GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Synode-indrukken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Synode-indrukken.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

De Bijbelvertaing II.

Twee argumenten, ter Synode aangevoerd om er zelfs geen onderzoek naar in te stellen of thans niet de tijd voor een verbeterde bijbelvertaling gekomen is, hebben wij reeds besproken.

Wij komen nu tot een derde.

Men zeide: het is niet gebleken, dat de behoefte daaraan onder ons leeft.

Hierbij zal menigeen zich de oogen eens uitwrijven en vragen: hoe nu?

Sinds jaar en dag is deze kwestie reeds aan de orde.

Voor meer dan twintig jaar werd deze behoefte reeds in brochures geuit.

De vraag naar een herziene bijbelvertaling werd op het Synodale agendiuïi van 1914, dus dertien jaar geleden', gebracht door niet minder dan twee partikuliere Synodes, die van Zuid-Holland ten Zuiden en van Noord-Holland.

In 1917 werd allerminst de behoefte ontkend.

De Synode van Rotterdam zag groote bezwaren in het bestendigen van den toestand.

Volgens het rapport, toicn uitgebracht, was het onmogelijk om over bepaalde teksten te preeken, wijl de vertaling niet deugde. Het duchtte, dat er langzamerhand een wantrouwen jegens de Statenvertaling zou kunnen ontstaan en een grijpen naar onbetrouwbare andere vertalingen.

Uit zulk een bekentenis spreekt toch zeker wel een behoefte.

E.n het rapport heeft recht gezien.

Men kan de oogen wel voor de werkelijkheid sluiten, maar het feit laat zich niet wegredeneeren, dat het wantrouwen jegens de Statenvertaling bij een deel van het Gereformeerde volk reeds wortel heeft geschoten.

Evenmin valt het feit te loochenen, dat op-sommige huistafels reeds vertalingen, door niet-< Gereformeerden bewerkt, worden opengeslagen.

Wij willen dat niet goedpraten.

Wij vinden onze op vele plaatsen igebrekkige

Statenvertaling nog altijd beter dan die vertalingen.

Maar wel hebben wij reden om te vragen: is er ook oorzaak?

En er bestaat geen reden om te vragen: is er wel behoefte ?

Natuurlijk zal het Gereformeerde volk in zijn heele breedte over die hehoefte niet kunnen oordeelen.

Zij kennen uiteraard het verschil tusschen den grondtekst en onze Statenvertaling niet.

Zij kunnen de behoefte aan uitbreiding van de elijdenis beter peilen dan die aan een verbeterde ertaling.

Daarom — als men wacht opt een massale uiting n deze, dan kan het nog geruimen tijd duren.

Doch gaat een kerk vrij uit, als zij weet, dat zij door haar vertaling een deel van het Woord ods aan de gemeente onthoudt, opi grond daarvan, dat die gemeente het zich nog niet zoo' goed bewust is.

Ofschoon — ook in dit opizicht worden ook eenoudigen in de gemeente al meer en meer bewust

Wij zouden dit uit brieven kunnen staven.

De kerk kome toch niet achteraan!

De kerk kome toch niet te laat!

Wij hadden zoo graag gewild, dat deze stem op de Synode niet was vernomen: er is geen behoefte.

Laat men desnoods zeggen: wij kunnen nog niet, j\1aar laat men toch de behoiefte niet ontkennen.

De moeilijklieden van onze VrUe universiteit.

Mogen we dit artikel beginnen met een ietwat ondeugende opmerking?

Men beschouwe ze als zoodanig en niet meer. Wie ze hoogst ernstig nam, zou onze bedoeling miskennen.

Te Arnhem werd dit jaar met het oog op de gerezen moeilijkheden aan onze Universiteit een motie aangenomen, welke tot strekking had, dat onderzocht zou worden of art. 2 der statuten niet zóó moet worden geïnterpreteerd, dat tot de primaire Gereformeerde beginselen ook behoo> rt het gezag der Heilige Schrift, gelijk de Gereformeerde Kerken in Nederland dat hebhen beleden en handhaven.

„De Standaard" (hoofdredakteur de heer H. Colijn) gat daarover een voiorlooplg oordeel ten beste.

