GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXI.

Sinds de Synode van 1917, waarop de zaak ter spralce •kwam, is er veel veranderd.

Een groot deel van het voorbereidende werk, dat daar noodig werd geacht, is thans geleverd.

Het tekstonderzoek is thans op een rustpunt gekomen.

Andere vertalingen dreigen ook in onze kringen de Statenvertabng te verdringen.

Voorbeelden ter vergelijking van de STV. (= Statenvertaling) - met nieuwe vertalingen, welke als voorbereidend werk vooi een verbeterde vertaling kunnen dienen.

1. Uit de Psalmen. 2. Uit Jesaja. 3. Uit .Teremia. 4. Uit de lüaagliederen. 5. Uit Habakuk. 6. Uit Nahum. 7. Uit 1 Koningeu. 8. Uit Mattheus. 9. Uit Galaten. 10. Uit Efeze. 11. Uit Filippenzen. 12. Uit Kolossenzen.-13, Uit 1 en 2 Tliessalo'nioenzeii.

Onder de Nieuw-Testamentische brieven bevat die aan de Hebreen misschien wel de meeste, piaatseix, ' welke „zwa, ar zijn om te verstaan"!

De hoofdgedachte is duidelijk.

Daaromtrent kan geen geloovige in het onzekere verkeeren.

Maar er zijn détails, die veel van het geloiovig nadenken en onderzoiek vorderen.

De eenvoudige bijbellezer zou er echter reeds zeer mee zijn gebaat, wanneer hij over een verbeterde vertaling beschikken kon.

W, ant vooral de Stv. (== Statenvertaling} van dezen brief is wel voor eenigszins ingrijpende verbetering vatbaar.

Wie het helder geschreven en toch zoo doorwrochte deel van Prof. Grosheide in de serie „Korte Verklaring" opslaat, • waarin deze brief belialve geëxegetiseerd, .ook opnieuw vertaald is, moet daarvan wel aanstonds overtuigd worden.

Wij doen hier en. daar een greepi.

De Stv. van Hebr. 2:18: Want in. hetgeen H ij z e 1 f, verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij degenen, die verzocht worden, - te hulp komen" heeft menige preek doen geboren worden, waarin averechtsche gedachten werden voorgedra, gen. Zij leidde meer tot i n-, dan tot u i t legging van Gods Woord. Men zocht nauwkeurig het lijden van Christus na om daarin trekken te vinden, welke met ons lijden overeenkomen. Ook werd soms de omgekeerde orde gevolgd en bracht men verdrietelijkheden, welke wij ervaren, op Christus over. Men dacht op grond van dezen tekst, dat het piaatsveiTangend karakter van Jezus' lijden eischte^ dat men voor alles wat ons in dit leven wordt aangedaan, een parallel moest bestaa, n in Christus' leven hier op aarde. Toch liep men zoo vast. Neem de kwellingen van den ouderdom. Onze Heiland heeft die nooit gekend. Hij is 'daarin nooit verzodit geweest. Kan Hij dan in de lasten, welke den hoogeii leeftijd eigen zij'n en in de verleidingen, waaraan speciaal onze ouden van dagen blootstaan, geen hulp bieden? In dat opzicht zou dan het evangelie geen troost bevatten.

De Vertaling van Prol. Grosheide leidt hier echter in het rechte spoor. „Want doordat Hijzelf in Zijn lij den verz oeking doorstond, kan Hij, die verzocht worden, helpen."

Men mag hier het lijden en de verzoeking niet gaan specialiseeren. Men mag er geen optelsom van bijzondere smarten van maken. Neen, het wordt hier kollektief genomen. Dit geeft dadelijk het gewenschte inzicht en heeft zoowel voor de levenspraktijk als voor de dogmatiek veel te zeggen.

Een andere tekst. Hebr. 3:4.

In den statenbijbel leest men: „Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd, maar die d i t alles geibo'uwd heeft, is 'God". De Kantteekenaren verstaan onder „dit alles" „wat tot den welstand Zijner gemeente" behoort. Prof. Grosheide echter geeft deze vertaling: „Want elk' huis wordt door iemand geb.ouwd, maar de bouwmeester van het heelal is God". D'aarin komt de voortreffelijkheid van Christus, die hier God wordt genoemd, boven Mozes nog te sterker uit.

Een anderen zin krijgt b.v. ook Hebr. 4:1.

