GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

Uitgangspunt voor de bespreking van deze urgente kwestie is het rapport, dat in deze materie op de Synode van 1917 werd uitgebracht en de konklusies, welke daar werden aangenomen. De Synode achtte een herziening . van de Statenvertaling niet beslist noodzakelük.

Ten opzichte van de wenschelijkheid stond zq anders. Het rapport onderscheidde daarbij tus-!had het groote bezwaren. De laatste zou de moeite niet loonen. Het gaf de voorkeur aan de tweede. Toch meende het rapport, en de Synode sloot zich daarbij aan, dat de Synode daartoe niet zelf het initiatief moest nemen, omdat nog te veel voorarbeid moest worden verricht.

Het bezwaar van den vóór-arbeid is thans weggenomen. Bijna een derde van heel de Schrift is door Gereformeerde Godgeleerden sindsdien opnieuw • vertaald en gekommentarieerd. Dit mag voldoende geacht om met den definitieven vertalingsarbeid een aanvang te maken.

Zij, die dien voorarbeid hebben verricht zijn als vanzelf tot vertalers aangewezen. Zij staan : • thans nog ih de kracht van hun leven. En waar met de vertaling een aanzienlijke tid is gemoeid, is uitstel zeer te ontraden.

Ook dit mag niet vergeten: geUjk in den tM der Statfovertaling is ook tlians het tekstondet zoek tot een rustpunt gekomen. Men kan zegoa dat we thans een nieuwen textus receptus va het Nieuwe Testament hebben. Is dan niet d gelegenheid gunstig om nu met eea verbeterd bijbelvertaling te beginnen?

Is de StatenvertaUng tot stand gekomea lo een tijd, toen men zich voor de autoriteit de Schrift boog en heeft zij er middellijkerwijs to meegewerkt, dat in den tijd van inzinking, welto daaro pgevolgd is, vele eenvoudigen aan d waarheid vasthielden, wij hebben 'er ons ernstiü rekenschap van te geven of ons in deze mis schien niet een da capo van het verleden wacht en of wij verantwoord zijn, wanneer w het nageslacht niet het kostelijk Ideinood na laten avn een verbeterde bijbelvertaling. Waa neer onverhoopt de deformatie onze kerto mocht verminken, is wellicht in geen eeuwa een zuivere vertaling te wachten. En zoolang kan onze Statenvertaling niet meer mee.

Op het reformatorisch program behoort yet betering der bijbelvertaling te staan vóór nit breiding der belijdenis en herziening der li turgie, hoe gewenscht beide laatste ook zijn Want èn belijdenis èn liturgie zijn ten op zichte van de Schrift secundair. God heef de zielen der geloovigen aan die Sclrrift ge bonden. Verreweg de meesten kennen echter de Schrift slechts in een vertaling. Maar dan heeft de kerk ook te zorgen, dat deze vertahng zoo getrouw mogelijk zij. En nu za geen deskundige durven beweren, dat do Sta tenvertaling, hoe uitnemend ook, het me«dcre Koht doet uitschijnen, dat God over de Schrift voor het tegenwoordige geslacht deed opgaan. Het verschil tusschen „grondtekst" en Statenvertaling is waarlijk niet zoo gering Neemt men dat verschil niet zooveel mogelüt weg, dan zal hiervan het gevolg zijn, dat de gemeente meer en meer los wordt van het Woord.

Symptomen van los-worden van het Woord komen af en toe in de prediking reeds tot uiting, door de individueele vertalingen, welke van den kansel soms worden geboden en waarbij ea-zijn, die nog gebrekkiger zijn dan de Statenvertaling.

Nog enkele symptomen Icunnen genoemd als het lezen van andere vertahngen, bewerkt door mannen, die niet op Sohriftgeloovig standpuni staan bij huiselijke godsdienstoefeningen en de vraag, waarmee men beroep op de Sohiift soms krachteloos zoekt te maken: maar is de vertaling van dien tekst wel juist?

Men zegge niet: maar uit de Statenvertaling is toch nog wel den weg der zaligiicid te kennen, 't Moet ons allereerst om God te doen zijn. Dan wordt elk van Zijn woorde'n waardevol.

Voorbeelden ter vergelijking van de statenvertaling met nieuwe vertalingen, welke als voorbereidend werk voor een verbeterde vertaling jkumien dienen.

