GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geestelijke verlating.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijke verlating.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vraag, die ik nu ga beantwoorden, is er een van zeer teederen aard. Zé leidt ons in het binnenste heiligdom van bet zieleleven van Gods kinderen. Ze gaat over wat de Heilige Schrift de „verberging van Gods aangezicht" noemt, en waarvan onze vaderen, in aansluiting aan een ander spraakgebruik der Schrift, doorgaans spraken als van „geestelijke verlatingen”.

Onze lezer, die deze vraag inzond schrijft o.m., dat hiji in zijn zieleleven heeft te worstelen met een rustelooze afwisseling van licht en donker, van vrede en onrust, van geloof en twijfel, van blijden levensmoed en van verslagen moedeloosheid. Hij weet, dat ook andere geloovigen die deining kennen; doch hiil heeft den indruk, dat de afwisseling bi| niemand zoo rusteloos is, en dat ook de tegenstellingen bij niemand zóó scherp zijn, als bij hem.

Op zijn vragen, wat hij hiervan te denken beeft en wat er de oorzaak van mag zijn, werd hem tweeerlei verklaring gegeven.

De een ziet er tuchtiging des Heeren in over zonde, die niet beleden en bestreden werd, anderen hoorde hij spreken van beproeving, om het geloof te oefenen en het verlangen naar Gods gemeenschap te vermnigen.

Zijln vraag is nu, welke van die twee verklaringen do juiste is, of dat misschien in beide waarheid schuilt; en, indien 'het laatste, hoe ze dan te verzoen zoenen, te vereenigen zijn. Om redenen die ik in ons vorig nummer noemde, kan m'n antwoord niet bedoelen leiding en bestier te geven aan het zieleleveai van den inzender persoonlijk, maar moet ik het geven, geheel in 't algemeen, de toepassing er van op hun eigen geval g'eheel overlatend aan den vrager en wie het met hem lezen.

En dan begin ik met te zeggen, dat de beide antrw'oordon die hij vond, elk voor zich, of beter gezegd: naast elkander en saamgenomen, volkomen juist zgin.

„Naast elkaar en saamgenomen", zeg ik met eenigen nadruk, omdat geen van beide, zónder de andere, het smartelijk versohignsel in 't zieleleven van den geloovige, waarvan de vraag spreekt, ten volle verklaart.

Want de verberging Van Gods aangtezicht kan, naar de Schrift, zoowel haar oorzaak hebben in onbeleden en onbestreden zonde, als een beproeving zijn van ons geloof en van onze liefde.

Het Woord spreekt ons van beide.

Dat de Heeire de zonde van zijn volk bezoekt met verberging van zijln-aangezicht, blijkt b.v. uit zijn bedreiging aan Israël in Deut; 31:17, dat Hij, , als het Hem verlaten en zijn verbond vernietigen zal, - ook. 11 hen zal verlaten en zijn aangezicht voor hen verbergen. Een bedreiging, die, blijkens het - yvoord des Heeren in Jes. 59:2: uwe ongerechtiigheden maken scheiding tusschen ulieden en tusschen uwen God, en uwe zonden verbergen het aangezicht van ulieden", in Jes. 1:14—18, Ezech. 39:23 en 29, en tal van anderei Schriftuurplaatsen, ook in vervulling ging.

En dat de Heere in verberging - van zijn aangezicht, ook bij elk zijner kinderen persoonlijk de zonde bezoekt, zegt ons o.a. do belijdenis. van David in Psalm 32:3: Toen ik zweeg, veranderide mijn gebeente, in mijn brullen dan ganschen dag”.

Doch daarnaast leert ons de Schrift, dat geestelijke; verlating niet altijd ^een tuchtiging om zonde is, maaa' dat ze ook als i e p r o e v i n g over ons komen kan.

Voorbeelden daarvan geven ons Psalmen als 13, 42, 69, 102 en 143, en vooral de bittere beproevingen van Job. Heel het boek Job dient immers om ons te toonen, hoe de Heere zich-somtijds uit-en inwendig aa, n de zijlien onttreld, alleen om in de smeltkroes de echtheid van hun geloof te doen blijlcen, en van welk een onverstand geeft blijk, wie, als Job's vrienden, in alle onttrekking Gods, uitwendig en innerlijk, een tuchtiging voor zonde zien. Verberging van Gods aangezicht in gemis van zijn gemeenschap, van vrede en van blijdschap in Hem, kan derhalve, in een bepaald geval, ook bij ons, zoowel het één als het ander zijn.

Wàt van die beide het is, kan ons alleen bij opirecbto en biddende beproeving van ons liart en léven blijken. Zeker een hoogst teeder en moeilijk werk, waarbij het ons niet altijd aanstonds gelukt het antwoord te vinden.

Doch zoo het ons om de waarheid te doen is, en we daarom bij ons zelfonderzoek ons-zelven niet sparen, zal de Heere ons, bij ootmoedig gebed om de leidingl zijns Geestes, het licht niet onthouden.

En dan zijn 'ér ook'gegevens 'die ons kunnen helpen het te vinden.

Daartoe behoort dan in de eerste plaats dit, dat onze God, die-, naar Ps. 103:11, „zich ontfermt over degenen die Hem vreezen, gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen; die weet wat maaksel w: zijn, en gedachtig is dat we stof zijln", zich niet aan ons onttrekt om de gewone, dagelijksche zwakheden die elk van z.ijtL kinderen te allen tijde aankleven. Deed Hij het, we zouden nooit het vriendelijk licht van zijn aangezicht zien.

