GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZIELKUNDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIELKUNDE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geloof en werkelijkheidsgevoel.

De meeste menschen hebben idealen noodig om voldoende bevrediging in het leven te vinden. Zulke idealen zijn ook de levensleugens. Deze stelling vindt men geponeerd bij Hendrik Ibsen, overleden 1906. Hij voert een dokter ten tooneele, die een boemelaar behandelt, een drinkiér, , die door wanhoop en vertwijfeling wordt verteerd en toch niet meer kan terugkeeren tot een geregeld leven. Door suggeslie maakt deze dokter zijn patiënt wijs, dat hij een duivel heeft, die hem dwingt het kwade te doen en zich aan den drank te verslaven. De patiënt gaat eerst strijden om van dien daemon af te komen. Later gevoelt hij zich verlicht, omdat het kwaad buiten zijn wil omgaat en zijn beter ik daaraan geen schuld heeft. En nu brast en boemelt hij er lustig op los, zonder gekweld te worden door wroeging of vertwijfeling. Dit voorbeeld kan nog met tal van andere uit de werken van Ibsen vermeerderd worden. Ibsen wordt vaak genoemd de dichter van den twijfel. De maatschappij is | volgens hem zoo rot, dat de grens tusschen waarheid en leugen is uitgewischt. Vandaar de gelijk- | stelling van levensidealen en levensleugens. j

De levensleugen neemt een eigen plaats in onder de leugens, die door psychologen en ethici onderscheiden worden. Charlotte Bühler o.a. onderscheidt sociale leugens, die dienen om anderen leed te besparen, b.v. aan ziekbedden, asociale leugens, waarbij het eigen ik de hoofdrol speelt en .de anti-sociale leugens, waardoor men mot opzet anderen leed berokkent. Er zijn echter nog veel meer soorten van leugens, o.a. de gewoonteleugen (bij getuigschriften), de vreesleugen (bij lafheid), de phantasieleugen (bij getuigenissen van kinderen), opsnijderij en schèrtsleugen.

Veel hangt in dezen af van de definitie van leugen. De logische waarheid doet men te kort als men zegt tweemaal twee is vijf. De zedelijke waai'heid randt men aan door 'het anders zeggen dan men weet, en door onwaarheden met voorbedaclilen rad© uit te spreken. Ook de noodleugen is onzedelijk. Ze geschiedt uit een gevoel van plichl, maar is toch leugen, omdat ze in strijd is met de wet Gods. De noodleugens van de aartsvaders, de|^ Egyptische vroedvrouwen, Rachab en David wor-| den in d© Heilige Schrift nergens goedgekeurd.

Ook de levensleugen is onzedelijk, zelfs al komt ze voort uit brave motieven. Dr J. van Dael, die in zijn Psychol. Verhandelingen de levensleugen bij Ibsen bespreekt, is van een ander gevoelen. Hij scliïijft: „vat men leugen op in zijn gewone bsteekenis (liegen is door woorden, daden of onthouding bij iemand opzettelijk een meening doen ontstaan, waarvan men zich bewust is, dat z© in strijd is met de waarheid), dan is de levensleugen zeer zeker geen leugen. Er is immers geen sprake van, dat de subjecten, in wie de levensleugen aanwezig is, anderen iets wijs zouden willen maken. Het begrip leugen moet hier dan ook in een ruimeren en oneigenlijken zin worden opgevat: leugen moet hier als identiek beschouwd worden met j! onwaarheid". D© schrijver adht de levensleugen ^ niet onzedelijk, maar beschouwt ze als een logische ll fout, die tot nut van den een of anderen persoon ; l wordt aangewend'. De idee van d© waarheid wordt ; j hier ondergeschikt gemaakt aan di© van het goede, || Of wil men de vreemde terminologie gebruiken, ^ hier wordt de ethisch© watskring aan de lo-gisdie || gesubordineerd, hetgeen in strijd is met de ordi-rf nantiën van God. p