Toen. andere bladeii erover schreven of aankondigden erover te zullen schrijven, verzocht de heer Colijn echter per ingezonden stuk dit niet Ie doen ten einde de commissie, welke hiervoor benoemd was, in rustige sfeer te laten arbeiden.

Ons blad, dat reeds begonnen was de zaak te bespreken, schikte zich hiernaar.

Niet, dat wij geloofden, dat er van persbeschouwingen zulk een gevaar te duchten was.

Maar waarom zouden wij den heer Colijn geen genoegen doen ?

Hij heeft zich voor de Vrije Universiteit opofferingen getroost als weinigen.

Dankbaarheid gebood zijn verzoek in te willigen.

ZoO' deed onze pers algemeen.

Maar zie, nu heeft de heer Colijn zelf het zwijgen verbroken. \^r: m^

In zijn rede voor ó'rfze Universiteit te Gronin-, gen en 'te Middelburg ruimde' hij een groote plaats. in aan de moeilijkheden en haar oplossing.

En welkome verrassing voor ons, hij oordeelde ongeveer in denzelfden geest als waarin wij van plan waren te schrijven.

Hij bleef in de algemeene lijnen.

Ook wij waren van voornemens dat te doen.

Onze positie bracht dat trouwens mee.

Met instemming halen-wij uit zijn rede het volgende aan:

Dit sta dus voorop als we over moeilijkhedeii spreken en als we ze moeten oplossen.: de zaak der Universiteit mag niet worden veronachtzaamd, nog veel minder losgelaten; de zaak der Universiteit moet voortgang hebben! Eerst als we dat hebben vastgesteld, eerst als dat woord met metalen klank in hoofd en hart weerklank heeft gevonden, eerst dan zijn we in de stemming om met vrucht zwarigheden onder de oogen te zien.

Eerst dan kan men — om slechts dit te noem.en — in rustige atmosfeer nadenken, spreken en handelen over de dingen die saamhangen met het conflict, dat ten vore jare in de Gereformeerde Kerken tot uiting kwam.

Er zijn er die de daarmee verbonden moeilijkbeden wel heel simplistisch zien.

Er zijn er voor wie het bezwaar hierin schijnt te bestaan, dat enkele docenten hebben opgehouden hd der Gereformeerde Kerken te zijn. Ze kunnen zich een Universiteit op den grondslag der gereformeerde beginselen blijkbaar alleen voorstellen als de professoren tot de Gereformeerde Kerk behooren.

Er zijn er aan den anderen kant die er zich toe bepalen om te zeggen: het is volstrekt geen eisch voor een hoogleeraar om lid eener Gereformeerde Kerk te zijn. Het is voldoende zoo hij verklaart met art. 2 der Statuten in te stemmen. Alles wat ge op het oogenblik meer eisoht, eischt ge ten onrechte.

Beide deze vlug-met-hun-oordeel-gereed-zijnde groepen maken het zich al te gemakkelijk en hebben de eigenlijke moeilijkheden niet gepeild. De eersten, de Universiteit beschouwende als een instelling, uitgaande van hen die lid der Geref. Kerken zijn, miskennen den veel broederen grondslag er van en zouden haar met hunne opvatting in een hoek drijven waar zij nooit mag komen te staan.

De taatsen hebben blijkbaar geen oog voor de beteekenis, 'die uitspraken van vergaderingen van Kerken van Gereformeerde belijdenis hebben kunnen voor de nadere interpretatie van het begrip Gereformeerde beginselen.

De een hecht te groot gewicht aan het enkele feit van het lidmaatschap eener Kerk, de andere loopt veel te licht heen over, de beteekenis eener eenparige uitspraak van eene vergadering van Kerken die de Gereformeerde waarheid belijden en liefhebben.

Maar buiten deze heet-van-de-naald-oordeelenden zijn er onder ons ook die de dingen op ernstiger wijze onder het oog zagen en die door onrust gekweld werden. Bij wie, in verband met uiterlijk waarneembare verschijnselen, twijfel rees of men er wel op aan kon, dat het beginsel, waaruit de Universiteit leefde, onverzwakt gehandhaafd bleef.

