GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een nieuwe Moraal? I.

Nadat de Webbs in hun boek „Soviet-Communism"^), de uiteindelijke verdrijving van de religie, door de macht van het steeds groeiend intellect, aangekondigd hebben, stellen zij zich de vraag of de verdwijning van de „godsdienstige leefregels", welke de onderlinge verhouding der menschen beheerschen, niet een toestand van ethische anarchie zal veroorzaken.

Het antwoord staat bij hen van te voren vast. Deze "Vereerders der Sovjet-Republiek verweiTDen uit „wetenschappelijke overwegingen" een geloof in God. Zij vinden het overbodig, ja zelfs absurd, om rekening te Iiouden met een Al-regeerder. Want de wetenschap leert ons, zeggen zij, daaromtrent niets: haar boodschap is het zuivere agnosticisme. „Geen enkel ontwikkeld mensch", zoo luidt het, „kan nog langer de idee eener inspiratie van een buiten het heelal of achter de waarneembare verschijnselen staand wezen handhaven. Godsdienstige voorschriften, die alle ontleend zijn aan de zoogenaamde bevelen van een almachtig heerscher, zullen de ontdekking, dat zij in werkelijkheid zulk een basis niet bezitten, nooit kunnen overleven". Niettemin wordt hun bestaan, aldus verder het betoog, door de beschaafde volken van heden kunstmatig gerekt. In werkelijkheid is dit deel der menschheid geheel ontgroeid aan het gelool in een Opperwezen, dat de gebeden hoort, maar toch worden religieuze gebruiken en inzettingen nog geëerd op een wijze, alsof allen echte geloovigen waren. Het zou, besluiten de Webbs, voor de menschheid oneindig veel beter zijn wanneer zij de halfslachtige, ongezonde positie van heden verliet, en volkomen brak met een ethiek, welke op de „vergane fundamenten van een Godsgeloof" rust. Zij moet het „net van convenlioneele leugens", dat haar gevangen houdt, wegwerpen.

Niet de breuk met de Christelijke levensleer zal dus, naar het oordeel van het echtpaar Webb, schadelijke gevolgen hebben, maar integendeel de handhaving daarvan, wijl haar basis geheel ondermijnd zou zijn. Vol bewondering zien zij naar de Sovjet-Republiek, wier leidslieden de „dubbekinnige, huichelachtige houding, welke de regeerders en kerken van andere landen innemen", Itrachtig en consequent afwijzen. De principiëele atheïstische politiek der bolsjewisten, hun energieke weigering om iemand als partijgenoot te ontvangen, die niet van ganscher harte zijn godloosheid belijdt, verdient volgens hen eerder lof dan blaam.

Op een ruwe wijze is nu de band tussdien den Schepper èn de wereld doorgesneden. God en mensch, gebed en arbeid, religie en wetenschap worden tegenover elkaar geplaatst, en de noodzakelijkheid eener keuze bepleit. Aanvaarding van het eene, zoo heet het, beteekent verwerping van het andere: de autonome menscli kent geen wet Gods.

Van het bewuste „anti-godisme" der Sovjet-unie verwachten de Webbs een zegenrijke werking op de „bevTijde menschheid", die voortaan haar zelfgekozen wegen mag bewandelen, niet langer gehinderd door „bovennatuurlijke waanvoorstellingen". De moderne geest wendt zich h.i. geheel van God af. Daarom ontmoet het bolsjewisme naar hun meening overal waardeering, vooral onder de wetenschappelijke menschen. „Het getal dergenen, die oordeelen dat het Sovjet-Coanmunisme zoowel op ethisch, als op economisch en politiek gebied de richting aangeeft, waarin de wereld geleid moet worden, groeit aanzienlijk... door de uitdrukkelijke ontkenning dat een God of in 't algemeen een iandere wil dan de menschelijke, in het wereldgebeuren kan ingrijpen, heeft het de sympathie van vele intellectueelen uit de beschaafde landen verworven."