1. Uit de Psalmen.

Thans willen we een vergelijking trekken tusschen enkele gedeelten uit Jesaja, zóoals men die in de Statenvertaling vindt en zooals Pirof. Dr J. Ridderbos die vertoUct in de serie „Korte .'Verklaring der Heilige Schrift”.

Eerst dan een paar verzen, ywaairbij het za|fe lijk verschil niet zoo sterk uitkomt.

Wij kiezen daartoe uit Jesaja 1:4—9.

Links geven we de Statenvertaling, rechts die van Prof. Ridderbos.

4. Wee het zondige volk, het volk vaa zware ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen I Zij hebben den Heere verlaten; zij hebben den Heilige Israels gelastörf; ' zij. hebben zich vervreemd, (wijkende) achterwaarts.

5. Waartoe zoudt g-jji meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het gansche hoofd is krank, en het gansche hart is mat. 6. Van de voetzoel af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wonden en striemen en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geene derzelve is met olie verzacht.

7. Uw aardrijk is eene verwoesting ; uwe steden zijn met vuur verbrand; uw land verteren de vreemden in .uwe tegenwoordigheid en eene verwoesting is er, als eene omkeering door de vreemden.

8. En de doehter van Zion is overgebleven als een hutje in deri wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als eene belegerde stad.

9. Zoo niet de Heere der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sodom zouden wij gewor-^ den zijn; wij zouden (kimorra gehj'k zijn geworden.

4. Wee, zondige natie, volt zwaar van schuld! boosdoenersgeslaoht, slecht handelende zonen! Zij-hebben den Heere verlaten, den Heilige Israels versmaad, zich achterwaarls afgewend.

5. Waar wilt gij nog geslagen worden, dat gü' voortgaat met af te wijken? Het gansche hoofd is ziek en het gansche hart is krank.

C. Van den voetzool tot bet hoofd - is er niets gaafs (meet) aan: buil en striem en rersohe wond! zü' zijn niet uitgedrulct, nocli verbonden, noch met oUe verzacht!

7. Uw land — een woestenij! Uw steden — met vuui' verbrand! Uw akker — vaor uwe oogen genieten vreéffl; den ervan, en 't is eene wo^tenij als bij' .eene omkeering door vreemden!

8. En de dochter Sion is overgebleven als een liüt m den wijngaard, als , eene slaapplaats in het komkommerrelö, als eene belegerde stad.

9: Indien niet de Heere dw heirscharen ons énkele oi)t' komenen had overgelaten, a|.S Sodom zouden we zijn, wó waren aan Gomorra gelijt.

Men hoort weleens de bedenking opperen, dat het Nederlandsch van den tegenwoördigen tijder zich niet toe leent om een werk, 'dat desnoods eeuwen moet dienen, tot stand te brengen:

Onze wijze van uitdrukking zöu daarvoor ip* slap zijn geworden.

Men verwacht daarom, dat het' hedendaagscli0|; Nederlandsch veel spoediger door een^ ander taaieigen zal worden verdrongen, dan dit met het Ifó'. derlandsch van de Statenvertaling het geval was.

En nu willen we 'het niet tegenspreken: de Statenvertaling heeft een zuiveren uietaalklanlcr.' Ha^'" taal is gespierd. Haar woorden zijn'van, staal

Toch gelooven wij, dat de vertaling van bov^enstaande verzen het in kracht van 'de Statenver­ taling wint.

Wij schrijven dat niet hieraaii toe, dat ons tegenwoordig Nederlandsch zooveef voortreffelijker is, maar daaraan, dat hier zooveel nauwkeuriger is vertaald.

Men stelle beide vertalingen van het vierde vers eens tegenover elkander.

De Statenvertaling heeft: „Wiee het zoaidige volk, oaz.". Prof. Ridderbos: „Wee, zondige natie enz.". Jnist omdat in de laatste vertaling het volk zelf wordt aangesproken, krijgt hot „wee" des te meer klem.

Tegenover het omsladitige „zij hebben zich vervreemd, (wijkende) achterwaarts" van de Statenvertaling, waarbij weer een woord werd ingelascht, zet Prof. Ridderbos, zonder van eenige inlassching gebruik te maken, zooveel kernachtiger „zich achterwaarts afgewend”.

De bewogenheid van den profeet komt in de Statenvertaling bijna niet tot uiting.