Het kwaad van de levensleugen is echter nict; g alleen onzedelijk maar ook in strijd met het ware geloof in God door Jezus Christus. Het levensdoel il ons bij de schepping gesteld ©n door de herschep-| ping na den zondeval ons teiniggegeven is om God|g te gehoorzamen uit liefdtevoll© dankbaarheid. Dit mandaat wordt bij het gebruik van de levensleugen vervangen door fictie, du. ©en nuttig verzinsel of door d© vlucht in het irreëel©. Men moge dit fictieve doel ook nog zoozeer aanbevelen, het feit blijft bestaan, dat men aan zichzelf, of aaa zijn leerling of patiënt ontneemt het gevoel van werkelijkheid, d.i. zekerheid. De twijfel, het vermoeden en de meening zijn altijd vergezeld van eenige onrust in het .gemoed. Zekerheid is de normale, de natuurlijke gesteldheid van onzen geest, gelijk de gezondlaeid is van het lichaam. Deze uitspraak van Prof. H. Bavinck in zijn: „Zekerheid des geloots" is nog altijd het beste argument tegen de voorstanders van gefingeerde levens-l idealen. ^i

Op het gebied van het geloofsleven zijn er geesté-; - lijk© psychiaters, die onder ©en vromen dekmantel ^ hetzelfde doen als de voorstanders van de 1 evensleugen. Als keurmeesters kweeken zij bij sommigenH een valsche gerustheid, dat hun geloof het echte is, zoodat hun discipel zich niet oefent in Schriftkennis. Wordt zoo iemand op zijn sterfbed ontdekt aan deze levensleugen, dan is radeloosheid het gevolg daarvan. Of ook kweekt men bij zwakgeloiovigen de levensleugen, dat het bij hen nog lang niet het rechte geloof is, dat hen drijft om God te zoeken. Gaat dan later uit Gods Woord het licht in hen op, dat zij Christus' eigendom zijn, dan verwijten dezulken zich met recht, dat zij hun levenstijd om God te dienen verspild hebben door in twijfel te leven. Een dergelijke leiding van zielen, zooals men dit werk noemt, is, hoewel onbewust, het suggereeren van een ideaal, dat een levensleugen is. Het wordt ook verdedigd met utilistische argumenten, n.l. dat men den één wal aan den hoogen kant, den ander wat aan den lagen kant moet houden in zijn eigen belang. Hof het werk van den Heiligen Geest, die ons wil leiden door de woordopenbaring, hierbij in h^' gedrang komt, behoeft geen betoog.

Men kan ook door zelfsuggestie komen tot de levensleugen. Van Simon de toovenaar verhaalt de Evangelist Lucas, dat hij zeide iets groots te zijn. Volgens sommigen is de lezing zonder „megan" beter, zoodat hij beweerde die te zijn, n.l. de messias. Maar ook dan nog was daar autosuggestie aanwezig, die leidde tot een levensleugen. In zijn apocalyptische rede, Marcus 13, heeft de Heere Jezus de zijnen ook gewaarschuwd tegen dergelijke leiders van menschen. Ook de apostel Paulus kende zulke leiders, blijkens Galaten 6:3. Volgens de paraphrase, van Prof. Greijdanus Jschreef hij in dezen geest: „Indien iemand in «zelfverblinding en hoogmoed uit gemis aan kennis ivan eigen verdorvenheid en zwakheid, en door edriegelijken waan aangaande eigene sterkte, 11 e e n t iets te z ij n, en boven den ander uit te teken, en alzoo trotsch en koud zich tegen hem lelt terwijl hij toch in der waarheid niets s en öcen voortreffelijkheid van zichzelven, noch oven den ander heeft, maar alleen door Gods „enade wezen mag, wat hij is, die misleidt Zichzelven door zulk een verkeerden, ijdeleai twaan."

In den loop der historie zijn vaak zulke karakiters naar voren gekomen. Men denke slechts aan e Fransche Revolutie en herinnere zidh de namen van Marat en Robespierre. Zoodra men tegenover %ezen de persoonlijkheid stelt van een man als ïfchristiaan de Wet, ziet men het onderscheid. Deze toch ging als gewoon burger in den krijg om zijn land te verdedigen tegen den inval van Engeland, en eindigde als vice-president van Oranje-Vrijstaat en met een wereldberoemden naam.