Die twijfel zal, voorzoover hij verljand hield met het ten vorigen jare voorgevallene, door de laatste vergadering te Arnhem bij verreweg de meesten wel opgeheven zijn. De verklaring van de betrokken docenten, dat zij onveranderd het standpunt van art. 2 der Statuten aanvaarden; dat zij de Gereformeerde beginselen, waartoe wel in de eerste plaats het volst r k t e g e z a g d e r H. S. behoort, als gTondslag voor hun onderwijs blijven erkennen; dat zij voorts bij dat onderwijs uitgaan van de Schriftbeschouwing zooals die met name door Kuyper en Bavinck en Woltjer Sr. ontwikkeld is, die verklaring is in oprechtheid afgelegd en behoort in denzelfden geest te worden aanvaard.

Rekening houdend met de schildering, die Prof. Anema ons te Arnhem van professoren en van hunne eigenaardigheden gegeven heeft, kan men, dunkt mij, met deze verklaring genoegen nemen.

Daarmee is echter nog niet een punt beslist, dat in meer algemeenen zin van beteekenis is, n.l. of artikel 2 der Statuten van de Vereeniging voor H. O. zoo moet worden opgevat, dat tot de daar genoemde gereformeerde beginselen behoort het goddelijk gezag der H. S., gelijk de Geref. kerken in Nederland dit in hare kerkelijke vergaderingen belijden.

Dat raakt niet direct het geval der professoren, maar wel de verhouding tusschen Universiteit en Kerk. En daarom is dit punt zoo uiterst belangrijk.

Dat uitspraken van de bedoelde kerkelijke vergaderingen voor de rechte kennis der Geref. beginselen van groote beteekenis zijn, zal wel niemand willen ontkennen. Dat is ook het geval, indien een Synode der Ghr. Ger. Kerk of eenige andere Kerk van zuiver gereformeerd belijden, zich over het goddelijk gezag der H. S. of eenig ander gewichtig punt'zou uitspreken. En dan kan men, alle omstandigheden in aanmerking nemend, zelfs gerust zeggen, dat eene uitspraak van een Synode der Geref. Kerken in Nederland op een zoo primair punt als het goddelijk gezag der H. S. voor een Universiteit, die op Gereformeerden grondslag rust, niet alleen maar van beteekenis is, doch dat zulk een uitspraak gerangschikt moet worden onder de bronnen van de eerste orde waaruit de gereformeerde beginselen op dit stuk worden gekend.

Daarmee is echter niet gezegd, dat eene beslissing dier kerken voor de Universiteit bindend zou wezen. Er zijn er wel die tot die meening overhellen, maar dat gevoelen is onjuist.

De verhouding tusschen Universiteit en eenige groep van Gereformeerde Kerken, welke ook, kan nimmer zóó zijn, dat de eerste iets als juist, als waar zou moeten aanvaarden, eenvoudig omdat die groep van kerken het zóó heeft gezegd.

Maar natuurlijk blijft daarnaast het volle recht bestaan om de vraag te stellen, of eene Gereformeerde Universiteit inzake het goddelijk gezag der H. Schrift niet geheel zelfstandig tot een opvatting van dat gezag behoort te komen, die n i e t s t r ij d t met de opvatting, o.a. door de Gereformeerde Kerken in hare vergaderingen beleden en gehandhaafd. Als die opvattingen in het eind dan blijken overeen te stemmen, is die overeenstemming niet een gevolg van het overnemen door den een van het gevoelen van den ander, maar is ze vrucht van gelijk inzicht onafhankelijk van elkander verkregen. Er is dan geen dienstbaarheid van den een jegens den ander.

Gelukkig behoeven w ij deze ingewikkelde kwesties hier hedenmiddag niet tot oplossing te brengen. Daarvoor is — zooals u bekend is — een commissie benoemd, welker advies over dit punt wel het noodige licht zal doen opgaan.

En dat advies zal op zijn beurt wel weer aanleiding geven tot verdere beschouwingen. O.a. over de vraag langs welken weg men in het algemeen tot de vaststelling der Geref. beginselen op het terrein der niet theologische wetenschap geraken moet.

Er is dus nog heel veel te doen.

Hoe hartelijk wij het ook met de belijdenis onzer kerken eens zijn en hoezeer de beslissingen van Assen onze overtuiging uitdrukken en wij daartoe naar de krachten ons gegeven hebhen nledegewerkt, wij gelooven toch, dat onze Universiteit alle s o h ij n moet mijden om door een algemeene uitspraak zich een kerkelijk cachet te geven.