Hoe anders is dat bij Prof. Ridderbos in die kort afgebroken zinnen van vers 7: „Uw land — een woestenij! Uw steden — met vuur verbrand! Uw akker — voor uw oogen .genieten vreemden ervan!”

Men leze beide vertalingen maar eens overluid, en men zal ontdekken, hoeveel levendiger de nieuwe is.

Hoe lijkt de Statenvertaling op het 9de vers niet' mat, met haar: „als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden" tegenover het kortere en toch zoo juiste: „als Sodom ^zouden we zijn, we waren Gomorra gelijk”.

Maar hoeveel duidelijker is ook Prof. Ridderbos' vertaling van het 5de en 6de vers!

Wie kan eigenlijk een goeden zin geven aan de woorden van de Statenvertaling: „Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gjj' zondt des afvals, des te meer maken: het gansche hoofd is krank en het gansche hart is mat, van 'de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan Tietzelve enz.”?

Men sla er oude verklaringen eens op, na en mm zal zien, hoe gekunsteld zij menigmaal op deze verzen zijn.

Maar de vertaling van Prof. Ridderbos is op dit punt helder als glas.

De redeneering van den proleet wordt deze: gij gaat altijd maar voort af te wijken en wilt dus blijkbaar nog langer door den Heere geslagen worden. Maar waar moet Hij u slaan? Op uw heele lichaam is er niet één plek te vinden, waar niet reeds de sporen van Zijn slagen te vinden zijn en geen enkel spoor is nog genezen.

Het moet toch voor ieder buiten kijf zijn, dat de Schrift daardoor voor ons volk meer leesbaar is geworden!

Wat wij bij de vertaling van Prof. Noordtzij' opmerkten, behoeven we hier niet in den breed© te lierhalen.

Wij beschouwen ook deze vertaling niet als definitief:

De keur van deskundigen zal ook haar nog moeten beproeven.

Een uitdrukking als: „slecht handelende zonen" in vers 4, zagen wij b.v. gaarne door een betere vervangen.

En in vers 9 zouden wij gaarne het forsche „wij" in plaats van het zwaikere „we" willen behouden.

Maar dat hier oaischatbaar in.ateriaal voor een verbeterde vertaling wordt geboden, wie diirft het eigenlijk in gemoede ontkennen?

Wij veroorloven het ons om nog twee s'tukben op gelijke wijze naast elkander te plaatsen en wel Jesaja 19:5—-10.

5. En zij zullen do wateren lit de zee doen vergaan en •te rivier zal verzijpeu on verdrogen.

6. Zü zullen ook de rivielea verre terugdrijven; zij zullen ze uithoozen, en de geoamde stroomen opdrogen; te net en het schilf zullen verwelken.

7. Het papiergewas bij do stroomen, aan da oevers der stroomen, en al het gezaaide ^ de stroomen, zal ver-'Irogen; het zal weggestooten woi-den en niet meer zijn.

8. En de visschers zullen treuren en allen, die den an-8*1 in de stroomen werpen, zullen rouw maken: en die ™t werpnet uitbreiden op de wateren, zullen kwelen;

9-En de werkers in het *Wie vlas zullen beschaamd gorden; ook de wevers van * witte stof;

10. En zö zullen (met) hun lundamenten verbrijzeld wor-"'«n, allen, die (voor) loon nstige staande wateren maken.

5. En de wateren zullen uit den grooten plas verdwijnen en de stroom zal leeg en droog worden.

6. En de stroomen zullen stinken, Egypte's Nijlarmen zullen ondiep worden en verdrogen, riet en bies zullen zullen verkwijnen.

7. De weidon aan den Nijl, aan de monding van den Nijl, en elk korenveld aan den Nijl zal verdorren, verwaaien en niet meer zijn.

8. En de visschors zullen klagen, en rouw-bedrijven allen, die in den Nül den angel werpen .en zij, die het net uitspreiden over den water-Spiegel, verkwijnen.

9. Te schande worden de bewerkers van gehekeld vlas en de vervaardigers van witte stoffen.

10. Zijn wevers zijn verslagen, alle loonarbeiders droef te moede.

Hier wijken beide vertalingen zóó sterk van elkander af, dat wij er van moeten 'afzien op bijzondere IHmten de aandacht te vestigen.

Mogen wij jiier de vergelijking aan onze lezers zelf overlaten?