Kenmerkend voor het geestelijk leven van allen, die met de „zedewet, welke op Goddelijke openbaring gegrond is", hebben gebroken, is natuurlijk de beschouwing over de zonde. In Sovjet-Rusland, vertellen ons de Webbs, zal men een zondebesef, zooals een Christen dat bezit, tevergeefs zoeken. „Een erfzondebewustzijn is daar bijkans geheel afwezig". Dientengevolge heeft ook, betoogen zij verder, de opvatting der persoonlijke verantwoordelijkheid een principiëele wijziging ondergaan. Het karakter der communistische ethiek oefende daarop h.i. grooten invloed uit.

Om dit duidelijk te maken construeeren de ge^ noemde Engelsche sdirijvers ©en wonderlijke tegenstelling tussdien de Christelijke levensleer en het bolsjewisme. De Christelijke zedewet zou ons voornamelijk slechts verbieden om te doen wat verkeerd is, die der Sovjet-unie zou bijna geheel bestaan uit geboden om te doen wat (goed is: „De vorm der moraal is niet langer hoofdzakelijk negatief, maar positief". Een belangrijke periode in de evolutie dter menschheid zou daarmede een aanvang genomen hebben.

De wijze waarop hier over de antithese van Christendom en bolsjewisme wordt gesproken, verraadt wel een groot gemis aan kennis van Gods Woord en van de Christelijke religie; zij demonstreert tevens een aanzienlijk tekort aan critische bezinning bij de bestudeering van het Russische communisme. Een carricatuur van de Cliristelijke ethiek moet hier een pleidooi voor een z.g. zedelijke autonomie steunen. De tegenstelhng van „verjbod der zonde" en „gebod tot het goede", van „negatieve" en „positieve" moraal, is ia wezen Valsch. Welk een schoone verklaring geeft de Heidelbergsche Catechismus ons van de Wet Gods; zij laat ons den rijken „positieven" inhoud daarvan duidelijk zien. Wie denkt niet tevens aan het antwoord, dat Jezus aan den sdiriftgeleerde gaf, die Hem naar de geboden Zijns Vaders vroeg? : „Gij zult liefhebben den Heere uwen God, uit geheel uw hart, en uit geheel uwe ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uwe lo-adit. Dit is het eerste gebod. En het tweede, hieraan gelijk, is dit: Gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven". Dat is de hoofdsom der wet. En toch wagen de Webbs het, om hier van een „negatieve moraal" te spreken. Zij verraden daarmede hun groote onkunde, maar ook hun sterken afkeer van de Christelijke religie.

Deze aanval tegen de Rijhelsche ethiek, wil den ensch „bevrijden" van zijn zondebewustzijn. Pas wanneer dat niet meer aanwezig is, zoo wordt eredeneerd, kan de mensch de „in hem wonende racht" ontplooien, welke hem in staat zal stellen e „hoogste waarden" te bereiken. De mensdi, die n het sociale collectief verdwijnt, ontvangt de oodschap, dat hij toch de sterkere is, de idrager an een hoogere wet, waardoor hij in deze wereld cheppend werkzaam kan zijn. De „neerdrukkende macht" van de „verbodsethiek", die in hen „het ondebesef wekte", maakt nu plaats voor het „heerlijke bewustzijn", dat hij uit zidizelf zijn even tot het „hoogste niveau" vermag te verhefen. Dat alles zou simpel te danken zijn aan die „andere doelsteUing" der moraal, welke den mensch positief de goede wegen wil aanwijzen. Het ligt voortaan geheel aan hemzelf of Mj van de juiste voorlichting gebruik wil maken.

Welk een naieve, maar ook welk een in den rond der zaak, wreede redeneering. In de ondiepe, evaarlijke wateren van deze leer, moet de mensch wel schipbreuk lijden.

Hoe gemakkelijk de taak om deugdelijke paden e vinden schijnbaar was, haar uitvoering bleek uitengewoon moeilijk.

