GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kind en Zendintf.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kind en Zendintf.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 1919 verscheen bij den Zendingsstudie-Raad een boekje van de hand van den heer K. Wielcmaker, onder den titel: School en Zending, handleiding bij het zendings-onderricht aan kinderen.

Het was niet het eerste van dien aard. Op' het eind der vorige eeuw was toch ook een boekje Over de zending op school geschreven door dea bekenden zendingsgeleerde Dr G. Wameck, hetwelk in het Nederlandsch werd vertaald.

Het onderwerp: Kind en Zending, genoot ook op andere-wijze de belangstelling. Op de Conferenties voor Zendingsstudie te Lunteren werd meermalen dit onderwerp ingeleid. En opi de Eerste Internationale Conferentie voor Ziendingsstudie hield de Amerikaan R. C. Diffendorfer in 1911 een belangwekkende voordracht over de keuze der leerstof in. verband met den leeftijd der kinderen.

En last not least, in de serie „Verdieping en Belijning" hebben de heeren Prof. Brouwer, Drewes en Dr Roijer samen een studie over Kind en Zending gegeven.

Er ware nog meer te noemen. Maar reeds hieruit blijkt, dat sinds tientallen van jaren beseft wordt, dat de zending aan het kind niet voorbij raag gaan. Alleen maar, niet werd steeds ingezien, dat het niet de hoofdvraag is, wat het kind voor de zending kan doen, doch omgekeerd, wat de zending voor het |: ind kan zijn.

Voor menigeen is het eenige verband tusschen deze twee, dat het kind met een zendingsbusje loopt, en wekelijks zijn kleine gave ophaalt. Daartoe werden de kinderzendingsvereenigingen opgericht; op bepaalde tijden in het jaar werden de busjes geleegd, de' kinderen getracteerd, en soms ook nog door een zendeling een verhaaltje verteld.

Deze busjes zijn voor onderscheidene zendingscorporaties een rijke bron van inkomsten geweest, en ze zijn het nog somtijds. Toch is daarmee de kwestie niet afgehandeld. Van veel meer belang is, de vraag, wat de zending voor het kind kan zijn en aan het kind kan geven.-

en aan het kind kan geven.-Hierbjj denken wij vanzelf aan de school.

Zeker, de catechisaties willen wij niet uitschakelen ; maar daar is het kind reeds knaa.p en meisje, jongeling en jongedochter gewoirden. Het onderwijs in de zending op de catechisaties is dan ook een afzonderlijk onderwerp.

Ook mag niet worden ontkend, dat de ouders een roeping hebben, om hun kinderen de zending te doen liefhebben. Al zullen zij in den regel niet in-de gelegenheid zijn hma kinderen ervan te kunnen vertellen, toch moet het kind voelen en ondervinden, dat zijn ouders het zendingswerk' kennen en erin meeleven. De komst van het Koninkrijk Gods mag alzoo in het huiselijk gebed niet wo'rden vergeten. Ook kunnen zij bij gelegenheden, als verjaardagen, hun kinderen een zendingsboekje geven; ])ij den boekhandel van den Zendingsstudie-Raad zijn vele mooie boekjes verschenen; ook in dit blad hebben wij er verscheidenen van aangekondigd.

Als wij echter van Kind en Zending spreken, denken wij allereerst en voornamelijk aan de school. Neen, niet, dat het kind des Maandagsmorgens zijn cent meeneemt, om het in het dankbaar knikkend negertje te werpen. De vraag, of het juist gezien is, om zulk een busje te laten rondgaan, terwijl toch stichtingen van barmhartigheid daaraan ook' wel behoefte zouden hebben, behandelen wij' hier niet. "W.ant dat betreft weer de vraag, wat het kind voor de zending doet en kan doen. De heer AVielemaker sprak dan ook in den ondertitel van .zijn boek van „zendingsonderwijs"; en de genoemde brocliure van de heeren Brouwer c.s. staat in , , Verdieping en Belijning", welke serie studies geeft over opvoeding en onderwijs.