Zij zullen het toestemmen, dat door de vertaling van Prof. Ridderbos op elk vers nieuw licht wordt geworpen.

En waar de SitatenvertaJing hier zeer duister, is, gullen zij de nieuwe vertaling aanstonds begrijpen.

Vooral geldt dit van het tiende vers, waarmee men, als men de Statenvertaling leest, geen weg weet. Wie zijn dat: allen, die (voor) loon lustige staande wateren maken?

Hier heeft men weer een geval, waarin de Statenvertaling werkelijk onleesbaar Is en waarin een nieuwere vertaling raad schaft.

Men zal ook ontdekken, dat door de woorden of uitdrukkingen, welke de Statenvertaling ter verduidelijking heeft ingelascht, < ie zin heel dikwijls heeft geleden.

En nu nog een paar verzen riit Jesaja 30.

1. Wee den kindoren, die afvallen, spreelct de Heere, om een raadsLag te maken, maar niet nit Mij-, en om (zich) met een bedekking te bedekken, maar niet (uit) Mijnen Geest, om zonde tot zonde te doen.

4. Wanneer zijne vorsten zullen geweest zijn tot Zoan en zijne gezanten zullen gekomen zijn tot nabij (Shanes;

5. Hij zal lien allen beschaamd maken door een volk, dat „hun geen nut lean doen, noch tot hulp, noch tot voordeel, maar tot schande en ook tot smaadheid zijn zal.

6. De last der beesten van het zuiden, naar hot Ivnd des angstes en der benauwdheid, vanwaar de sterke leeuw en de oude leeuw is, de basilisk en de vurige vliegende draak; hunne goederen zullen zij voeren op den rug der veulens, en humie schatten op de bulten der kemelen, tot het volk, (dat hmi) geen jiut zal doen;

7. Want Egypte zal ijdellijlc en tevergeefs helpen; daarom heb Ik hierover geroepen: Stilzitten za] hun sterkte zijn.

8. Nu (dan), ga henen, schrijf voor hen op eene tafel, eiii teeken het in een boek, opdat het blijve tot den laatsten dag, voor altoos, tot in eeuwigheid.

1. Wee den wederspamiigen zonen, spreekt de Heere, dat ze een plan uitvoeren, en het is niet uit Mij, dat ze een verbond sluiten en het is niet naar Mijnen Geest; opdat zij' zonde .op zonde stapelen I

1. Al komen hunne vorsten in Soan, en bereiken hunne gezanten Kanes,

5. aUen worden beschaamd om het volk, dat hun niet nut, dat hulp noch heul brengt, maar schande en schimp erbij.

6. Godspraak „de dieren van het Zuiderland". In een land van nood en benauwing, vanwaar leeuwin en leeuw, adder en vliegende draak, vervoeren zij op de ruggen der ezels huimo rijkdommen en op de bulten der kameclen himne schatten, naar een volk, dat niet nut.

7. En Egypte — ijdel en leeg is zijne hulp; daarom noem Ik , het: „Rahab, dat

stilzit, " 8. Ga thans naar binnen en schi-ijf het op eene tafel in hun , bijzün en leeken hot op in een boek, opdat hot blijve voor de toekomst, tot een getuige voor altijd.

Wij stippen hier slechts het volgende aan. 'in vers 1 is het onvjerklaarbare „oan (zich) met eene bedekking te bedekken" uit de Statenvertaling bij Prof. Ridderbos geworden tot het alleszins leesbare: „dat ze (waarom niet: zij? H.) een verbond sluiten”.

Vers 4 en 5, welke in de Statenvertaling niet loopen, zijn naar limi bedoeling in de vertaling van Prof. Ridderbos aanstonds doorzichtig.

Het buitengewoon raadselachtige van vers 6 in de Statenvertaling, heeft Prof. Ridderlx> s in overeenstemming met andere nieuwe vertalingen ontraadseld.

Hetzelfde ban gezegd worden van vers 7.

Zoo zijn er Vers voor vers verbeteringen aan to wijzen.

Hel: is niet zóó, dat slechts op^ een psiar teksten verbetering der Statenvertaling gewenscht is, maar vooral in de profetieën zullen er weinig verzen zjijn, waarin geen j; erandering behoeft te worden aangebracht.

Dit zal nog wel nader 'blijken.

Petrus van Mastricht over het spreken van de slang.

