GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De wederoprichting der Kerk in deze landen door „de Afscheiding”, in het licht van Matth. 16:18h.

III. (Slot.)

De Heere bouwt en bewaart Zijne gemeente o p den grondslag van de belijdenis van Hem alsdan C h r i s t u s e n Zone Gods. Hij zegt: op deze petra zal Ik Mijne gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Die petra is het door den Vader in de harten gewerkte geloof met. de beüjdenis daarvan, dat Hij is de Christus, de Zoon des levenden Gods, zooals Petrus op. 's Hoeren vraag die belijdenis had afgelegd. Die petra is niet Petrus zelf, hoewel hij er niet los van is, maar is de belijdenis, die hij door des Vaders openbaring aan hem van den Heere aflegde. Petra beteekent rots, en Petrus is het mannelijke woord, dat wij door Rotsman kunnen weergeven. Niet Petrus is het fundament der kerk, maar Christus zeLf^ en het geloof in, en de belijdenis van Hem als den Christus en Zone Gods. Toch heeft de Heere Petrus en Zijne belijdenis en prediking willen gebruiken om de kerk des Nieuwen Testaments te gronden. Petrus nam het woord op den Pinksterdag en predikte den Christus Gods. En op Zijne prediking werden dien eersten dag reeds drie duizend geloovig, en werd toen de kerk gegrond. En daarna was het een aantal jaren, dat Petrus te Jeruzalem en elders de leiding had. God heeft speciaal door hem Zijne kerk willen fundeeren, stichten, grondvesten. Inzooverre kimnen we zeggen, dat de kerk op Petrus rust, d.w.z. bizonder door zijne prediking hare grond^ vesting heeft gevonden, zooals de apostel Paulus in Eph. 2:20 schrijft, dat de gemeente gebouwd is op het fundament der apostelen en profeten. Maar Petrus is toch niet in eigenlijken zin de grondslag van 's Heeren kerk, de vaste grond, waarop zij slaat en aldoor rust. Dat is Christus Zelf. Dat schrijft de apostel Paulus duidelijk in 1 Cor. 3:11: Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. Petrus en Petra zijn niet gelijk. De Heere bouwt Zijne gemeente op de door Petrus krachtens hemelsche verlichting uitgesproken geloovige belijdenis van den Heere Jezus als den Christus en Zone Gods, den door God gegeven en gezalfden Zaligmaker, den eeniggeboren, natuurlijken Zoon van God. En op dien grondslag handhaaft Hij haar. Wijkt zij van dien grondslag af, dan vervalt zij, valt zij in, valt zij om, verdwijnt zij, ook al worden kerkeUjke instituten en vormen dan nog bewaard, mogelijk nog langen tijd. Maar gemeente des Heeren, waarlijk kerk, kan zulk een uitwendig samenstel of instituut dan niet blijven. Naarmate de belijdenis van den Heere Jezus als Christus en Zone Gods in wat kerk of gemeente des Heeren heet, wegvalt in prediking en handelwijs, woord, inrichting, daden, regelingen, bestaan of wezen en openbaring, naar die mate houdt zij meer op nog iets van de ware kerk of de wezenlijke gemeente des Heeren te hebben. De Heere zeide: Op deze petra, d.i. op deze geloovige belijdenis van Mij als den Christus en Zone Gods, zal Ik Mijne gemeente bouwen. En slechts wat op die petra rust zal door de poorten der hel niet overweldigd kunnen worden. Heel de strijd in de kerk en tegen de kerk gaat dan ook steeds weer over de vraag. in al de opeenvolgende eeuwen: wat dunkt u y^ den Christus? Is Jezus de Christus, de Zoon des levenden Gods? Dat was zoo in de eerste eeuwen bij de verschillende Cliristologische worstelingen d.w.z. bij de strijdvragen in de kerk over den per! soon en de naturen van Christus en over de verhouding Zijner naturen. Dat was zoo bij den strijd tusschen Augustinus en Pelagius over de volstrekte noodzakelijkheid en genoegzaamheid van het verzoeningswerk van Christus tot onze verlossing. Dat was zoo bij den strijd der Reformatoren tegen de Roomsche kerk, die eensdeels ging over Gods Ion. tere genade om Christus' wil lot onze behoudenis zonder eigene verdienste des zondaars, andsr. deels over de heerschappij van Christus over Zijne kerk. En wederom was dat zoo in den strijd van 1834, en van 1886, hier te lande tegen de Synodale organisatie met hare 'bepalingen: Christus moet gepredikt worden alis de eenige en volkomene Zaligmaker van zondai'en, en niets en niemand anders, en Hij moet in de kerk erkend worden als haar Koning, die alles te zeggen heeft, en naar Wiens iWoord alle prediking en alle kerlielijke imdchting en alle kerkelijk handelen geregeld moet wezen. Hel is telkens weer, en was ook toen de vraag: Zal Christus metterdaad als door Goii gezonden en gezalfde Zaligmaker erkend en gehoorzaamd worden in en door de kerk en bij al haar spreken en handelen? Want dan alleen kan zij kerk, gemeente des Heeren zijn. De Heere toch zeide: op deze petra zal Ik Mijne gemeente bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.