Twee kwesties komen hier ter sprake, n.l. of de kinderen zendingsonderwijs op school moeten ontvangen, en zoo ja, welke methode daarbij moet gevolgd.

De heer Drewes bespreekt eenige bezwaren, die men inbrengt tegen het onderwijs der zending aan schoolkinderen. Wij willen ze even noemen, om ze daarna weerlegd te zien.

Een eerste bezwaar acht men, dat het kind te weinig verstandelijk ontwikkeld is. De zending brengt in aanraking met vreemde toestanden, zeden en gebraiken, dieren en planten; het kind kan er niet bij.

Daarbij verstaat een kind niet het geestelijke van den zendingsarbeid; zending wei-pt zich op den godsdienst, predikt den waren godsdienst; het is een strijd tusschen de Halve maan en het Kruis; zijn dit ook geen dingen, die aan het kind voorbijgaan ?

. Voorts, het zedelijk karakter van de zending en van het kind botsen. In de zending is de zeUopoffering aan het woo^rd, terwijl bij het kind de zelfzucht triumfeert; daarom kan het de zending niet waardeeren. Zoo voelt het dus oofc niets van den nood van het Heidendom; en medegevoel is een eerste voorwaarde voor zendingsliefdie.

En om niet meer te noemen: de zending is een zaak van geloof; alleen hij, die zelf Christus heeft gevonden, kan een poging wagen, de wereld voor Christus te winnen. Maar het kind heeft geen persoonlijk geloof; het leeft op gezag; hoogstens is er een wordend, groeiend geloof. Zoo heeft het kind genoeg met zichzelf te doen, en kan het niet meewerken aan den arbeid der zending..

Dieze bezwaren zijn ernstig genoeg. Opmerkelijk is, dat Wielemalcer van geen bezwaren rept. Hij zal er toch ook wel eens van hebben gehoord. Of zou hij bet met die bezwaren niet zoo ernstig hebben genomen? Het schijnt ons toe, dat velen nalaten de zending in het onderwijs te betrekken, omdat men er zelf niet voor voelt en er ook' niet mee op de hoogte is. En zon het. dan niet zoo zijn, dat menigeen, om zijn houding goed te praten, bezwaren oppert gelijk hierboven genoemd zijn?

Drewes acht het. noodig er tegen op te komen, en neemt den bezwaarden den grond onder de voeten weg.

Eerst redeneert hij uit de practijk. En geeft de volgende voorbeelden. „Zelfs bij den onderwijzer, die anders zijn leerlingen niet in zijn hand heeft, en die maar zeer gebrekkig de orde in zijn klas weet te handhaven, zal de o-rde als vanzelf, da, t is dus, zooals het behoort, bewaard blijven, indien hij een zendiiigsverhaal vertelt. Vertelt men een zendingsverhaal als illustratie van het onderwijs, dan komt oogenblikkelijk de verslappiende aandacht terug." , , - Het wordt onthouden. Vertel in ©en aardrijkskundeles .een zendingsverhaal; onderzoek later, wat er is blijven zitten van hetgeen gij hebt onderwezen, en gij vindt in de eerste plaats het zendingsverhaal terug." Zoo stelt de practijk het zendingsonderwijs in het gelijk. Drewes kan het weten.

En och, heeft men niet dezehrde bezwaren, welke men nu tegen de zending noemt, in vroeger dagen tegen de bijbelsche geschiedenis ingebracht? Daar zijn de heeren van teruggekomen, tenminste voor een groot deel; pleit ook niet de niet-orthodoxe vooT het Bijbelverhaal, nu het niet-kennen van den Bijbel zelfs het recht verstaan van onze taal en literatuur onmogelijk heeft gemaakt? En het geeft te denken, dat men dezelfde bezwaren tegen de zending gaat aanvoeren; waarlijk, het zijn wel stompe wapenen, - die men hanteert.

Toch acht Drewes het noodig er eens en voor al mee af te rekenen.