De op het oog. zoo eenvoudige regel, die datgene oed noemde, hetwelk de klasselooze samenleving ielp bouwen, en slecht wat haar groei beemmerde, bracht geen bevredigende oplossing. Nog altijd, schrijven de Webbs namelijk, is het e X p e r i m e n t e e 1 e (!) stadium in de vorming der ieuwe moraal niet voorbij. Verontschuldigend oegen zij er aan toe, dat het tot nu toe aan t ij d ontbrak om haar principia definitief te foruleeren, daar het sociale werk aller aandacht vroeg. Is er vreeselijker beschuldiging aan het adres der Sovjets denkbaar? Niettemin, heeft het chtpaar Webb toch den moed om met zijn onverantwoordelijke pogingen tot afbraak der Christelijke zedeleer voort te gaan.

De beschrijving, welke die vrienden der Sovjetunie van den tegenwoordigen inhoud der „nieuwe moraal" geven, is wel geschikt om deze voor^goed af te wijzen. Hetere critiek dan de verdediging, w^^elke zij geven, is moeilijk denkbaar. In de eerste plaats doet het al heel vreemd aan te vernemen, dat die z.g. „positieve" zedeleer. een Iweetal „negatieve karaktertrekken" bezit, n.l. de ontkenning van de zondige natuur des menschen, en de verwerping van de gedachte, dat er een absolute moraal zou bestaan, „iets dat in de reeks der waarden absoluut, fundamenteel, universeel of algemeen-geldend zou zijn."

„De moraal", zoo heet het, „hangt af van den toestand, waarin de wereld zich op een bepaald oogenblik bevindt, zij is" — kan het grover uitedrukt worden? — „in werkelijkheid een kwestie van lengte- en breedte-graad".

Wat moet er van den mensch terechtkomen, die zidi overgeeft aan een leiding, zooals hem hien eboden wordt? Met groote vrijmoedigheid weren zijn nieuwe gidsen de kostelijkte goederen weg, als waren het overbodige prullaria: alle wetenschappelijke en zedelijke ernst is bij deze Heden oek. De levens, welke zich aan hen toevertrouwen, worden straks de prooi van een verschrikkelijke anarchie of van de meest harde dictatuur. Een samenlevüig, welke de norm veroordeelt en de wet van haar waarde berooft, smeekt weldra om de toepassing van het wreedste geweld. De prao-

tijk van het bolsjewisme — de laatste weken gaven weer ontstellende voorbeelden — bewijst dit.

Zedelijke autonomie gaat onvermijdelijk in zedelijke anomie, in zedelijke wetteloosheid over. Wanneer aan de moraal haar vaste basis wordt ontnomen, stort alles ineen. Een ondermijning der gronden, waarin elke wet wortelt, bereidt den chaos voor.

De hulpeloosheid welke het zoeken naar de „grondprindpia der „nieuwe Russische zedeleer" kenmerkt, vindt in de ontkenning van het absolute, „boven-menschelijke" karakter dier moraal haar droevige verklaring. Door de verwerping van God als den eenigen Wetgever geraakt de menschheid op dwaalwegen, die haar tenslotte in een zedelijke woestenij brengen.

„Ethics emerging from Life", „een iOthiek, die uit het leven zelve voortkomt", zoo vertolken de Webbs de leuze van het communisme op ethisch terrein. „De in wezen relativisitische zedeleer, welke zich in de Sovjet-unie bezig is te vormen, moet, met volkomen terzijdestelling van alle vroeger geldende voorschriften, uit het nieuwe leven ontstaan."

JHet Marxisme heeft als een trouw idnd van het evolutionisme deze „binding" der moraal met kracht verdedigd. Het gansclie geestelijke leven van den mensch was in zijn oogen slechts ©en „neerslag" van de processen, welke de „ontwikkeling dfer „sociale organisatie beheerschen". „De mehschj met inbegrip van zijn zedelijkheidsopvattingen", leert de bolsjewist, „verandert lederen dag met zijn milieu, dat in een land, waarin de nieuwe economische orde met zoo groote onstuimigheid gebouwd wordt, nog geen vasten vorm kan hebben."

