GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr A. Kuyper over de Belijdenis.

IL

Het eerste wat we van Kuyper willen vernemen is zijn visie op het ontstaan van de belijdenis der Kerk. Met name zal ons belang inboezemen zijn kijk op de taak, den invloed der theologische wetenschap daarbij.

Daarover sprekend, keert Dr Kuyper zich met kracht tegen de opvatting, dat het assimileeren en reproduceeren van de waarheid der Schrift aan de wetenschap als zoodanig zou overgelaten zijn.

Neen, dat is de taak der Kerk. In haar is een geestelijke werkelijkheid, een geestelijk leven, gewrocht door den Heiligen Geest, Die in haar woont en haar nu in de geestelijke onlv, dkkeling leidt. En tegelijk is in de Kerk, in verband mèt, en als gevolg van dat eerste, een verlichting, eveneens een werk van den Heiligen Geest, Die daardoor een geestelijk inzicht geeft in de geopenbaarde waarheid Gods. Deze beide, die geestelijke werkelijkheid en die geestelijke verlichting, niet gezien als individueele gaven, maar als geschonken aan, en werkende in de gansche Kerk, zijn de subjectieve voorwaarden van het belijden, en dus van de dogmavorming der Kerk.

Ware nu de assimileerïng en reproductie van den waarheidsinhoud der Heilige Schrift aan de wetenschap, als zoodanig, overgelaten, zoo zou het de taak van deze groep (van dogmatologische vakken der theologische wetenschap, C. V.) zijn, om suo marte den inhoud der Openbaring te voorschijn te brengen, haar „begriifsmassig" te ontleden, en het ontleede systematisch te ordenen. Zóó intusschen staat de zaak niet, en kan ze niet staan, wijl de geopenbaarde waarheid alsdan een loutere abstractie zou moeten wezen. Dit echter is ze geenszins. De geopenbaarde waarheid staat in verband met de geestelijke realiteit, waarvan ze den logischen inhoud uitspreekt. Dit nu maakt, dat ook de Kerk van Christus, waar ze deze waarheid erkent en in zich opneemt, dit niet doet door middel van een abstractie, die afgescheiden is van haar geestelijk leven, maar zóó, dat ze geestelijk eerst de realiteit, waarvan deze waarheid de uitdrukking is, grijpt; alsnu door de geopenbaarde waarheid deze mystieke realiteit voor zich verklaard vindt; en op grond van dezen concursus deze waarheid tegelijk beleeft en belijdt. Het geestelijk leven in de Kerk van Christus is alzoo de realiteit, waardoor subjectief de waarheid der Openbaring gedragen wordt, en slechts voor zooverre haar belijdenis door dezen geestelijken achtergrond gesteund wordt, kan gezegd, dat ze den inhoud der Openbaring in zich heeft opgenomen, en alzoo in staat is om haar te reflecteereni).

Wanneer Kuyper hier spreekt van de Kerk, dan bedoelt hij daarmee de Kerk in haar institutaire gestalte.

Bestond nu de Kerk alleen organisch, en niet ook institutair, zoo zou dit geestelijk inzicht in de waarheid geen ander steunpunt vinden dan in de publieke opinie der Christenheid, en juist deswege vaag van vorm blijven, en elke scherp geformuleerde uitdrukking derven. De stroom der belijdenis zou aldoor troebel blijven; elke poging om tot op den bodem van dezen stroom te zien zou falen; en nimmer zouden zijn wateren als kristal voor ons schitteren kunnen. Dit werd eerst mogelijk door het institutaire optreden der Kerk, voorzien met haar van Christus ingestelde ambten, en aldus in staat om op Concilie en Synode te belijden met eenparige stem. Stonden nu deze ambten en deze Concillën buiten het regiment van den Christus en evenzoo buiten de leiding van den Heiligen Geest, dan zou dit tot niets leiden. Maar nu, zoo dikwijls de Kerk van Christus vergaderd is, ook de in haar wonende Heilige Geest zijn tegenwoordigheid doet gevoelen, verkrijgt zulk een uitspraak van de institutaire Kerk een hooger en ander karakter dan de uitspraak van een vergadering van geleerden... Met het Gutacht e n van een faculteit, met het besluit van een vergadering van schoolgeleerden, of met de opinie van een enkel theoloog, mag zulk een dogmatische fixeering nooit op één lijn worden gesteld. Ze komt op uit andere motieven, er werken andere factoren op in, en ze vindt op gansch andere wijze ingang 2).