De zendingsverhalen interesseeren het kind; dat leert de practijk. Waarom? Omdat „ze ongemeene speelruirqte openlaten voor de kinderlijke verbeelding". Wat Drewes hierover schrijft doet ons hem ke^nnen , als een uitnemend psycholoog. Hij toont aan, hoe voor de primitieve volken de natuur met allerlei levende wezens is bevolkt. Wij zien in hun kabouters, meerminnen, satyrs, feeën enz. symbolen, maar voor die volken is dat alles werkelijkheid. Voor het kind is dit ook zoo; daarom stelt het belang in zulke wezens; het sprookje is om die oorzaak het kind niet vreemd, en alz.oo is het zendingsverhaal, dat ook' wel van wonderlijk-vreemde dingen vertelt, niet te veraf liggend.

Het is een gulden schoolmeestersregel, zegt Drewes, dat men voortschrijden moet vaji het bekende naar het onbekende. „Maar onze weg gaat juist geheel anders. Het kind kent. Het kent die vreemde wereld, waarin wij het binnen voeren, beter dan wij. Het leeft steeds in die wereld, maar do wereld, waarin bet kind leeft, ziet er nog veel fantastischer uit, dan wij ons kuimen voorstellen. Het vreemde is voor het kind het gewone." Zoo gaat Drewes voort in een schitterend psydhologisch betoog. Het zendingsonderwijs past dan ooik bij bet kind; het geeft stof voor zijn fantasie, en breidt zijn gezichtskring uit.

Hiermede is de zaak feitelijk beshst. Toob loont het de moeite ook nog even de andere bezwai'en nader onder de oogen te zien. Men meent, dat het gebrek aan ethische ontwikkeling bij het kind de zending van de school moet verwijderd houden. Al een heel dwaze bewering! De belangstelling is er; zij is er yooral ook voor de dalden, op. het zendingsterrein verricht. Het zendingsverhaal doet een leven vol beweging zien; er is actie. En dat trekt het luisterend kind aan, doet meeleven. Maar het doet het kind ook zien, wat er achter het uitwendig gebeuren ligt. Het heeft op. zijn wijze „begrip' vooT de geestelijke dingen, zooi goe^d als wij; maar het uit het op andere wijze en richt het opi andere zaken dan wij, volwassenen".

Nog sterker. „Onze kinderen zijn nog veelal in een periode, waarin-hun liefde niet anders dan persoonlijk kan zijn. Maar juist, omdat ze heldenvereerders zijn, wordt him niet alleen de zendeling lief als persoon, maar wo^rdt ook zijn geloof hun lief. Zij bouwen hun geloof aan het zijne. Is dat zoo'n wonder? Wordt ook ons geloof niet vaak gebouwd aan het geloof van een ander ? .... Langzamerhand ziet het kind ook, dat de grondborzaak van alle ellende in het > heidendom is, het niet bezitten van het geloof, .dat ook het zijne is: het geloo'f in den Heiland van zondaren." En zoo komt het kind er toe om onder den invloed van het zendingsonderwijs voor zendeling en heidendom beide te gaan bidden.

Zoo mogen wij dan met Drewes de volgende belangrijke conclusies trekken. „Kind en zending behooren niet in de eerste plaats bijeen, omdat het kind iets — en veel — voor de zending kan doen, maar omdat het kind zooveel van de zending ontvangt. Zijn belangstelling wordt verrijkt, zijn aandacht gescherpt, zijn geheugen geoefend, zijn kennis en opnemingsvermogen vergroot, zijn werklust en drang naar doen in goede banen geleid, zijn medeleven met anderen en zijn verstaande liefde worden geoefend, zijn geloof versterkt en zijn gebed inhoud gegeven. En eindelijk', terwijl het kind voor den zendingsarbeid wordt gewonnen, wordt het voor Jezus gewo^nn^en. Dat is het hoogste recht voor het zendingsonderwijs, dat het het kind voort helpt op den weg, om ©en levende christelijke persoonlijkheid te worden".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 mei 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

Kind en Zendintf.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 mei 1927

De Reformatie | 8 Pagina's