GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De werkwijze onzer Syuaoes.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De werkwijze onzer Syuaoes.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Het staatje over de Synodes van 1905 tot 1927 gehouden toont allereerst, dat de zittingsduur der Synodes met den omvang der Acta verband houdt.

Natuurlijk kap men hier geen strenge wiskunstige regels voor opstellen.

De Acta van de Synode van 1908 tellen evenveel bladzijden als die van de Synode van 1917 n.l. 281, terwijl de eerste 11 zittingsdagen in beslag nam en de laatste 7.

Of om een andere vergelijking te maken: de Synode van 1908 en 'die van 1920 vroegen hetzelfde getal zittingsdagen; toch beslaan de Acta ran de eerste 281 tegen die van de laatste .315.

Maar over het geheel namen de Acta naar den langoren duur der Synodes in omvang toe.

Zoo vorderde de Synode van 1923 met haar 16 zittingsdagen 670 bladzijden en sloeg de Synode van Groningen het record met haar 19 zittingsdagen en 699 bladzijden.

Aanstonds merkt men hierbij wel eenige evenredigheid op.

De Synode van 1911 duurde 8 zittingsdagen, die van 1923 het dubbele. De Acta-van de laatste beloopen echter belangrijk meer dan het dubbele van de eerste. Die van 1911 staan op 269, die van 1923 op 670 bladzijden, alzoo 132 meer dan het dubbele.

"De Synodes van 190S en 1911 bedroegen samen 19 zittingsdagen en 550 bladzijden aan Acta. Die van 1927 eischte alleen 19 zittingsdagen, terwijl de Acta tot 699 bladzijden opliepen, alzoo 149 bladzijden meer.

Nu zeggen cijfers hier niet alles.

Aan de statistiek mag geen beslissende waarde toegekend.

Naast het tellen moet ook het wegen worden toegepast.

En dat wegen kan niet in kilogrammen worden uitgedrukt, omdat het bestaat in een bepalen van het kwalitatieve of wil men, van geestelijke faktoren.

Daarom beschouwen wij deze cijfers niet als het eind van alle tegenspreken.

Wij bouwen er geen bewijzen op.

Wel kuimein ze uitnemend dienst doen om een richting aan te wijzai, waar we met zoeken kunnen beginnen.

Als vaststaand mogen we dit wel aannemen, dat de lengte der eigenlijke acta eener Synode van weinig invloed is op den omvang van het boek, dat wij „Acta" noemen en dat behalve de , acta in den eersten zin ook Bijlagen bevat, die hoofdzakelijk uit rapporten bestaan.

Wij zullen hier maar geen cijfers geven.

Wie de Acta heeft ingezien, zal toestemmen, dat de acta in den eersten zin het hem niet doen.

't Zit hem in de bijlagen, in de rapporten., , ,

En waar die rapporten in rapport staan met den zittingsduur eener Synode, gelijk het staatje uitwees, worden die vooral in het brandpunt gezet van het onderzoek naar de werkwijze der Synodes.

Daarmee wordt tevens de aandacht van iets anders afgeleid.

Men heeft n.l. de verlenging van de Synodes meermalen toegeschreven aan vermeerdering van spraakziimigheid.

Het is licht te verklaren hoe men daartoe kwam.

Hoe haastig en ongeduldig onze tijd ook is, de spraakzin blijft zich aldoor ontwikkelen.

Op vergaderingen overtreffen discussies den duur van een referaat niet zelden tal van ïnalan.

En om niet verder te gaan, de Handelingen van de Staten-Generaal maken, indien men ze met die uit vroeger vergelijkt, een ontstellenden indruk.

Als de volksvertegenwoordigers daaiin het volk vertegenwoordigen, verpraat ons volk een mooi stuk van zijn leven.

Gemerkt dit verschijnsel en gegeven, dat de Synodes langer duren, kan het niet verbazen, dat men de onderstelling opperde als zou er op onze Synodes percentsgewijze veel meer worden gesproken dan vroeger.

'Op het „percentsgewijze" komt het hier vanzelf aan.

Natuurlijk wordt er meer gesproken.

Op een Synode van 16 en 19 dagen wordt er meer gezegd dan op een van 8 of 9.