De belijdenis der Kerlc, of, wat hetzelfde is, de dogmata der Kerk moeten nooit op zichzelf worden gezien. Ze zijn de vaststelling van wat de Kerk alsinhoudvan Gods Openbaring greep. Zij blijven steeds de levende weergave dier Openbaring. Ze geven alleen het a 11 ij d levende Woord Gods in de taal der Kerk van Christus. Ze hebben dus ook een geheel ander en een veel geringer gezag dan de Heilige Schrift.

Wel moet dus gewaakt tegen elke poging, om aan zulk een dogmatische fixeering, buiten verband met de Heilige Schrift, als ook haar principium, een met de Schrift gelijkstaand gezag toe te kennen. Dit ware den stengel afsnijden van zijn wortel. Gelijk de Schrift altijd primair is, zoo blijft de dogmatische fundeering altoos secundair. Het relatieve blijft ook hier steeds zijn steunpunt vinden in het absolute. Maar is eenmaal, ten gevolge van allerlei antithese en worsteling, het in de organische Kerk schuilende besef van de waarheid tot institutaire belijdenis gekomen, dan is die belijdenis niet de vrucht van wetenschappelijk onderzoek, noch van abstract intellectueele inspanning, maar dan is in deze dogmatische fixeering het inzicht in de v/aarheid der Openbaring, voor zoover dit gegund wordt, eene gave, die van Christuswege door den Heiligen Geest aan de Kerk toekomt, en alzoo blijvende waarde bezit 3).

Denkt men zich toch die dogmata als op zichzelf staande formulen, dan zijn het niets dan abstractiën. Feitelijk daarentegen zijn de Dogmata levende planten, die haar vertakkingen in geheel het historisch verleden hebben, en met haar wortelen vastliggen in de Heilige Schrift... De Kerk belijdt haar belijdenis, en gelooft haar Dogma, niet omdat het alzoo in haar Formulieren van eenigheid staat, maar overmits ze vaststaat in de overtuiging, dat alzoo de Waarheid is, die ons in Gods Woord is geopenbaard. Niet de Confessie zelve, maar de Schriftuurlijke Waarheid, gelijk ze die in haar Confessie uitspreekt, is de inhoud van haar belijdenis. Ket is en blijft alzoo de Heilige Schrift, die als principium unicum Theologiae (eenig beginsel der theologie) vlak onder de belijdenis ligt, en in die belijdenis moet uitkomen*).

Wie zoo spreekt ziet de belijdenis der Kerk op een totaal ander niveau dan de wetenschap der theologie. De belijdenis gaat in waarde Ver uit boven die wetenschap. Ze ligl in een andere „wereld". Ze heeft een geheel ander gezag. Ze is het eigendom der Kerk! Ze eischt dus ook een andere, een eigen interpretatie.

Wel heeft de Kerk bij het vaststellen van het dogma gebruik gemaakt van het licht, dat door wetenschappelijke studie reeds ontstoken was. Maar nooit heeft de Kerk het zoo gezien, dat haar dogma door de godgeleerden als zoodanig geformuleerd en door haar als resultaat van wetenschap^ eenvoudig kon overgenomen en geregistreerd worden. Het dogma ontstond uit zeer onderscheiden factoren. Namelijk:

lo. uit den strijd, die in den boezem der Kerk door de antithese van de leugen gewekt was; 2o. uit het geestelijk proces, dat de Kerk ten gevolge van dien strijd doorliep; 3o. uit het ambt, dat als zoodanig, tot het geven der beslissing werd opgeroepen; en 4o. uit de leiding des Heiligen Geestes, in de gebondenheid aan het Woord. De vrucht der v/etenschap was dus slechts voor een deel in de formuleering van het Dogma werkzaam, en nevens deze vrucht der wetenschap werkten allerlei andere factoren, die niet uit de wetenschap, maar uit de wereld, uit de Kerk, en uit den hemel, als we ons zoo mogen uitdrukken, op de formuleering van het Dogma invloed oefenden. Vandaar dan ook, dat het Dogma niet gewacht heeft, tot de wetenschap met haar resultaten gereed was, maar dit resultaat vooruitliep, en eerst door zijn fixeering de wetenschap in het rechte spoor heeft geleid. En als zoodanig nu ligt het Dogma niet in de wetenschap, maar staat als phaenomenon buiten haar, en kan als zoodanig object zijn van het wetenschappelijk onderzoek^).