„Laat ons dan vreezen, dat niet te eeniger tijd de belofte van in Zijne rust in te gaan n.ag e 1 a ten zij nde, iemand va, n u schijne achtergebleven te zijn."^Het k'ost den gewonen en zelfs den ontwikkelden bi|bellezer veel hoofdbrekens om den. zin daarvan te vatten. Wat is dat: een belofte nalaten? En als dat nalaten heeft plaats gehad, waarom heet het dan: schijne achtergebleven te zijn? Met de vertaling van Prof. 'Grosheide zal evenwel niemand moeite hebben: „Hoeden we er ons d a a r o m v o o r, zoolang de belofte van in te gaan in Zijn rust nog geldig blijft, dat niet iemand van u eens zou blijken te laat gekomen te zijn." Hier wordt er dus op-aangedrongen „het heden der genade" — zooals het gewoonlijk van den kansel heet — niet te laten voorbijgaan.

Kiezen we nu-een groeier stuk.

Wij lieten daarvoor het oog vallen, Hebr:5

Hier volgen de beide vertalingen.

1. Want alle lioogepriester, uit de niênschen genomen, wordt gesteld voor' de menschen in de zaken, die bij God [te doen zijn], opdat hij oiïere gaven en slachtofferen voor de zonden;

1. Want ellce hoogepriester, die uit de menschen voortkomt, treedt ten behoeve van menschen op, in hetgeen de verhouding tot God betrefl. om offers en slachtoffers te brengen voor de zonden.

2. Die behoorlijk medelijden kan hebben met de onweton» den en dwalenden, overmits hü: ook zelf met zwakheid omvangen is;

2. Hij kan zacht gezind ziiu tegenover de onwetenden on dwalenden, omdat hij ook zeU met zwakheid is behept.

3. En om derzelver [zwakheid] wil moet hiJ, gelijk voor het volk, alzoo ook voor zichzelven, offeren voor de zonden..

3. En daarom juist moet hij, gelijk voor het volk, zoo ook voor zichzelf offeren ia verband met de zonden.

4. En niemand neemt zichzelven die «er aan, maar die van God geroepen wordt, gelijfcerwijs als Aaron.

4r En niet vooi; zichzelf neemt iemand het eereambt, maar die geroepen wordt door God, gelijk trouwens ook Aaron.

.5. Alzoo liesft ook Christus Zichzelven niet verheerlijkt, om Hoogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.

5. Alzoo ook Christus. Hij heeft zichzelf niet de eer aangedaan om hoogepriester ie worden, maar (dat heeft) Hij (gedaan), die tot Hem gezegd heeft: Mijn Zoon zijt Gij, Ik heb heden U verwekt;

6. Gelijk Hij ook in eene andere [plaats] zegt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek.

6. Gelijk Hij ook in een anderen (psalm) zegt: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de orde van Mei chizedek.

7. Die in de dagen Zijns vleesches, gebeden en smeekingen tot Dengene, Die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de rreezi,

7. En HiJ (n.l, Cluistus) heeft in de dagen, dat Hij vleesch was, gebeden en smee-. kingen geofferd met sterk geroep en tranen tot Hem, die Hem uit den dood verlossen kon, en is verhoord vanwege zijn vroomheid.

8. Hoewel Hy de Zoon was [nochtans] gehoorzaanrheid geleerd • heeft uit het; geen Hij heeft geleden^^j*, ^^!

8. Zoo heeft Hij, alhoewel de Zoon, de gehoorzaamheid geleerd, uit hetgeen Hij leed,

9. En geheiligd zijnfe, ftiB3 Hij allen, die Hem geïioor-' zaam zijn, eene oorzaak der eeuwige zaligheid geworden;

9. en tot het hoogtepunt ^gebracht, werd Hij voor allen, die Hem gehoorzamen, de bewerker van eeuwig heil.

10. En is van God genaamd een Hoogepriester, naar de ordening van Melcbizedek.

10. Hü, die door God was aangesproken als hoogepriester naar de orde van Melcbizedek.

11. Van denwelken wü hebben vele dingen, en zwaar om te verWai> en, te zeggen, dewijl giJ traag om te hooren geworden, zijt.

11. En over dezen (Melcbizedek) hebben wij vele dingen te zeggen, die moeilijk uiteen te zetten zijn, daar gij traag geworden zijt in-het hooren.

12. Want gü, daar gij leeraars Ijehoordet te zijn vanwege den ttjd, hebt wederom van noode, dat men u leere, welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden, als dié melk van noode hebben, en niet vaste spijze.