Wij gelooven dan ook, dat de gerezen moieilijkheden incidenteel moeten worden opgelost.

Dieper gaan wij op deze zaak niet in.

Alleen behouden wij ons het gevoelen kortelijk te motiveeren. recht voor ons

Wanneer men een interpretatie van art. 2 gaf, zooals die materieel in de motie staat, zou het ongetwijfeld niet in de bedoeling liggen om onze Universiteit een kerkelijk ' karakter te geven. Men zou hiermee slechts een konfessioneele uitspraak beoogen. Toch zou dat — al werd het nog zoo duidelijk uitgesproken — door een groep (gereformeerden, bepaaldelijk door vele Gereformeerd Hervormden in den zin van een kerkelij ken band worden opgevat.

Dat is niet maar een bloot vermoeden.

Het berust op werkelijke gegevens.

Gelijk men weet, sprak de Christelijifc'ei Vereeniging tot Verzorging van Krankzinnigen zich opi een wijze uit, waardoor zij de dogmatische beslissingen van Assen in haar grondslag opnam.

Zij gaf duidelijk te kennen, dat zij'. daardoor niet als een kerkelijke vereeniging wilde worden aangemerkt.

Zij beschouwde het louter als een nadere preciseering van haar konfessioneel standpunt.

En hoe werd dit in sommige Hervormde kringen ontvangen ?

Men accepteerde eenvoudig niet de verklaring, dat de Vereeniging niet kerkelijk' wilde worden.

En zijn wij goed ingelicht, dan zijn er thans reeds plannen, in de • maak om een Hei-vo^mide Vereeniging van gehjken aard te stichten. Misschien is men al reeds" in een verder stadium gekomen.

Noem dat een misverstand.

Maar dat misverstand moet toich met betrekking tO't onze Vrije Universiteit worden voorkomen.

En dat kan alleen woTden voorkomen, wanneer men geen interpretatie maakt, waarin de Gereformeerde Kerken worden vernoemd, tenzij dan voor de Theologische Faculteit.

Het kontakt tusschen de Gereformeerd Hervormden en onze Universiteit is toch al niet al te innig.

Maar verslapping van dat kontakt zou stellig ingaan tegen de bedoeling, welke de groote mannen van de vorige generatie met onze Hoogeschool voorhadden.

Daarenboven kan er ook een pirincipiëel gevaar in schuilen, wanneer men uitspreekt, dat de Vrije universiteit zich wat het Schriftgezag aangaat, zich aansluit bij wat de Gereformeerde Kerken in deze hebben beleden en handhaven.

Dat „handhaven" sluit ook een binding in voor de' toekomst.

Nu mag men niet vergeten, dat er zich hier twee mogelijkheden opdoen.

Het kan zijn, dat de Universiteit van het Gereformeerd beginsel nopens het Schriftgezag afwijkt.

Maar het kan ook zijn, dat de Gereformeerde Kerken in. deze het spoor bijster raken.

De dwaling, door Assen veroordeeld, deed zich eerst onschuldig voor. Toclh werd zij tijdig ontdekt. Maar het zou weleens anders kunnen gaan. Dwalingen sluipen vaak ongemerkt de kerk binnen. En zijn ze eenmaal binnen, dan koist het een hangen strijd ze er weer uit te verwijderen. In de meeste gevallen gelukt het zelfs niet. En dan is het zeer goed denkbaar, dat een Universiteit (laartegenover de zuivere belijdenis bewaart.

Wij zien daarvan een vooirbeeld in het Seminarie te Princeton.

Dat staat in zake de leer Van het Schriftgezag zoo goed als het maar kan.

Dcch de kerken, waarvan dit Seminarie uitgaat, zijn jammerlijk aan het afzakken.

Dit mane tof, voorzichtigheid.

We zijn heusch niet piessimistisch gestemd ten aanzien van onze kerken.

Maar toch moet men al deze dingen rustig overwegen.

Hiermede hebben wij een piaar motieven blootgelegd.

Wij zouden nog andere kunnen noemen.

Maar we willen er juist zoO' weinig mogelijk van zeggen.

En. een oplossing .voor deze moeilijkheden aan te wijzen is in de eerste plaats de taak der Com­ missie, aan wie dit werk goed is toevertrouwd.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

Synode-indrukken.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1927

De Reformatie | 8 Pagina's