Of, om het in wat meer populaire taal samen te vatten: de Heere Jezus gaf aan Zijn Kerk de zeer gewichtige taak

om den inhoud der Heilige Schrift op te nemen in het menschelijk bewustzijn; in dat bewustzijn met de leugen, die er tegenover staat, te laten worstelen; en als vrucht van deze worsteling tot een zoodanige Belijdenis van het goddelijk mysterie te geraken, dat ze als uit ons menschelijk bewustzijn wierd teruggegeven; en wel teruggegeven in zulk een taal en in zulke bewoordingen, als, ter afwering van elke ketterij, door ons menschelijk bewustzijn geëischt wierd.

En meen nu niet, dat deze arbeid der Christelijke Kerk om, tegenover de leugen en ter afsnijding van alle ketterij, den inhoud der Heilige Schrift uit het menschelijk bewustzijn te reproduceeren, alleen een inspanning van het denken vorderde en dus uitsluitend op de kracht der hersenen en de studie der geleerden aankwam. Zoo lag het volstrekt niet. Integendeel is de Belijdenis der waarheid nooit één enkele stroospier verder gekomen, zoolang het een steekspel tusschen de godgeleerden bleef en eerst dan, als heel de kerk, in al haar rangen en standen aan zulk een strijd deelnam, en al het volk er over sprak en er over dacht en er in meeleefde, ja, als ten slotte de volkstoestand er door beheerscht en de internationale verhoudingen er naar geregeld wierden, eerst dan is er winste voor de Belijdenis tegenover de ketterij geweest s).

Een Confessie wordt dan ook steeds in den nood der Kerk geboren en is alzoo

in haar kern nooit een theologisch opstel, maar een noodkreet der ziel en een kreet van verrukking over de grootheid van Gods ontfermingen.

Men gaat daar niet zoo eens voor zitten; men benoemt daar geen Commissie voor; men pluist dat niet uit.

Neen, zulk een Confessie is voor den Gereformeerde poëzie, een lied der ziele, een kunststuk, product van Geestes-genie in de ziel van een daartoe door God bereid instrument.

Br is niet een zekere heer De Bres, die zeker opstel van artikelen samenlijmt en dit nu aan een Synode toezendt, om het te laten keuren. Neen, maar er is de levende God, die zich ontfermt over zijn wegzinkende Kerk, en nu een De Bres doet geboren worden en hem tot een instrument bereidt en met zijn Geest in hem werkt, en er het geloofslied in artikel-strophen uit doet komen, en het nu aan zijn Kerk brengt en tot haar spreekt: „Ziehier het woord naar uw hart"!'')

Samenvattend kunnen v, re dus I{.uypers opinio als volgt weergeven:

lO'. De Kerk, speciaal in haar geïnstitueerde gestalte, assimileert en reproduceert den waar- 'heidsinhoud der Heilige Schrift en fixeert dio in haar dogma of belijdenis.

2o. De Kerk spreekt in haar belijdenis steeds ; de Waarheid der Schrift uit; de Sdirift „ligt onder" en „klinkt door" de belijdenis.

3o. Deze daad der Kerk is naar haar aard niet w e t e n s c h a p p e 1 ij k van karakter.

4o. Het resultaat van die daad is dus ook uitteraard niet een w etenscliappelij kc theorie.

5o. Wel heeft de wetenschap invloed op deze belijdenisfixatie, doch slechts een invloed, ten deele naast, ten deele b e n e d e n die van andere factoren.

6o'. Hieruit volgt, dat de belijdenis gezag heeft over de wetensclaap en niet de wetenschap over de belijdenis.

7o. Eveneens volgt hieruit, dat de belijdenis nooit mag geïnterpreteerd worden naar een wetenschappelijke theorie.

80. En tevens, dat de belijdenis als geloofsbelijdenis der Kerk geïnterpreteerd moet worden. Deze interpretatie draagt een hist o- risch karakter, want nagegaan moet worden hoe de Kerk zelve, blijkens haar eigen uitspraken en handelingen den inhoud van de belijdenis heeft verstaan en welk gezag zij aan haar belijdenis heeft toegekend.


1) Encyclopaedic der Heilige Godgeleerdheid 2 m^ p. 352. Enkele cursiv. zijn in de citaten aangebracht. 2) Idem, p. 353/4. 3) Idem, p. 354/5. 4) Idem, p. 408/9. 5) Idem, p. 359. 6) „De Heraut", No. 486, 17 April 1887. 7) Revisie der Revisielegende, p. 80.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's