12. Want hoewel gü, wat den. tijd aangaat, leeraars moest atjn, hebt ge weer van noode, dat men u de grondbeginselen der woorden (jods leert en ge zijt in den toestand gekomen, dat ge melk noodig hebt, niet vaste spijs.

13. Want een iegelijk, die der melk deelachtig is, die is onervaren in het woord der gerechtigheid; want hij is een ikind.

13. Want ieder, die nog bij melk leeft, heeft geen verstand van het woord der gerechtigheid, want hii is een kind.

14. Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zimien geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads.

14. Doch de volkomenen hebben het vaste voedsel, ziJ, die een door de gewoonte geoefende opmerkingsgave heb^ ben om goed van kwaad te onderscheiden.

Het is scihier niet te doen in kort bestek' al de verschilpunten te bespreken.

Stippen wij slechts het volgende aan.

In VS 1 is „treedt ten behoeve voor de menscheai op", duidelijker en juister dan: „wordt gesteld vO'Or de menschen" (Stv.). 'De inlassching van de Stv. drukt niet uit, wat in den grondtekst staat. Dat zinsdeel ziet opi de relatie tot 'God, niet op eenigerlei handeling.

„Die behoorlijk medelij'd.en kan hebben" (Stv.) in VS 2 geeft ons eigenlijk geen gedachte. Wel daarentegen: „Hij kan zaciht gezind zijn" (Prof. Grosheide).

In VS 3 blijkt de inlassching Van de Stv. weer overbodig.

In VS 4 beteekent „eer" bepaaldelijk' het „ambt", wat in de vertaling van Prof. Grosheide tot zijn recht komt.

Tastbaar is ook dè verbetering' in Vs 5. De Stv. zegt, dat Christus Zichzelf niet heeft verheerlijkt om hoogepriester te worden. Het verdient echter aanbeveling om met Prof. Grosheide te lezen: Hij heeft "zichzelf niet de eer aangedaan.

Geen klein verschil brengt vs 7. Voor „verhoord zijnde uit de vreez; e", heeft Prof. (Jrosheide; „is verhoord vanwege Zijn vroomheid".

Evenzoo vs 9. Men vergelijke: „en geheiligd zijnde" (Stv.), met „en tot het hoog^.epunt gebracht (Prof. Grosheide).

Niet zoo groot is in vs 10 het onderscheid tusschen ^^en is van God genaamd" (Stv.) en „die door God was aangesproken (Prof. Grosheide), schoon niet geheel zonder beteekenis.

Laten wij nog even wijzen op vs 14. De Stv. spreekt daar van de volmaakten, „die doior de

gewoonheid de zinnen geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads". Eenvoudiger is de vertaling yan Prof. Grosheide: „die een door de gewoonte g e o e f e n d e o p-merkingsgave hebben om goed van kwaad te .onderscheiden.

Vóór wij nog een perik'oopi afdrukten, ' brengen vij nog een paar •enkelp. teksten , onder de aandacht, ^m^^m^s-

B.V. Hebr. 9:1

Be Stv. brengt wel wat in verlegenheid met haar: „Zoo had dan wel ooik het eerste [verbond] 'rechten van den [Godsjdienst en het wereldlijke heiligdom". Maar de vertaling van Prof. Giosheide leidt weer dadelijk uit de impasse: „Zoo hiid dus ook wel het eerste testanient voorschriften voor den e e r e dienst en het b e-kende heiligdom, dat aardsch was".

Ook Hebr. 12:28.

„Daarom, alzo o wij een onbeweeglijk koninkrijk ontvangen, laat oais de genade [vast]houden, door dewelke wij welbehaag-1 ij k Gode mogen dienen, met e erbieding en godvruchtigheid". Aldus de Stv. „Diaaxom, _ nu we een koninklijke heerscjhappij', die niet wankelen kan, ontvangen, laten we dankbaarheid toonen, om'daardoor God te vereeren, gelijk het Hem behaagt, in rr/oomheid en vrees". Aldus Prof. Grosheide.

Vooral de verandering van „laat ons de genade asthouden" in: „laten we dankbaarheid toonen" ; S 'stellig niet zonder belang.

T'en besluite geven wij nog Hebr. 6:4—12 in heide vertalingen.

i. Want het is onmogelijk, ., degenen, die eens verücht geweest zijn, en de hemelsche gaven gesmaakt hebben, en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn,

4. .Want onmogelJ3!k IS het, menschen, die eenmaal verlicht geworden zijn en van de hemelsche gave genoten hebben, en deel gekregen 'hebben aan den Heiligen Geest,

5. En gesmaakt hebben bet goede Woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw,

5. en het goede woord Gods genoten hebben en de krachten der komende eeuw.