In mystiekerige, quietistische sfeer bevindt zich deze generale vergadering onzer kerken nimmer.

Maar wordt naar verhouding over elk onderwerp, dat aan de orde komt, zooveel langer het woord gevoerd, dan voorheen?

Ik heb af en toe in gesprekken weleens mijn licht daarover opgestoken bij veteranen onder de afgevaardigden naar onze Generale Synodes.

Zij waren van oordeel, dat dit niet het geval' is.

Er wordt thans wel een enkele maal door een spreker te stout op den Synode-tijd beslag gelegd, zóó zelfs, dat de Synode-leden zich merkbaar vervelen.

Maar dat gebeurde, naar men mij verzekerde, vroeger ook wel.

Zelfs vond men, dat de groote redevoeringen schaarscher werden en dikwijls op een 'hoogst belangrijk punt met korte opmerkingen volstaan wordt, waar de mannen van het vorig geslacht al hun overredingskracht zouden hebben aangewend en aan hun welsprekendheid of onderhoudend, door en door logisch, betoog den vollen teugel zouden hebben gelaten.

Die opvatting, dat het euvel der breedsprakigheid

niet in verontrustende mate onze Synodes binnendrong, wordt door ons staatje bevestigd.

Op zichzelf is het goed, dat onze Acta niet de gevoerde discussies opnemen.

Voor ons oogmerk zou het echter interessant zijn.

En wij maken ons sterk, dat'dan nog beter, dan uit het staatje blijken zou, dat de oorzaak van de verlenging onzer Synodes niet in deze richting mag worden gezocht

Trouwens, wij hebben ons de moeite getroost om oude jaargangen van kerkelijke bladen, die de discussies wel vermelden, er op na te zien.

En ook dit bracht ons tot dezelfde slotsom.

Men moet ons wel begrijpen.

Wij wenschen niet vooruit te loopen op de beantwoording van de vraag hoe de werkwijze der Synode dermate kan worden verbeterd, dat de Synode binnen redelijke grenzen wordt gehouden.

Het is mogelijk, dat we bij die beantwoording er op moeten aandringen om de discussies meer te besnoeien.

Maar men meene niet, dat men dan de oorzaak zou hebben .verbeterd.

Veeleer zou men daartoe dan moeten overgaan. Omdat men aan afdoende verbetering van de oorzaak wanhoopt.

Mogelijk zal men moeten toegeven, dat aan de inkrimping van de besprekingen aanmerkelijke nadeelen verbonden zijn, welke alleen "'hierdoor gerechtvaardigd zijn, dat ze ernstiger nadeelen voorkomen.

Doch ondersteld al eens, dat wij ten slotte zouden moeten aanbevelen duchtige rantsoeneering van spreektijd of andere maatregelen, welke soortgelijk eöekt hebben, dan vleie men zich niet, dat men 6et gebrek heeft overwonnen.

Zoolang de oorzaak niet weggenomen is, zal de kwaal opnieuw uitbreken.

Binnen weinige jaren zitten we dan weer voor dezelfde moeilijkheid.

Als we hier van kwaal spreken, dan hoede men zich voor misverstand.

Mocht het ons gelukken om aan te wijzen: daar ligt de reden, waarom de Synodes te lang duren, zoo houdt dit niet een veroordeeling in van de werkwijze, welke .men vroeger volgde.

Niemand zal het misprijzen, dat ons voorgeslacht per diligence reisde.

Maar wanneer iemand nu erop zou staan verre afstanden met de diligence in plaats van per trein of per auto af te leggen, zou er een ziekte bij, hem moeten worden geconstateerd.

Daarom zullen we ook dit onder de oogen moeten zien: was de werkwijze onzer Synodes wellicht voor den vroegeren tijd geschikt, maar niet meer voor het heden?

De omstandigheden toch hebben zich belangrijk gewijzigd.

Het kerkelijk leven is veel gekompliceerder geworden.

De groote lijnen moeten door een netwerk van kleinere lijnen met elkander in verbinding worden gebracht.

Onze Synodes kunnen en mogen zich daaraan niet onttrekken.

Maar moet dat ook niet in de werkwijze "onzer Synodes zich afspiegelen?