II

Uit wat wij in het voorgaande artikel aanhaalden, blijkt Viel, dat Petrus van Mastricht de waarheid, dat de duivel door een heusohe slang in voor Eva verstaaribare woorden gesproken "heeft, volhoudt tegenover al de bedenkingen vair het rationalisme.

En wie nauwkeurig het citaat in ons vorig nummer heeft nagegaan, zal tot de ontdekking .zijn gekomen, dat toen reeds dezelfdte tegenwerpingen gemaakt werden als thans.

Nieuwe zijn er niet bij gekomen.

Slechts zijn er enkele van 'de oude afgegaan.

worden die eerlang nog wei opge­ Misschien rakeld.

Het rationalisme bereikte toen zijn hoogtepunt, het werd scherpzinnig doorgedacht en het zal veel moeite kosten om het nog te overtreffen.

Balthasar Bekker, een der Koryfeeën onder de rationalisten, kwam er toen reeds met tegenwerpingen aandragen als deze:

1. dat er wel listiger dieren dan slangen zijn;

2. dat de slang geen spraakvermogen heeft en de duivel beter een ekster of een aap' had kunnen uitkiezen;

3. dat de duivel geen slang noodig had om de vrouw te verleiden.

4. dat de duivel, indien hij door de slang gespro-^ ken had, een ^rooter wonder zou hebben verricht dan God ooit heeft gedaan;

5. dat zulk een wonder met name dat van de sprekende ezelin van Bileam zou zijn te boven gegaan;

6. dat de slangen thans geen stof eten;

7. dat er thans geen grooter vijandschap bestaat tusschen menschen en slangen, dan tusschen menschen en andere beesten;

8. dat zij, die het werkelijk' spreken van den! 93 duivel door middel van de slang aanvaarden, niet ongelijk zijn aan de Ophiten, die de slang vereerden boven Christus (van „tjereformeerde" dieren sprak hij nog niet, maar wel klop'-t zijn voorstelling van de slang als heilig dier in de sóhat.tinjg van de rechtzinnigen op de beschimping, welke men ook thans hoort);

9. dat de woorden: „op uw buik zult gij gaan", geen zin hebben, indien zij tot een heusohen slang zouden gesproken zijn;

10. dat dit verhaal niet historisch mag worden verstaan.

Is de overeenkomst met de tegenwerpingen, welke thans tegen de historiciteit of letterlijke opvatting van Genesis 3 worden gemaakt, niet frappant?

Gelijken zij niet op elkander als twee druppels water ?

Daarom mogen zij, die deze tegenwerpingen thans voor hun rekening nemen, zich werbedenken.

Zij zijn zonder, dat zij het bemerkten in den rationalistischen hoek verzeild geraakt.

Dat de wetenschap hun tot zulk een houding noopt, is een blinddoek, welke zij elkander voor de oogen binden.

Het rationalisme, dat in ieder mensch sluimert, is in hen wakker geworden en geeft den toon aan.

Het geding loopt niet over een verschil van exegese.

Neen, hoewel men het zich soms niet bewust is, herleeft thans de oude strijd tasschen geloof en rationalisme.

Dat maakt deze kwestie zoo gewichtig.

Hooren we nu echter, hoe Pietrus van 'Mastricht de argumenten van het rationalisme, inzonderheid' van Bekker, poogt te ontzenuwen:

Een lioofdbewijs zou hieruit in dezer voege kunnen •word«n opgemaakt: n welk verhaal zooveel onoplosbare zwarigheden steken, dat kan niet zijn een historisch en letterlijk verhaal; maar in het verhaal van dezen tekst steken zooveel onoplosbare zwarigheden; derhalve kan het geen historisch of letterlijk verhaal zijn. AVij ontkennen hier de tweede stelling. Hij tracht de tweede stelling bij deelen te bewijzen. Indien èn de slang, welke alléén verhaald wordt in den tekst, èn de Satan, die er onder zou kunnen worden verstaan, èn de slang en de Satan tegelijk, aan zooveel onoplosbare zwarigheden onderworpen zijn, dat niets hiervan historischerwijze verstaan kan, Worden, dan is het verhaal niet een historisch verhaal, enz. Hij bewijst de tweede stelling: aarom, dat I. de s 1 a n g alleen vermeld wordt, waaraan, als aan een redeloos en sprakeloos dier, niet kan toekomen en passen redieneering en spraak, welke haar in den tekst toegescIiTieven worden. Antw. lo. Wij erkennen, dat er van de slang verhaald wordt; maar 2o. wij ontkennen, dat die alleen bedoeld wordt. Onze redenen zijn: . Omdat er zulk een slang vermeld wordt, die geredeneerd en gesproken heeft, hetwelk aan een slang alléén niet toekomt; b. omdat • er zulk een slang vermeld wordt, die de Vrouw door haar argl i s t igheid bedroglen heeft, 2 Kor. 11:3, welke is een leugenaar en een men schenm o or der van den beginne, ja, een Vader der leugenen; Joh. 8:44, zulk een, aan welke tot straf der verleiding is aangekondigd vijandschap met het zaad der Vrouw, Christus; Gal. 3:16, zulk een, welken het zaad der Vrouw den kop zou vermorzelen. 'Vgl. Rom. 16:20. Al die dingen passen niet op een Woote slang alleen. Evenzoo zulk een slang, woUce Johannes (Openb. 12:9) noemt de oude S1 a n g, welke is de Duivel. Totnogtoe steekt er derhalve geen onoplosbare zwarigheid in.

Maar II., dat daarin zwarigheid is, dat, daar er maar één slang alleen vermeld wordt, en er ondertusschen vele soorten van slangen zijn, en van elke soort tenminste een mannetje en een wijfje, 't niet kan worden uitgelegd, om wat reden die é é n o' vermeld wordt. Antw. Hierin is geen zwarigheid, omdat het ons niet noodzalrelijik is, dat dte wfeten; dan ook omdat één alleen genoQg! wïis ïot de verleiding, en de Satan heeft .%y!el die uit alle uitgekozen, welke hij dacht voor zijn doel 't allerbekwaamst te zijn.

III. Omdat aan haar een 1 i s t i g h e i d wordt toegeschreven, welke alle dieren te boven ging, terwijl er nochtans beesten opgemerkt worden, die listiger zijn dan de slangen. A n t w. Volgens de uitspraak óods ging deze bepaalde slang aJIe andei'e dieren in 1 i s t i g h e i d te boven, en deze uitspraak Gods neemt alle zwarigheid weg. Er moge thans een soort slangen zijn, die in listigheid door andere dieren overtroffen wordt, maar dat er een dier geweest is, dat in dien tijd d i e slang in listigheid oveirtroffen heeft, laat Bekker dat aantoonen en bewijzen.

IV. Er kan geen reden opgegeven worden waarom hij, om den mensch te \ierleiden, die wijzer is dan al de listigste dieren, een slang heeft willen verkiezen. Antw. God zegt, dat hij een slang vanwege haar a r g I i s t i g h e i d heeft uitgekozen, en dit is ons genoeg; maar ook zou een reden eraan kunnen worden toegevoegd: omdat hij die slang, listiger dan al die dicj-en. geoordeeld heeft tot zijüi oognrerk dte. all'erigepaste te zijn. Maar, zegt men, van dat oordeel kan geen reden gegeven worden. Antw. Wat? bgaldien de zotte, dwaze Satan dit zonder reden gedaan heeft.

Wat nu den Satan aangaat, daaromtrent oppert liij deze zwarigheden:

A. Dat de Satan, om te verleiden, geen taal en stem noodig gehad heeft. Antw. Hijzelf evenwel heeft g©loordeeld, dat hij, om de Vrouw to verleiden, een taal en stem noodig had; laat hij dan ook al dwaas geoordeeld hebben.

B. Bat hem igeen 1 i st i gh© i d kan worden toegeschreven, als alleen aan lichamelijke schepselen eigen

zijnde. Aiitw. D© Apostel sclirijft aan da slan^; een arglistig 11 eid toe (2 Kor. 11:3). En de listigheid wordt in den tekst niet aan den Satan, maar aan da stomme slang toegeschreven.

C. Dat liet met begrepen kan worden, om wat reden de Satan zich een s lang, die tevens een sprakeloos en redeloos dier was, tot zijn werktuig zou uitgekozen hebben, daar hem voegzamer en gepaster aan de hand was een ekster, ten aanzien van de spraak; een aap, ten aanzien van de gedaante. A n t w. G-od zegt de reden: omdat de slaag listiger gavveest is. iWeder antwoordt gij: dit kan niet begrepen worden. Wij hebben voorheen reeds de reden gezegd: omdat hij de slang zich de allerbelavaamste voor zijn oogwit j geoordeeld heeft. En zoo hij zonder éenige reden dus geoordeeld heeft, wat dan?

