerkelijk .leven ons een enkele maal woorden en daden tegemoet die den schijn' van het anders willen met zich dragen. Het verlangen naar een gemeenschappelijk godsdienstig leven mag ons niet samenhouden daar waar wij ons, omderwille onzer overtuiging, niet één kunnen weten.

Ik aarzel niet, deze houding te veroordeelen om haar onchristelijkheid. Menschen die zoo roepen, hebben het honderd uit geklaagd, dat er zooveel van die oude dominees waren, die maar geen leven konden brengen in hun preeken sn die maar geen leven konden halen uit de belijdenis en die maar geen leven konden toonen in het dogma. Toen gingen zij er van door.

Om twee dingen 'te bewijzen.

Allereerst bewezen zer' 'daarmee, dat ze geen zier knapper zijn dan die dominees; want zij zelf kunnen óók geen leven halen uit dogma en confessie. Zij zelf zien óók geen kans, de vraagstukken van dezen tijd (die evenwel grootendeels in de kerk al lang aan de orde gesteld zijn) te - behandelen en te beantwoorden met een rictlling-gevende conclusie in organisch verband en in eerlijke uitwerking van iiet ~m 'de coniessie gegevene. Zij zijn op dat punt zóó door en door machteloos, dat ze verstomd staan als een goed gereformeerde verklaart, dat hij ook op die vragen antwoord geven kan of hoopt te kunnen door een op de basis van het oude voorlwerkende uitlegging en nadere uitwerking in het nieuw-e. En dan komt de dokter weer op de proppen, de dokter van daar straks: die verwondering, leidt niet tot zelfherziening iliaar tot een hooghartige, liefdelooze, farizeesch klinkende betuiging, dat die gereformeerden maar „doen alsof”.

En in de tweede plaats bewijzen zulke menschen, dat ze met al hun geprevel over die oude, dorre, uitgeleefde dominees, toch maar leelijk onder hun macht stonden. Zij zijn om hunnentwil een Icerk uitgeloopen, die aan de verbinding van nieuwe inzichten met oude decreten toch wel begonnen is. Te laat? Goed.... maai' dan toch in ieder geval nog eerder dan de wegloopers, die er heelemaal geen kans toezagen en toen maar weggingen. Ze hebben de kerk opgehangen aan een paar dominees, en dat is de puurste geestelijke slavernij. Ze konden zelf niets beters geven en daarom gingen ze smalend heen.

En het resultaat?

Ze weten niet, wat de gereformeerden doen; ze loopcn pardoes heen over de geschriften van die gereformeerden, die trouw aan de confessie binden aan de positieve beantwoording van de vragen des tijds.

Het resultaat?

Ze komen om in hun re§sentiment: at ze zelf ook al niet konden oplossen de raadselen, die hun gesmade voorgangei's niet onder de knie hadden, en dat ze in hun liefdeloosheid dat ook niet wilden, dat alles bedekken ze onder het vrome gebaar van: at ze zoo graag zouden willen, maar het kan niet. Hun kritiek op de kerk is een ontvluchten van de aanklacht van Romeinen 2:1—3.

Het resultaat?

Ze bouwen een huisje, een hutje, waarvoor de steenen en plaggen van allo kanten aangedragen worden, maar ze hebben geen bestek en geen fundament en ze bouwen zonder achter de edicten der niet-synodale waarheidmakers te zoeken naar den achtergrond der dieperliggende beginselen. Laat het waar zijn, dat misschien hun oude dominee, die niet naar hun zin preekte, zijn kort begrip en catechismusvraag losmaakte van de geestelijke worsteling, die er achter ligt, .... z ij doen straks precies hetzelfde. Het verschil is slechts, dat hun dominee synodale, en dat zij persé anti-synodale edicten slikken. En ook, dat hun dominee door zijn synode en zijn belijdende kerk bewaard werd voor edicteii, die uit tegenstrijdige leeringen oplcwamen, terwijl zij geboden leerden uit den mond van elkaar verterende wetgevers.

Het resultaat?

Men zou het willen zeggen in de taal van Nietzsche, dien ik voor het gemak maar in nederlandsche overzetting geef:

„Uit verven schijnt gij gebakken en uit geplakte papiertjes.

Alle tijden en volken kijken bont uit uwe sluiers; alle zeden en gelooven spreken bont uit uwe gebaren.

Wie van u sluiers en mantels en verven en gebaren aftrok: juist genoeg zou hij overhouden, om de vogels daarmee te verschrikken.

Waarlijk, ik zelf ben de verschrikte vogel, die u eenmaal nixakt zag en zonder verf; en ik vloog weg, toen het geraamte mij liefde toewenkte.”

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1925

De Reformatie | 4 Pagina's

Humor in casa.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1925

De Reformatie | 4 Pagina's