Niet geheel ohjektief.

Prof, Bouwman doet mij de eer aan in „De Bazuin" een artikel te wijden aan mijn brochure „Internationaal Calvinisme".

Ik l)en hem dankbaar, dat hij hierover zijn gevoelen niet in een recensie tot uiting brengt, maar het in een leader uitspreekt.

Brengt de usantie mede, dat men naar aanleiding van een recensie geen anti-kritiek oefent, anders staat het, wanneer men met een gewoon artikel te doen heeft.

Mocht prof. Bouwman dezen vorm opzettelijk . hebben gekozen om mij in de gelegenheid te stellen mij nader te verklaren, dan kan ik hem slechts dubbel erkentelijk zijn.

Want deze gelegenheid wil ik gaarne benutten.

Niet omdat ik zooveel behoefte gevoel om mij persoonlijk te verdedigen.

Maar omdat ik de zaak van zoo hoog gewicht acht.

Onzen lezers is dit voldoende bekend.

En dan moet ik er allereerst op wijzen, dat prof. Bouwman mijn overtuiging niet geheel objektief weergeeft.

Hij schrijft in „De Bazuin", dat ik Mj de internationale organisatie de kerk geheel wil uitschakelen. En hij vervolgt: „Dit zou eigenlijk willen zeggen, dat de kerk iets geheel bijkomstigs is, terwijl het toch waar is, dat de kerk, ook naar haar institutaire zijde, een instelling des Heeren is. En al is het waar, dat het Oalvinisrne niet uitsluitend eene kerkelijke beweging vertegenwoordigt, maar ook het breede leven in staat, maatschappij, wetenschap en kuituur opeischt voor den dienst des Heeren, is toch de kerk het lichaam, vanwaar de centrale actie uitgaat voor den strijd voor Gods koninkrijk. Om die reden is het ook duidelijk, dat in landen waar de kerk des Heeren zich niet als kerk openbaart, heel de geestelijke actie vastheid, lijn en kleur mist". .

Ik wil niet pogen er een verklaring voor te zoeken, hoe het komt, dat prof. Bouwman mij op dit punt zoo geheel misverstaat. Dit blijft voor mij een raadsel.

Ik wil alleen het feit konstateeren, dat hij mij bijna het tegendeel laat zeggen, van wat ik gezegd heb.

Geen letter in mijn brochure rechtvaardigt het mijn meening aldus te vertolken, „dat de kerk iets geheel bijkomstigs is".

Vergeefs heb ik mijn geschriftje nog eens doorgelezen om te ontdekken, wat hem dit in de pen kan hebben gegeven.

Wel heb ik het tegendeel beweerd.

Men leest op blz. 24 en 25 van „Internationaal Calvinisme'':

„De samenwerking aller Gereformeerden kan onzes inziens slechts tot stand komen onder drieerlei beding.

Het eerste is dit, dat wij tot het terrein, waarop we elkander ontmoeten en dat noodzakelijk buiten het institutair kerkelijke moet liggen, aan alle kerkelijke geschillen ten eenenmale toegang ontzeggen.

Het kerkelijke (dus niet: de kerk, H.) moet er .beslist buiten blijven, aïiders, de geschiedenis is daar om het te bewijzen, wordt de goede gang der samenwerking van stonde aan gestoord.

Over de belijdenis inzake de kerk behoeft dus niet geheel en al te worden gezwegen.

Maar wel over de toespitsing daarvan in aktueele kerkelijke geschilpunten.

Bij de samenwerking moeten we daarin elkander over en weer ontzien en verdragen.

Houdt dit de verbintenis in om zoolang de samenwerking duurt, de kerkelijke geschillen nooit en nergens ter sprake te brengen?

Dat zouden wij niet gaarne beweren.

Wij gelooven, dat dit een onmogelijken toestand zou scheppen.

'Kerkelijke geschillen geheel, en al te laten rusten is niet doenlijk.

Daar zijn ze te ernstig voor.

ver­ Ook het broederhart zou zich daartegen zetten.

Indien we meenen, dat onze broeder in dit stuk dwaalt, mogen we niet koelweg spreken: laat hij dwalen.

