GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Verborgen en geopenbaarde wil Gods.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verborgen en geopenbaarde wil Gods.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In deze onderscheiding vat ik het best saam wat ik denzelfden inzender, dien ik in ons vorig uumm.er te woord stond, heb te antwoorden op een tweede vraag, die hij deed, en die in dezelfde gedachten sfeer ligt als de eerste.

Ze geldt de overeenstemming tusschen de leer der uitverkiezing en Schriftuurp.laatsen als Ez. 18:23 en 32 en 33:11, 2 Petr. 3:9 en 1 Tim. 2:4, die schijnen te leeren, dat God aller menschen zaligheid wil.

Laat ik, vóór ik de algemeene opmerking maak, die hier leiding aan onze gedachten moet geven, even aandacht schenken aan een paar bizon derlieden, die haar niet mogen ontgaan.

Eerst met betrekking tot Ez. 18:23 en 32 en 33:11 — woorden, waarin de Heere verzekert, dat Hij, zoo waarachlig als Hij leeft geen lust heeft in den dood des goddelooizen, maar hierin dat de goddelooze zich tot Hem bekeere en leve.

Het is n.l. van belang er wel opi te letten, dat God hier niet zegt, te willen (in den zin van besloten te hebben), dat de goddelooze niet verderve, en nog minder, dat er geen enkele goddelooze ten verden^e zal gaan, maar, heel anders, geen lust te hebben, d.w.z. geen behagen te scheppen in den dood en het verderf des goddeloozen.

Tn het eerste geval zou deze Schriftuurplaats stelhg in lijnrechte tegenspraak staan met de leer der Schrift van een eeuwige en vrijmachtige uitverkiezing Gods.

Nü evenwel is daar schijn noch schaduw van. Het is toch iets geheel anders toit iets te besluiten, iets bij besluit vast te leggen, en in iets een welgevallen, hebben.

Heel de Schrift en ook heel de geschiedenis, tot die van. onze dagen toe, bewijsi, dat God allerlei doet — en dus tol allerlei besloot, — dat, op zichzelf genomen, geen voorwerp van lust of welgevallen voot' Hem is, maar dat Hij niettemin om hoogere, voor ons verborgen redenen, gewild heeft dat geschieden zou.

Ook verdient m.i., bij de verklaring van dit woord Gods bij Ezechiël, nog altoos overweging de kantteekening ' van onze Staten-overzetters, die er op wijzen, dat de Heere hier aldus spreekt. in verband met het zeggen van de goddeloozen onder 1 sraël, dat het al om het even is, of, men zich bekeert of niet bekeert, wijl God tóch Zijn eenmaal gesproken bedreigingen uitvoert, en er aan Zijn gerichten geen. einde komt.

Wat 1 Tim. 2:4 betreft, mag niet uit het oog verloren, dat de Apostel, gelijk Calvijn reeds opmerkte, bij dat „alle menschen", blijkens vs 1 en 2, niet dacht aan individueele personen, maar aan groepen en standen van menschen, zoodat eer beteekent: allerlei" dan „alle menschen hoofdvoor-hoofd".

En wat, eindelijk, 2 Petr. 3:9 betreft, is het de vraag, of onze kantteekening niet dichter bij de waarheid is, als ze dat „eenigen", evenals het voorafgaande „ons", beperkt tot den kring der gedoopten, dan de gangbare opvatting, die het uitbreidt tot alle menschen.

En nil mijn algemeene opmerking.

Het is eigenlijk een dubbele.

De eerste is, dat men bij Schriftuurplaatsen waar „de wereld" of „alle menschen" woxden genoemd als voorwerp van de liefde Gods in Christus en van de verzoening, steeds in het oiog moet houden het groote onderscheid in de bedeeling der genade onder het Oude en onder het Nieuwe Verbond.

Onder het Oude is ze beperkt tot Israël, onder het Nieuwe breidt ze zich uit over alle volk en over heel de wereld.

Het is op dat groote onderscheid, dat de Schrift des N. Testaments met nadruk — voor de Joden was die noodig —. de aandacht vestigt in tal van uitspraken ('k denk o.a. aan Joh. 3:16 en 1 Joh. 2:2, die ook inzender noemt), waarop^ men zich gaarne, maar geheel ten onrechte beroept voor de leer der algemeene verzoening of de (die twee hooren bijeen) voor de uiteindelijke behoudenis aller menschen.

De tweede opmerking is^ dat we, bij schijnbare tegenspraak in de H. Schrift, als waarmee vrager moeite had, in de meeste gevallen aanstonds alle tegenstrijdigheid zien wegvallen, als we ons de bij onze gereformeerde godgeleerden gebruikelijke onderscheiding te binnen brengen tusschen den wil des b e s 1 u i t s en den wil des b eVel s in God.

De wil des besluits is, menschelijk gesproken, de regel voor Gods eigen doen.

De wil des bevels is regel voo-r èns handelen. Het niet onderscheiden van die twee is te allen tijde bron geweest van allerlei dwaling en allerlei schuldige praktijk.

De ééne maal poogde men den besluitenden wil Gods, zooals die vastligt in Gods eeuwigen Raad, tot regel te stellen, voor eigen handelen, wat dan — wijl de Raad Gods op zicfe'zelven voor., ons verborgen is, en alleen in de beschikkingen van Gods voorzienig beste! stuksgewijze voor ons openbaar wordt — neerkwam óf op' lijdelijk niets-doen, óf op' een richten van zijn handelingen naar den loop der dingen.

De andere maal beschouwde men bet gebod Gods dat èns ten regel gesteld is, als den regel óók voor Gods doen, en besloot zonder meer uit wat óns bevolen is tot Gods eigen Raad en gedraging.

En dit uitwisschen van de grens tusschen God en Zijn schepsel moest er dan wel altoos toe leiden, dat men in de H. Schrift op, allerlei tegenspraak stuitte.

Want de majesteit der Schrift als het Woord Gods schittert wel in niets met hooger en feller glans dan in het handhaven van het onderscheid, van de tegenstelling, tusschen den souvereinen God en Zijn diep-afhankelijk en aan Zijn hoogen wil onderworpen schepsel.

Van hoeveel belang het is, - de onderscheiding tusschen Gods besluitenden en Gods bevelenden wil bij het lezen van de H. Schrift in 't oog te houden, blijkt vooral bij een plaats als 1 Tim. 2:4.

Voor wie — om de eigenaardige beteekenis, die het woordje „alle" door 't voorafgaande krijgt, eens niet in rekening te brengen — ïiier leest van den besluitenden of bepalenden wil Gods, moet deze uitspraak wel in tegenspraak schijnen met wat de Schrift ons elders leert van een eeuwige uitverkiezing tot zaligheid, en hij moet wel tot de conclusie komen, dat naar 1 Tim. 2:4 ten slotte alle menschen behouden, worden.

Maar zoodra ge er op let, dat dit woord, blijkens heel het verband, niet handelt van Gods besluit en van Gods doen, maar van wat wij te doen hebben, verdwijnt alle tegenspraak.

En zoo zal het overal gaan waar we een woord, dat ons op het eerste hooren moeite geeft, lezen, ten eerste in het licht van het verband, en ten tweede in dat van de onderscheiding tussöhen den besluitenden en den bevelenden wil onzes Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

Verborgen en geopenbaarde wil Gods.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1927

De Reformatie | 8 Pagina's