6. En afvallig worden; [die, zeg ik] wederom te vernieawen tot bekeerüig, als welke zichzelven den Zoon van God wederom "kruisigen en openlijk te schande maken.

. 6. wanneer zij afgevallen zijn, weer te vernieuwen tot bekoering, omdat zij den Zoon van God weer voor zich aan het kruis brengen en tot aanfluiting maken.

7. Want de aarde, die den regen, menigmaal op haar komende, indrinkt, en bekwaam ta-iiid vVoortbrengt voor degegeiien, door welke zij ook gebouwd wordt, die ontvangt zegen van God;

7. Want land, dat de menigmaal op zich Iwmende regen indrinkt en kruid voortbrengt, geschikt voor hen, om wie het ook bebouwd wordt, ontvangt deel aan . van God afdalenden zegen.

8. Maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk, en nabij de vervloeking, welker einde is tot verbianding.

8. Maar levert het doornen en distelen op, dan is het ondeugdelijk, is het ©r haast aan toe om vervloekt te worden, komt het nog zoover, dat bet afgebrand wordt.

9. Maar geliefden! mj'^'vëf--' zekeren ons van u betere • tlingen, en met de zaligheid gevoegd, hoewel wij alzoo spreken.

":9. Doch wat u betreft, geliefden, wij denken van u het beste en dat gü u naar het heil uitstrekt, ook al spreken we aldus.

10. Want God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten, en den arbeid der liefde, die gij' aan Zijnen Naam bewezen hebt, als die de heiligen gediend hebt en [nog] dient.

10. Want God is niet onrechtvaardig, Hij vergeet uw werk niet en de liefde, die ge betoond hebt voor zijn naam, door vroeger en nu de heiligen te dienen.

11. Maar wij begeeren, dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheid bewijze, tot de volle verzekerdheid der hoop, tot het einde toe;

11. Maar wij begeeren, dat een ieder van u denzelfdeo ijver betoont om te komen tot het toppunt der hoop ten einde toe,

12. Opdat gil niet traag wordt, maaj navolgers zijt dergenen, die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissen beërven.

12. opdat ge niet traag wordt, maar navolgers van hen, die door geloof en lijdzaamheid het beloofd^ erfden.

, Speciaal de verzen 8, 9, 11 en 12 bév: éreiï wij ter vergelijking aan.

Hiermee is dit deel van ons onderzoek' ten einde.

Of iemand het niet met al de voorgestelde wijzigingen eens is, do'et niets ter zake.

Wanneer er een deputaatschap 'benoemd woxdt om voor een verbeterde vertaling zorg te dragen, zal dat de verschillen wel nauwgezet wikken en wegen en wellicht op vele punten met nog een andere vertaling komen.

Twee dingen z ij n e c h t e r wel gebleken.

Vooreerst: dat de Statenvertaling dringend verbetering behoeft.

V ervolgens: dat wij over g e no e g z a a m voorbereidend materiaal besöhikken om thans reeds den arbeid aan te vang'en.

Schrift en SchrlftliescliouwinB.

V.

De mechanische Schriftopvatting, gelijk die van schismatieke zijde wordt gepropageerd, in weerwil van het met nadruk op^eischen van ds kwalifikatie „organisch" voor hun Schriftbeschouwing, ademt alzoo allesbehalve den Bavinck-geest.

Misschien zal men zich beroepen opi een „lateien" of op een „officieusen" Bavinak, g'elijk te doen bij sommigen gebruikelijk is, maar onde'rscheiden malen hebben wij' reeds het recht daartoe betwist en oo'k de gronden daan^oor aangegeveai. ïronwens, waar men van schismatieken kant druk werkt met citaten, ook van B.avinck, lieten wij Bavinck, gelijk hij zich in zijn meest bezonken werk, zijn Dogmatiek zich uitte, spreken.

En dat op een wijze, welke voor geen tweeërlei uitlegging vatbaar is.

Iets langer wenschen wij bij Kuyper stil te staan.

Hij' heeft dit onderwerp herhaaldelijk ter sprake gebracht.

Al. wat hij dienaangaa, nde schreef te citeeren, zou de perken van deze artikelenreeks te buiten gaan.