Hij van zijn kant en wij van onzen kant mogen pogen elkander te overtuigen.

Maar — en hierop valle de nadruk — dit geschiede niet op het terrein der samenwerking.

Buiten dat terrein Tiouden we ieder nog een eigen terrein over.

Wij hebben, om eens iets te noemen, ieder een kerkelijke pers.

Dat daarin vrijuit over het kerkelijke vraagstuk moet worden geschreven, spreekt haast vanzelf.

Anders zouden wij spoedig het kerkelijk indifferentisme binnenhalen.

En dat mogen noch kunnen wij voor onze verantwoording nemen.

Ieder strijde met de geestelijke wapenen, welke hem ten dienste staan, voor zijn eigen kerk." '

Ik houd nu maar op met citeeren.

Hier en daar liet ik spatiëeren.

Uit eiken volzin, inzonderheid uit het gespatieerde blijkt, hoe onjuist de voorstelling is, als zou ik in mijn „Internationaal Calvinisme" aanleiding hebben gegeven tot de konklusie, dat de kerk iets geheel bijkomstigs is.

Ik heb dat uitdrukkelijk weersproken.

En ik behoef er heusch niet door prof. Bouwman aan herinnerd te worden, „dat de kerk, ook naar hare institutaire zijde, een instelling des Heeren is",

Als prof. Bouwman voorts betoogt, dat in landen, waar de kerk des Heeren zich niet als kerk openbaart, heel de geestelijke actie vastheid, lijn •en kleur mist, heb ik er mij.' het hoofd over ge-, broken, wat hij hiermee bedoelt.

Aan fraseologie wil ik hier niet denken.

Maar waar liggen de landen, waar de kerk des Heeren zich niet als kerk (uit het verband moet men wel opmaken, dat hier gemeend is: institutaire kerk) openbaart?

Op mijn kerkelijken wereldatlas zijn ze niet te vinden.

Wèl de kerk des Heeren en geen geïnstitueerde kerk?

Ik ben zeer nieuwsgierig te vernemen, in welke gewesten dit voorkomt.

Ik zou er een zin aan hebben kunnen geven, indien er stond: waar de kerk zich niet genoeg als kerk des Heeren openbaart.

Maar nu niet.

Ik kom nu tot de verklaring van prof. Bouwman, dat ofschoon het Calvinisme niet uitsluitend een kerkelijke beweging is, toch de kerk het lichaam is, vanwaar de centrale actie uitgaat voor den strijd voor Gods koninkrijk.

V/at mag hiervan de strekking zijn?

Men moet hieruit wel afleiden, als zou ik de | organisatie voor Internationaal Calvinisme de plaats willen laten innemen van de kerk. |

Ook dat wordt door geen zinsnede uit mijn brochure gewettigd. ^

De kerk, als zij haar roeping getrouw is, zal haar vleugelen ook internationaal uitslaan.

Daarom noodigen onze Generale Synodes afgevaardigden van buitenlandsche 'kerken uit en zenden ook afgevaardigden en wordt er inzake uitbreiding van de belijdenis, veranderingen van ingrijpenden aard enz. onderling overleg gepleegd.

Misschien mag ik er even aan herinneren, dat ik mij op de Synode van Groningen beijverd heb om de internationaile aktie van onze kerken beter dan totnogtoe aan haar doel te laten beantwoorden.

Prof. Bouwman weet dat.

Ik had wel gewild, dat hij daaraan ook had gedacht, toen hij zijn artikel neerschreef.

Dan zou hij veel kritiek in de pen hebben gehouden.

Dan zou hij begrepen hebben, dat men om het eene te doen het andere niet behoeft na te laten.

Aan den eenen kant heeft de kerk tot taak het internationaal kontakt met kerken van dezelfde belijdenis te versterken.

Evenwel blijft ook hier de regel van kracht, dat op kerkelijke samenkomsten niet anders dan kerkelijke zaken mogen behandeld worden.

Stel eens, dat er een oecumenisch concilie van waarlijk Gereformeerde kerken kon worden gehouden — hoe zou ik dien dag zegenen! — dan zou daar nog niet over de aangelegenheden van staat, maatschappij, wetenschap, kunst en wat ook op het gebied der Calvinistische kuituur ligt, mogen vvorden gesproken.