Het herstellingswerk des Heeren van de Iterli vóór een honderdtal van jaren. Zijn wederopbouw van Zijne 'hd'er zoo droef vervallen en als aan Zijn Woord en dienst ontzonken gemeente, die veelszins eene Hem verloochenende en bestrijdende 'inrichting en mensdienmassa geworden w.as, herdenken wij thans. God wilde Zijne gemeente dezer landen, hoe ver ook van Hem afgeweken in prediking ; en inrichting en handelingen, nog niet verstooten, maar zocht haar weer op met Zijne genade, en verwekte mannen, die ondanks den strijd dien zij er voor voeren moesten, en in weerwil van het hjden, dat zij er voor tegengingen, niet alleen Zijn Evangeliewoord weer recht uitdroegen, maar ook opriepen, om in heel het kerkelijk handelen te doen naar den eisch van Zijn Woord, te verwerpen wat zich boven en tegen Zijn koningschajj verhief, en de dwaalleer of leugenleer in de kerk te verbieden.

Van dat herstellings- en opbouwingswerk geldt de gelijkenis van het mosterdzaad. Het begint klein, zeer klein. Maar enkele jonge predikanten traden op en gordden zich tot den strijd des Heeren aan. En overal waren het maar weinigen, die zich bij hen aansloten, en dat veelal nog sledits geringen naar de wereld, onaanzienlijk, verstoken van macht, rijkdom, geleerdheid, invloed. Maar Christus deed Zijn werk van kerkherslel door hen, en bouwde Zijne gemeente door hunnen arbeid weer op. En zoo mocht hun strijd met zegen bekroond .worden, slaagde hmi arbeid, hoe moeilijk die ook was, en hoezeer die werd bestreden, en werd 's Heeren gemeente in deze landen allengs in voller omvang weer opgericht, om als Zijne gemeente te mogen openbaar worden in belijden en handelen. Het was voor die enkele getrouwen in ons land, op die plaats en op ©ene andere, en ook te dezer plaats, een uitdragen en zaaien vffli het zaad met geween, onder tranen. En de vijanden hoonden: Wat doen deze amechüge Joden? Al is het, dat zij bouwen, zoo daar een vos opkwame, hij zoude hunnen steenen muur wel verscheuren. Neh. 4:2 en 3. Maar al is het, dat velen liuimer niet de uitkomst van hunnen strijd en hun lijden, en den izegen op hunnen arbeid, hebben gezien, er zijn er wel, die er nog veel van hebben mogen aanschouwen, als b.v. Prof. van Velzen. Die hebben met gejuidi mogen maaien. En hun mond werd vervuld met lachen. Op hoevele plaatsen is 's Heeren gemeente weer als uit het stof mogen herrijzen, hoe veelszins krachtig en bloeiend kerkelijk leven heeft bij de kerken der Scheiding mogen ontstaan. En wij nu na honderd jaar terugziende op het werk des Heeren in 1834 e. v. j., en in 18St), tot den opbouw Zijner gemeente in deze landen, op de rots van de geloovige belijdenis van Hem als den Christus en Zone Gods, mogen ons verblijden over de madiüge en doorgaande werking van Gods genade, en moeten Hem met dankerkentenis daarvoor prijzen. Hij heeft het gedaan, boewel door meiischendiensl. En wij mogen de zegenrijke vruchten daarvan genieten.

Dit roept en verpUcht ons ook om den Heere geloovig aan te nemen, en met woord en wande te belijden als den Cliristus en Zone Gods, en om naar de mate onzer krachten en m de diensten, waarin Hij ons stelde, te zorgen voor de predikinn en de inrichting en het leven en arbeiden oe kerk, opdat dit geschiede aUeen naar den ^«^ van Zijn Woord, met de volle uitdraging van Hen^ als den eenigen en genoegzamen Zaligmaker v zondaars, en in voUe gehoorzaamheid '''J .^ j. aan de bevelen van Hem als den ^^^^^.^^K^i gemeente. Is de gemeente des Heeren, gehjk zoo is, en is Hij haar Heere, geüjk dat metteroaa^ het geval is, zoo moet zij in alles alleen naar hopren, van Hem spreken, aan Hem gehoorzam ;

foor Hem leven, gelijk Hij Zich overgaf voor haaij{ tot in den dood des kruises.

gn die eisch geldt voor een ieder, dien Hij eene „laats wilde geven in Zijne gemeente.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's