Onze jonge menschen hebben daarom toe te ; zien, dat zij niet de dupe worden van kameraden, die met valsche idealen zich naar voren dringen. .flun beste leiders zijn dezulken, die met beide i^'oeten staan op den bodem van de werkelijkheid. De vraag is gedaan: wat zou de oorsprong zijn an het werkelijkheidsgevoel? Sommige psyohoogen denken aan een acte der intentie, waaroor wij van droomers worden tot bewust levende nenschen, en opkhmmen van het zielkundig dooreven tol de buiten-ziellijke werkelijkheid. Die jnentie-acte wordt beschreven als een spontane, Lnuïüeve daad, een sprong van ik tot niet-ik, van enken tot zijn, van bewustzijn tot werkelijkheid. J. H. Ravinck: Inl. tolde Zielkunde2 p. 103). Tegen eze opvatting zijn vele bezwaren. Onze belevingen ijn ontwijfelbaar werkelijk, doch aangaande de [dingen erkent men slechts een besef van werke- "ijkheid. Dit komt doordat er tweeërlei werkelijkeid is, n.l. die welke slaat tegenover mogelijk zijn |en werken, de actualiteit, en die welke staat tegenover schijnbaar zijn en werken, de realiteit. Onze l> oIevingen zijn wel actueel waar, doch over de vraag: schijn of werkelijkheid geven ze geen uitsluitsel, ook niet door een sprong.

God alleen bezit absolute werkelijkheid. Hij heeft ze ten deel e ook aan den mensch geopenbaard, en toen ons verstand door de zonde was verduisterd is ze door algemeene en bijzondere openbaring ons teruggegeven. De zin van de werkelijkheid wordt echter niet door alle functies van ons ilv op dezelfde wijze bevat. Hier is dus onderscheiding noodig.

Onze gevoelsfunctie is op dit punt zwak, hetgeen ten gevolge heeft, dat jonge menschen en gevoelstypen zich gemakkelijk laten inpalmen door j^emand die hen met schijn bedriegt. Satan weet it heel goed', en verandert zich daarom somtijds een engel des lichts.

Onze logische functie gaat, als ze gehoorzaamt •'^an de wetten van het denken, gepaard met het gievoel van klaarblijkelijkheid (evidentie). Daarom is de verleiding sterk om de rede aan te nemen als de maatstaf van ons werkelijkheidsbesef. Daardoor 'wordt echter aan deze functie iets opgedragen, dat haar niet toekomt. De levensleugen kan loigisch waar zijn en toch in werkelijktheid bedrog. Ilct zaligmakend geloof heeft inzake het werkelijkheidsgevoel een sterk praerogatief. Gods Geest .getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. In sommige dingen hebben wij andere personen tot getuigen, in enkele dingen hebben wij «iis geweien tot mede-getuige, maar bij het ware geloof hebben wij den Heiligen Geest en Zijn werk, do gansche Heilige Schrift, tot mede-getuige. Het zwakke van den zwakgeloovige bestaat hierin, dat ïiij te weinig gebruik maakt van dezen medegetuige, die bij Schriftonderzoek en gebedsleven zijn getuigenis doet hooren in ons hart.

Schijngeloovigen hebben geen behoefte aan dezen medegetuige, omdat zij door oppervlakkigheid en zelfgevoel aan hun levensleugen genoeg hebben. Vreesachtigen zeggen vaak: ik ben bang, dat ik «onmaal bedrogen zal uitkomen, doch geven daardoor toe aan het ongeloof, volgens hetwelk ons oweten en het getuigenis van menschen liooger laat dan het getuigenis van den Heiligen Geest. De verbeelding kan soms aanleiding zijn tot zware estrijdingen van het ware geloof. Het is ons dan 'sof wij handelen uit inbeelding, en alsof wij unstig verdichte fabelen zijn nagevolgd. Men beenke dus, dat het noodig is om de lijn scherp te tr; -kken tusschen de valsche verbeelding en het ©ch.te evoel van werkelijkheid. Deze eerste is uit den ensch en daardoor bedriegelijk, doch deze laatste

it God en daardoor betrouwbaar.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

ZIELKUNDE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1938

De Reformatie | 8 Pagina's