Daartoe moet een andere gelegenheid geboden. worden

En die kan niet anders verkregen worden dan langs organisatorischen weg.

Maar zulk een organisatie moet dan ook per se niet kerkelijk zijn.

Gaarne zouden we van prof. Bouwman hooren, wat hiertegen valt in te brengen.

Hij beziet deze dingen werkelijk al te simplistisch.

Hij geeft er zich geen voldoende van wat er al zoo aan vast zit. rekenschap

En nu kan men wel zeggen: de internationale kerkelijke aktie moet aan de andere aktie voorafgaan.

Van die idee is men lang uitgegaan.

Maar alle plannen zijn gestrand t^en de klip van de harde werkelijkheid.

Het zou, gezien den grooten nood, niet te verantwoorden zijn, indien wij op deze stem Gods in de historie geen acht gaven.

Wij hebben uit te gaan van het feit, dat vele Gereformeerden over de wereld behooren lot kerken, die niet geheel Gereformeerd sdjn.

En nu van tweeën één.

Als men de internationale kerkelijke aktie wil laten voorgaan, dan moet men èf voorstellen, dat onze Gereformeerde kerken met niet-Gereformeerde kerken in buiten-en binnenland, dus ook met de Hervormde kerk hier te lande, in vast verband treden — en ik verdenk er prof. Bouwman allerminst van dit voor te staan — 5f men moei de Gereformeerden in de niet-Gereformeerde kerken laten voor wie ze zijn, geen kontakt met hen zoeken, geen eendrachtig samengaan met hen trachten te bewerken, hun georganiseerde hulp versmaden.

Durft prof. Bouwman dat aan?

Durft hij doktrinair vasthouden: de kerk voorop en indien niet, dan moet de internationale Calvinistische aktie maar in de geboorte gesmoord?

Daarenboven — wat beduidt zijn zeggen, dat voor het breede leven in staat, maatschappij, wetenschap en kuituur (zie lïoven) de centrale a, ktie moet uitgaan?

Moet de jierk voor zulk een politieke, sociale, wetenschappelijke, kultureele aktie het initiatief nemen ?

Dat kan hij niet meenen.

Dat zou niet Gereformeerd, maar Roomsch zijn.

Dat zou een veroordeeling inhouden van de anti-revolutionaire partij, van de Unie voor de School met den Bijbel, van allerlei bewegingen op het gebied der barmhartigheid en wat meer de liefde van ons Tjereformeerde volk heeft en die toch geen kerkelijk cachet dragen, waarover de kerk geenerlei zeggenschap heeft, welke organisaties zijn, waar de kerk als zoodanig buiten staat.

Men zal ons toestemmen, dat de gedachten van prof. Bouwman toch wel verduidelijking behoeven.

Nu zijn ze mij veelszins troebel.

Op de uitdrukking „verraad aan het Calvinistisch beginsel", welke hij in dit verband bezigt, vat ik geen vlam.

Ik houd wel van een beetje teinperament in persartikelen, al gaat deze uitdrukking wellicht over de schreef.

Ik ga ook niet in op zijn bewering: „Trouwens, als de proeve door dr Hepp aangegeven lot grondslag gelegd wordt van een nieuwe organisatie, zou men een nieuwe belijdenis creëeren". Daarvoor heb ik mij te zeer uitgesloofd om duidelijk te maken, dat dit juist geen nieuwe belijdenis mag en moet zijn. En waarom ze het dan toch zou zijn — hiervan ontgaat mij de logika.

Maar wel zou pro|. Bouwman mij verplichten en hij is het dunkt mij ook aan zijn eigen kritiek

verplicht^ wanneer hij nu eens een gedetailleerd plan ontwierp van een internationale Calvinistische aktie, waarbij de centrale aktie uitgaat van de kerk en welke toch de door hem genoemde levensgebieden bestrijkt.

Dan kan ieder oordeelen of zulk een plan uitvoerbaar is, dan wel of het naai het rijk ider hersenschimmen moet worden verwezen.

Het plan dient zoo konkreet mogelijk te zijn.

Met algemeenheden komt men er niet.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

De werkwijze onzer Syuaoes.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's