Een moraal, welke door het (sociale) leven wordt voortgebracht en inet dat leven van inhoud wisseltj kan natuurlijk niet daarover in den eigenlijken zin des woords heerschen. Door de ontkenning van haar „boven-menschelijk" karakter, en door de degradatie tot een afhankelijke, veranderlijke fac^ tor, verliest zij haar eigenlijke beteekenis geheel. Wij moeten, oordeelde Bucharin — een vooraanstaand communistisch wijsgeer 2) _^ de moraal .beschouwen als een „zekere gedragslijn, welke noodig is om een zeker doel te bereiken". „Daarom is het", vervolgde hij, „noodzakelijk dat we sommige gedragsregels nader uitwerken, opdat we om zoo te zeggen(!), onze eigen geboden zullen hebben."

AU© gehoorzaamheid tegenover de wet ontbreekt hier. De wet geldt slechts voorzoover zij een door den mensch vastgesteld „nuttig" effect heeft, zij wordt slechts dan goed genoemd, wanneer haar strekking voor den mensch — i.e. voor den mensch als Ud der gemeenschap, niet als individu — „voordeelig" is. De moraal moet hier dienen, wat de mensch op een bepaald oogenblik als zijn belang of het belang der gemeenschap ziet. Deze houding doet haar grof geweld aan.

Het oppervlakkige utiütarisme, dat uit de weergegeven moraalbeschouwing spreekt, veroordeelt zichzelf. Prof. Dr W. J. Aalders schrijft tereciht dat de vraag: „Wat is nuttig en gelukkig? ", een tweede vraag oproept: „nuttig waartoe? gelukkig waarvoor? " „Men moet", vervolgt deze schrijver, „n.l. weten wat het volle menschzijn of de levensof wereldontwikkeling beteekent, die nuttig zijn voor den mensch ... En dit zijn grootheden, welke, schijnbaar voor de hand hggend, inderdaad niet kunnen worden bereikt, althans met behulp van het z.g. exacte onderzoek. Men kan wel, biologisch, trachten te bepalen wat tot het menschzijn behoort, maar hiermede komt men niet verder dan het aangename en het vitale."3)

Inderdaad is de politiek der communisten voor een belangrijk deel op dat „aangename en vitale" gericht. Hun grootste activiteit op „ethisch terrein" (!), ontplooien zij, volgens de Webbs, bij het „scheppen en p erf e c tioneeren van een positief gezond lichaam en gezonden geest". Waarbij dan de nadruk op het lichaam wordt gelegd. De cultus van het „lichamelijk welzijn" is een voornaam bestanddeel van de bolsjewistische „ethiek"! „Er is", schrijft het echtpaar Webb, „in den zomer van 1935 een duidelijke tendenz merkbaar in de richüng van... een „rationeel Puritanisme", dat niet op reügie, maar op hygiëne en economie gefundeerd is, dat zich niet ia bidden en vasten openbaart, maar in de moderne belangrijke uitingen van het goede leven, met name in de verbetering van de persoonlijke eigenschappen en het eigen karakter, in de vervulling der familieplichten en in een ^persoonlijk gedrag, dat nuttig is voor de maatschappij en dat rekening houdt met den welstand van anderen."

Wij hebben tot nu toe nog weinig gezegd over een ander hoofdbestanddeel der communistische moraal, dat in het bovenstaande oordeel mede op den voorgrond wordt geplaatst: „de voortdurende dienst aan de gemeenschap. Het karakter daarvan is echter zonder een beschrijving van de algemeene grondslagen dier moraal, moeilijk te begrijpen. We hopen in een volgend artikel aan te toonen dat ook die „dienst aan de gemeenschap" louter een biologische basis heeft.

Daarom wordt üi werkelijkheid die gemeenschap aangetast; haar fundament: , het familieleven, is geheel ondergraven.


1) Sidney and Beatrice Webb: „S o vi e t-C om m u- n i s m". Zie o.m. „Horizon", Juni 1936 en „De Reformatie" van 29 Mei 1936.

De geciteerde gedeelten zijn genomen uit dl II pg. 1004 e.v., 1044 e.v. en 1134 e.v. (Spatiëering van ons.)

2) Zijn naam werd in verband met de „samenzweringen" den laatsten tijd dikwijls genoemd.

3) Prof. Dr W. J. Aalders, „De Grond der Zedelijkheid", Pg. 79.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1936

De Reformatie | 8 Pagina's