Ook hier moeten wij ons bepalen tot het v^oornaamste.

En dan zal wel niemand ontkennen, dat Kuyper's magistrale „Encyclopaedie der .Heilige Godgeleerdheid" tot zijn rustigste boeken behoort.

Het is niet uit weekbladartikelen ontstaan, maar opzettelijk als boek geschreven.

Daarbij kon hij zich wetenschappelijk geheel laten gaan.

Ieder woord is gewikt en gewogen.

Ieder woord is gewikt en gewogen. /^^0: i, : _ Welnu, in het tweede deel § 53, bl. SfF'vrv! handelt hij over het principium Theologiae (het beginsel der Theologie) in w'erking.

Onder dit principium Theologiae verstaat hij, gelijk uit de vorige paragraaf en oto'k uit het volgende citaat geno'egzaam blijkt, niets anders dan de Heihge Schrift.

Wij zullen daarin enkele spatiëeringen aanbrengen en de vrijheid nemen enkele termen, waarvan wij vreezen, dat zij door den niet akademisch gevoxmden lezer niet aanstonds begrepen zullen worden, vertalen. Men zal het ons niet euvel duiden, dat wij zoo niet doen met allei vreemde woorden.

Hij zegt dan:

Daai'om nu komen we in deze tweede paragraaf tot do opmerldng, dat wie een gegeven o-bieot onderzoekt, dit obiect niet enlcel in ruste, maar ook in zijn actie neemt, om eerst zóó tot volledige kennis er van te geraken. Dit toch geldt ook ten opzichte van do ectypische (voor het menschelijk bewustzijn uitgedrukte) Godskennisse, die in de Heilige Schrift ten behoeve.der K er kis neder.gelegd. Ook het Woord van G-od hee-it zijn actie. Het is „levend en krachtig en s c h e r p s n ij d e n d e r dan een t w e e s n ij d e n d zwaard", een „hamer die de steenrots te morzelen slaat". Of ook he.twerktals een levend zaad, dat wordt uitgestrooid, en dat, al naar gelang: van den bodem dien het vindt, ontkiemt, airen schiet en vrucht draagt. De theoloog is er dus volstrekt niet meè af, zoo hij den inhoud van het Woord in ruste geconstar teerd, geassimileerd (geheel in zich opgenomen) en gereproduceerd heeft, zijn pHcht is ook om. da werking van dit principium na te speuren, als de fontein springt. De Heilige Schrift toch heeft, • nadat ze gereed was, niet stil in een heilige spelonk gerust, om te wachten op den theoloog, die haar zou lezen en haar inhoud wetenschappelijk uitstallen; neen, ze is de wereld ingedragen, door lectuur en praelectuur (voorlezing), door kêrugma (verkondiging) en predicatie, in verweer-en strijdschrift, en eenmaal in die wereld ingtdragen, heeft ze invloed uitgeoefend op den bewustzijnsvorm van den kring, waar ge binnentrad, en zoo is er, niet hel minst onder haar autoriteit en ten gevolge van de actie, die ze te weeg bracht, alomme kerkelijke belijdenis ontstaan en kerkelijk saamleven geïnstitueerd. De Heilig© Schrift en de Kerk zijn dus geen elkaar vreemdephaenomena (verschijnselen), - maar de eerste moet veeleer als de moeder der laatste worden beschouwd. Niet alsof het Woord z o n - • ld e r m eer ooit een Kerk of kerkelijk leven kon stichten. Zulk een inwonend mystieke kracht bezit de Heilige Schrift niet, en het spreekt vanzelf, dat de transcendentale (bovenzinlijke) actie van de wedergeboorte der uitverkorenen met de noëtische actie van het Woord linoet saamgaan, om de Kerk in deze of gene plaats •te doen opkomen, en er in stand te houden. Op dit tweede moment zal dan ook later gewezen worden. 'Maar hoezeer ook aan dezen geestelijken achtergrond gebonden, is op zichzelf de Kerk-'form eerend e en Kerk-mainteneerende (handhavende) actie van het Woord niet te loochenen, en kan men, cum grano salis (goed onderscheiden), het erf der Kerk omschrijven, als dat terrein waaxop de Heilige Schrift heerscht en haar werking doet.