D'. Dat, indien de Satan door eein slang gesproken heeft, hij dan een grooter wonderwerk zou gedaan hebben, dan God ooit gedaan heeft. A n t w. Dit is niet ver af van godslastering. De Satan beeft geen wonderwerk gedaan, en veel minder een grooter dan een wonderwerk Gods, omdat wat de Satan gedaan heeft, de krachten der natuur niet te boven gaat; want de tong van eenig stom dier te buigen, om door zijn (des Satans) kracht en vermogen een onderscheidbaar geluid in de lucht te formeeren, gaat de natuur van hot onvernuftigc stomme dier niet te boven, en het blijkt in uw ekster zelf.

E. Dat ook de Duivel veel netter en gepaster gesproken zou hebben door de slang, dan God zelf door de ezelin van Bileam. A n t w. Weg met godslastering! De Satan sprak zeer listig door middel van een zeer listig dier, om de Vrouw, die wegens de oorsprO'nkelijke gerechtigheid alsnog wijs was bij uitnemendheid, te bedriegen en te verleiden; en God sprak door een ezelin, een allerbotst en domst dier, om den dwazen en dommen valschen Profeet te scherper te steken, zooals Petrus duidelijk en uitdrukkelijk zegt (2 Petr. 2:16).

F. Dat de Schrift niet zegt, dat de Satan gesproken heeft door do slang of de slang den mond g e o pen d heeft, zooals van Bileams ezelin gezegd wordt (Num. 22:28). Antw. Dit wordt wel niet met zooveel woorden in den tekst gezegd, dat hrji door de slang gesproken heeft; evenwel wordt er gezegd, dat er zulk een is bij geweest, die door te redeneeren den zeer "sJ'ij'zen mensch lieeft kunnen verfeiden, tusscheai wien en Tiet zaad der Vrouw (Christus) nu vijr andschap is, wion Christus den kop zou vermorzelen; buiten allen twijfel is deze de Satan. Ook zegt zij, dat er een ware slang bij geweest is, die Eva door haar arglistigheid bedrogen heeft (2 Kor. 11:3); er is zulk een oude Slang bij "geweest, die genoemd wordt de D'uivel en Sat an as, buiten twijfel, die van den Duivel bezeten is geweest, en derhalve verleidende (Openb. 12:9). Deze dingen tezamengeyoegd, wat kan er dan voegzamer en geschikter gezegd worden, dan dat de Duivel en Satanas door de slang verleid heeft? Zoodat ge nu uzelf niet behoeft aan te vallen, door te zeggen:

G. Wie is 't derhalve gewleest, dio hier sprak? en to antwoorden: dat is de slang geweest, aan welke ; God tot een straf aankondigde op den grond te kruipen. Gepaster zal Johannes u antwoorden; 't iiJ geweest die oude Slang, welke genoemd wordt Duivel en S atanas, de Verleider, of: welke verleidt. Of nu het werktuig, de slang, vóór den val stof gelekt en op den grond gekropen heeft, zulks baart ganscli geen zwarigheid: zoo gij het laatste zegt, zoo moet men begrijpen, dat die dingen, die de slang totnogtoe n a t u u r 1 ij k geweest waren, en zonder moeite en moeilijkheid, haar tot een straf hebben kunnen worden aangekondigd, opdat daarbij zou zijn de hoogste moeilijkheid, smaadhaid en schande.

R. Dat die vijandschap, welke God gezet heeft tusschen de slang en haar zaad aan de' eene zijde, en de Vrouw en haar zaad aan de andere zijde, nu niet opgemerkt wordt, wijl er slangen gevonden worden, die geen vijanden zijn van den mensch, welke den mensch niet beschadigen, ja, hem daarenboven voordeelig zijn. Antw. lo. 't Zij zoo, wat Bekker evenwel totnogtoe niet bewezen hoeft. De teiöt zegt nochtans niet, dat zulks aan alle soorten van slangen tot en straf is aangekondigd; want wat, zoo God zulks aan die slang alleen en aan haar zaad heeft aangekondigd, die de Vrouw verleid heeft? Want er is, wat hij zelf erkent, een soort van slangen, die den menschen vijandig is. Maar 20'. hij verbndarstelt, dat hier alleen verstaan wordt een slang, die een beest is: erwijl wij allang betoond' en betoogd hebben', dat er verstaan wordt die slang, welke het zaad der Vrouw den kop vermorzelen zou, n.l. de Satan (Rom. 16:20), die O'ude Slang, die genoemd wordt Duivel en Satanas, de Verleider (Openb. 12:9). Tusschen dezen en het zaad der Vrouw is, en zal altijd zijn een gedurige vijandschap.