Be bange tuchtiging der verlating komt alleen over ons om zonden die we met bewustheid bedreven, en waarover we daarna ons niet hartelijk voor den Heere verootmoedigden, maar in onnadenkendheid of met opzet heenleefden. Dlaarvan is David in Rs. 32 ons een voorbeeld. Dit geldt met name van gewoonte-en van boezemzonden, waaraan de Heere ons tevoren wel ontdekte, en waartegen we ook wèl aanvankelijk gingen strijden, maar zonder dien strijd ernstig en volhardend door te zetten. Door zulke zonden toch wordt de Heere het meest vertoornd, en zijn Geest die in o; ns woont het meest weerstaan en bedroefd. Dan moet de Heere, die heilig is en heilig blijft, óók in zijn liefdebetoon, ons wel door onttrekking zijlner gemeenschap zijn ongenoegen doen ondervinden (1 Joz. 1:5—7), en moet de Heilige Geest ons wel onthouden zijn verzegelende werking waardoor wie weten Gods kinderen en erfgenamen te zijü (Ef. 4:30 en Rom. 8:14, 16 en 17).

Doch omdat zulke zonden niet buiten ons iewustzijn omgingen en ze onze consciëntie bevlekten, zullen we, bij eerlijke zelfbeproeving, in den regel deze tuchtiging •niet moeilijk als tachtiging onderscheiden.

En daarmee houdt dan nog iets anders rechtstreeksch verband.

Dit, dat w& , als-de Heere zich om onzer zonde wil aan ons onttrok, geen toegang met vrijlmoedigheid hebben tot zijn troon.

De onbeleden zonde, of de afgod waaraan onze ziel hangt, zal dan in ons bidden als een slagboom voor onze voeten liggen. De bevlekte consciëntie zal ons den mond sluiten. En bij al haar pogen om uit dé duisternis weer door te breken tot het licht, zal onze ziel in den nacht van haar ellende teruggeworpen worden.

De Heere heeft dan ©en twist met ons. En er is dan maar één boodschap die in zijn woord tot ons uitgaat, de boodschap: „Aüeenlijk, ken uwe ongerechtigheid, dat gij tegen den Heere uwen God overtreden hebt.”

Bij onttrekking des Heeren die beproeving voor ons geloof, is dat geheel anders.

Dan is er een goede consciëntie, en daarom geen opkeering in het gebed, ook al mag de veirhooringi lang op zich laten wachten.

Dan is er vrijmoedigheid tot God in Christus en een hopen en betrouwen op zijn beloften.

Zoo in Psalm 13, waar David wel klagen moet: „Hoelang, Heere, zult Gij uw aangezicht voor mij verbergen? ", maar tegelijk belijdt: , , Ik vertrouw op uwe goedertierenheid, mijn hart zal zich verheugen in uw heil. Ik zal - den Heere zingen, omdat Hij aan mij welgedaan heeft"; in Ps. 42, waar de bangste klachten over het verre zijn van den Heere telkens onderbroken worden door het vertrouwende: „Wat buigt gij u neder, o mijne ziel! en zijt omrustig in mijn? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen zijns aangezichts!" En zoo was het ook bij Job, die wèl als een van God verlatene kermde, maar onder alles toch roemen bleef: „Ik weet dat mijn verlosser leeft!”

Het komt er bij de zielservaring waaruit de gedane viaag oplcwam, derhalve vooral op aan eigen consciëntie, bij 't licht des Woords, nauw te onderzoeken.

Wie dit verzuimt, en de vraag, uit eigen zieleleven, als ik me zoo uitdrukken mag, verlegt in God den Heere, o-m, met voorbijgaan van zichzelf, in te dringen in Gods bedoelingen, zal in het donker blijven tasten.

M’n vrager poge nu zélf, wat ik uit de Schrift hem voorhield toe te passen op zijn geval.

Doch dan moet ik toch ook nog iets anders onder ; zijn aandacht brengen.

Het is dit, dat we verkeerd zo-uden doen met elk© wisseling van licht en donker in ons zieleleven te

houden voor gevolg van een rijzen en dalem in ons genadeleven: voor den neerslag van onze zielsverhouding tot onzen God, of ook van de houding d«s Heeren tegenover ons.

Wie dat deed zou vergeten, dat er in ons zieleleven óók is wat we „stemming" noemen; en dat de wisseling in onze stemming waarlijk niet altoos afhankelijk is van ons dichter-bij-God-zijn of ons verder-af-levea van Hem.

Ik kan daar hier niet veel van zeggen, en ons stemmingsleven is bovendien een zeer ontoegankelijk terrein vol van geheimenissen.

Maar dit moot er toch van gezegd, dat het, hoeveel ervan ook overigens voor ons een mysterie mag zijn, voor een goed deel beheerscht wordt door ons zenuwleven.

Bij ons allen wisselen de stemmingen somtijds even snel als onverklaarbaar, maar bij menschen met een gestoord zenuwleven is de afwisseling het sterkst en zijn de tegenstellingen het scherpst. Ze zijn zelden in evenwicht, en vallen gedurig plotseling van opge^ wonden vreugde in de somberste droefgeestigheid — zenuwspel, zooals we 't noemen. 'Maar voor wie er het slachtoffer van is een bitteir lijden. Doch hij zou dit lijden nameloos verzwaren, als hij nu, gelijk ernstige lieden, gelijk ook menschen die God vreezen, zoo licht geneigd zijn te doen, achter dit spel een geestelijken achterigrond vermoedde. We hebben daarin doorgaans te dO'On met zuiver natuurlijke factoren, die geen of althans geen rechtstreeksch verband houden met het genadeleven. Hier moet de arts, met name de psychiater, worden geraadpleegd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Geestelijke verlating.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1925

De Reformatie | 8 Pagina's