Doch hieruit volgt dan ook, dat wie op wetenschappelijke wijze de Heilige Schrift poogt te verstaan, en haar inhoud te reprodnceeren, deze haar actie en het product van deze actie, niet buiten rekening mag laten, en dat alzoo de theologischei wetenschap óók een onderzoek naar de Kerk, haar wezen, haai' rechtssfeer, haar historie enz. heeft in te stellen. Wie dit verzuimt, heeft zijn obiect niet voUedig onderzocht. Er is dus geen sprake van, dat de kerkgeschiedenis, het kerkrecht en zooveel meer als losse toevoegsels bij de eigenlijke theologische studiën bij zouden komen. Integendeel, z© vormen in het theologisch geheel organische en daarom onmisbare ledematen. Al is er toch op zichzelf niets op tegen, dat men de Heilig ei Schrift met een g o u d m ij n v e r g e 1 ij k e, zoo gaat deze v e r g e 1 ij k i n g toch mank, z o o - dra men de methode der Theologie 'in haar geheel poogt te overzien. Dan imtoers is er geen sprake van een rustende, passieve.gou dm ij n die wacht op den delver, maar veeleer van een door 'den Heiligen Geestvoortgestuwde, en de geesten voortstuwende kracht, die diep haar spoor in het verleden teeken de, en nog als een principium vol actie ons uit het levend p ha e n o m e n o n der Kerk toespreekt.

Wij merken hierbij op:

lo. dat Kuyper hier Heilige Schrift en Woerd an 'God niet scheidt. Hij' gebruikt beide termen oor elkander.

2o-. dat hij .den bekenden lek'st uit Hebreen: „Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherpsnij'dender dan eenig tweesnijdend zwaard" niet uitsluitend op het evangelie of de pxediking ei van laat slaan, maar hier ook zeer bepaaldelijk op de S chrif t., Dei. Schrift is dug niet dood, maar levend.-J^^^l^^J^i^

. 30'. dat hij er tegen waarschuwt, 'dat men doit de meening zou ko'esteren, als zou men de Schrift ooit als rustend element mogen beschouwen. Zij' is levend zaad. Zij is altij'd in actie.

4o'. dat hij opkomt tegen het gevoelen, als zou de Schrift na haar teboekstelling, iets mechanisch zijn geworden. Zij heeft, nadat zij gereed was, niet stil in een heilige spelonk gerust.

5o. dat hij aan de Schrift wel geen magische of mystieke kracht' toeschrijft, waardoor de wed e r g e b o 01 r t e zou worden gewerkt, maar wel een noëtische, logische, op het bewustzijn berekende, verlichtende, aotié, waarmee de wedergeboorte moet samengaan.

4o. dat naar zijn voorstelling deze actie van de Schrift in verbinding met de wedergeboorte d e k e r k voortbrengt. De Schrift is de moeder der. kerk. En dat niet alleen. Maar zij' handhaaft ook de kerk.

5o. dat hij er nadrulckelijk op wijst welk misbruik gemaakt kan worden van de vergelijking van de Heilige Schriftl met een goudmijn.

6o. dat hij de actie-, welke de Schrift ontwikkelt toeschrijft aan een poncommittante werking van den Heiligen Geest, of om nog eens zijn eigen woorden te bezigen, zij' beschouwt de Schrift als „e e n door d e n H e i 1 i g e n G e e s t voortgestuwde en de geesten voortstuwende kracht".

Zoo gaat er dan van de Schrift een levende en een noëtische, in het bewustzijh indringende, verstand verhelderende, verlichtende werking uit.

Dat staat wel diametraal tegenover de voorstelling, als zou de Schrift zelf een donker en dood boek zijn en als zon de verlichting des Geestes niet door haar, maar op haar werken, als zou zij zelf. nog uitwendige verlichting behoeven.

Van zulke uitspraken staan de werken van Kuyper vol.

Of er nu pok .geen rtitlatingen in voorkomen, waarop - men zich in schijn kan beroepen?

Naschrift. In ons vorig artikel staat: „Men is geneigd te vragen: hoe, , - als de Heilige Geest Zich openbaart door het gesproken Woord, is het dan wèl levend en krachtig, maar als Hij het doet door het gesproken Woord, dan niet? " De tweede maal moet , , gespro'k'en Woord" natuurlijk vervangen worden door „geschreven Woord".

Wachten.

Wegens de Universiteitsdagen moeten artikelen van aktueelen aard als over den Smaad, Kuyper en zijn nagedachtenis en het Gereformeerde volk op de zgn. Reoxganisatie-vergadering aangedaan, en over het antwoord van „De Rotterdammer" wachten tot een volgend nummer.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 1926

De Reformatie | 8 Pagina's