Derhalve is er (I.) geen reden, dat hiji voonvendt, dat de slangen Tiij'de O phi ten en Indische heidenen in de hoogste eer zij. Wat daarop wordt geantwoord, dat dit plaats heeft bij het slangenzaad, waartusschen en tusschen het vrouwezaad, Christus, een altijddurende vijandschap is.

K. Hij gaat voort tot de plaats van Openb. 12:9. Hij vraagt (waarlijk schimpend en oneerbiedig genoeg, alsof hij niet erkende, dat Johannes tot den Draak gekomen was door Goddelijke inblazing, door welke de geheele Openbaring neergeschreven is): oe is Johannes tot den D'raak gekomen? Dan voegt hij er aan toe, dat er in deze plaats niets anders is dan een gezicht, en wel zulk een gezicht, dat niet op den verleden, maar op den toekomstigen tijd ziet; en dat derhalve hieruit niets besloten worden kan. Antw. Hij spreekt van dien Draak, die genoemd wordt die oude Slang, die geweest is van den beginne, naar de verklaring van Christus (Joh. 8:44), die vea-leid heeft van den beginne, nog verleidt, en verleiden zal' door alle eeuwen heen de geheele bewo-onbare wereld; van hem spreekt hij niet in den t O' e k o m e n d e n, maar in den t e g e n w oi o r d i g e n tijd: ie verleidt, buiten twijfel volgens den stijl der 'H. Schrift, waaraan het niet ongewoon is, bij duurzame en ach. tereenvolgeude handelingen door een yerwisseiing, lU tijden ondereen te vermengen. Ondertusschen nemea wij datgene aan, wat hij er aan toe voegt: at daaruit besloten kan worden, dat de vijandschap, dij in het Paradijs aangekO'Udigd is tus. SC 11 en het zaad der Vrouw en het zaad der slang, tot op den huldigen dag toe duurt (wat hjj in §§ 17 en 18 dus duidelijk tegeiige. sproken had, en waaitegen hij zich kant in den geheelen iiüioud van ^ija 19e Hoofdstuk) en we] in dien zin, dat onder den Draak en den Satan en zijn zaad worden verstaan z ij n Engelen, dj de Icwade geesten (wat wij aannemen), maar niet de kwade menschen; dat deze in de H. Scliriftea nergens worden genoemd Engelen des D'uivels of het zaad der slang, daarop antwoorden wij' lo. of het zaad der slang de kwade geesten zija en 01 insgelijks kwade menschen genoemd worden het zaad der slang, doet volsti-ekt niets tot het tegenwoordige vraag-en verschilstuk, en wordt nergens anders toe bijgebracht, dan opdat hij, dewijl hij niets heeft waarmede hij met eénigen scliijn de kracht van deze plaats ontwijken kan, tenminste dit hebbe. ilMaar '2o. de Icwade mensch e. n, schoon niet met zooveel woorden, worden genoemd het zaad det slang (Matth. 22:33), slangen, addereng«. broeds e'ls (Matth. 3:7 en 13:34), welke zijn uit Tiunnen Vader den Duivel, die een leugenaar is en een me'nschenmoorder van den beginne Joh.8:44). Voeg daarbij 1 Joh.3:8: ie de zonde doet, is uit den Diuivel, want de Duivel zondigt van den beginne; en vs 10: ierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des E'uivels openbaar.... Die nu gezegd worden uit den Ei ui vel te zijn, en kinderen des Duivels, worden die niet genoemd en gezegd te zijn het zaad des Duivels? En zo gij op de Woorden vit, zeg, waar de T)ooze geesten het zaad des Duivels genoemd wlorden. Geloof althans tenminste u zeU, die, u zelf vergeten Üjlnde, dit zegt in Hoofdstuk 18, § 3.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1925

De Reformatie | 8 Pagina's