GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

WOORDGEZAG of WETENSCHAPSDWANG

I.

1. Waarover loopt hef tegenwoordige debat inonze Gerei. Kerken inzake het genadeverbond nu eigenlijk? Het verschil is in de prediking vaak zoo weinig op te merken. Is dit debat niet een aanstoot voor de wereld?

Ds Luiks antwoordt hierop, dat het debat zijn aanleiding vindt in de door de Synode van 1942 gegeven leeruitspraken. De Synode zag zich tot deze uitspraken gedwongen omdat verschillende dwalingen in onze Kerken opkwamen (o.a. ééne, die feitelijk uitliep op de leer van de afval der heiligen). De lezer, die zich door Ds Luiks wil laten voorlichten inzake het huidige geschil in de Geref. Kerken zal na dezen zin wel den indruk hebben gekregen, dat het in de Geref. Kerken vóór 1942 heel kritiek was geworden. De Synode vol' gens hem gedwongen tot deze uitspraken. Verschillende dwalingen in de Kerken. Loochening van de volharding der heiligen. De argelooze lezer is door deze eerste zinnen van den schrijver al in den alarmtoestand gebracht. Het was toch wel heel erg. En het werd hoog tijd dat de Synode ingreep.

Laat ons nu eens zien welke de feiten waren. De feiten zijn deze: geen enkele Kerk, geen enkele Classis, geen enkele Particuliere Synode heeft ook maar om een leeruitspraak gevraagd. Geen enkele aanklacht is tegen eenigen broeder die publiceerde ooit bij de meerdere vergaderingen gekomen. Ja, zelfs andersom was de toestand: Toen eenmaal de oorlog over ons vaderland was gekomen, werde'n de stemmen steeds dringender, die riepen om afvoering van het agendum van de behandeling der leergeschillen. De Classis Almelo nam een motie aan in dien geest. Vele Classen en Kerken volgden, meerdere Particuliere Synoden, deden dit verzoek. Daar was een roepen in de Kerken: synode, wacht met deze dingen tot na den oorlog, of voer ze van het agendum af.

Hoe ze dan wel op het agendum kwamen, deze dingen? Wel, ze zijn door de Generale Synode van Amsterdam 1936 eigenmachtig op haar agendum geplaatst. Geen enkele Kerk of meerdere vergadering vroeg er om. Maar enkele synodeleden deden een voorstel in dien geest, het werd ondersteund door meerdere professoren, en zoo kwam deze kwestie in behandeling.

Neen, er kwamen geen verschillende dwalingen op in onze Kerken, integendeel. Er was in de jaren 1930—1936 een buitengewoon levendige discussie ontstaan over allerlei vragen, niet het minst over het Verbond. Er woei een frissche wind door de Kerken. Er kwam weer een vragen naar den rijkdom en de heerlijkheid van Gods Verbond en van Gods Woord. Er kwam weer belangstelling voor vragen, die op de prediking betrekking hebben. En als Gods Woord weer gaat heerschen over ons denken, dan gaan oude onderscheidingen die voortkomen uit ons menschelijke denken er wel eens aan. En dan moeten oude geliefde theorieën wel eens het veld ruimen. Dat was de oorzaak dat deze dingen op het agendum der Synode kwamen. Bepaalde professoren waren beangst dat hun dogmatisch schoolsch systeem, dat zij identificeerden met de waarheid Gods, aan het wankelen kwam. Het was een professorenzaak, een zaak van de school, niet van de Kerk en de belijdenis. En de Geref. Kerken gaan vandaag gebukt, niet onder dwalingen waartegen de Synode moest opkomen, maar onder een schoolsch-leerstellig systeem dat tot kerkelijke leer is verheven.

2. Een nieuwe leer? Toen de Synode van 1942 haar leeruitspraken deed, die voorbereid waren in gesloten zittingen, en zonder dat ze de rapporten, die op deze zaak betrekking hadden ooit ter kennis van de Kerken gebracht had, bleek, dat ze o.a. aanhaalde, en medie tot „leeruitspraak" verhief: de eerste zinsnede van de Korte Verklaring van 1905. En dat ze deze zinsnede van een korte inleiding had laten voorafgaan.

Was het daarbij gebleven, dan ware wellicht nog veel misère voorkomen.

Maar erger werd het, toen de Synode in een schrijven aan alle Classen eischte, dat van de candidaten op de kerkelijke examina instemming met deze uitspraken gevraagd zou worden. Toen waren deze leeruitspraken dus bindend geworden. Bin~ dende leer. Voorts verklaarde de synode, dat alle ambtsdragers pas kennis kregen toen ze waren aanin te stemmen, en dat zij anders gravamina moesten indienen. Denk U in: uitspraken, waarvan de ambtsdragers pas kennis kregen toen ze waren aangenomen. Waarvan ze de voorgeschiedenis niet kenden. Wier wording ze uit geen enkel rapport konden nagaan. Die door geen enkele kerkelijke vergadering waren voorbereid of besproken. Die als het ware uit de lucht kwamen vallen. Daar werden ze aan gebonden, en anders moesten ze maar een gravamen indienen. Konden de broeders, die om der conscientie wil niet konden instemmen met deze uitspraken toen anders? Verplichtte de kerkelijke eerlijkheid hen toen niet, om met gravamina te komen? En zoo zijn ze toen het moeilijke pad van het gravamen gegaan. Om de vrede der Kerken te dienen en om de eenigheid der leer te bewaren.

Ds Luiks zegt: dit is het nieuwe, dat ze met bezwaren tegen een zinsnede uit 1905 kwamen, waaronder wij 40 jaar geleefd hadden. Maar Ds Luiks glijdt hier heen over het fijne puntje, n.L, dat 1905 vóór 1942 niet bindend was en daarna wel. Dat is een groot verschil. Of men aan een bepaalde uitspraak gebonden is of niet. In het eerste geval zegt de Kerk: zoo'n uitspraak waar ge aan gebonden zijt, is inhoud van de waarheid Gods. In het laatste geval kunt ge op onderdeelen bezwaren hebben, maar terwille van de kerkelijke vrede meegaan.

Nieuw waren niet de bezwaren tegen de eerste zinsnede van 1905, maar nieuw was de binding. De leer der bezwaarden is dan ook geen nieuwe leer, zooals we straks zien zullen, maar de oude. Nieuw is slechts de binding.

3. Objectivisme?

Ds Luiks gaat deze volgens hem nieuwe richting nu typeeren. Hij zegt daarvan: „Hier spreekt dus een nieuwe richting, die, door haar overdreven accentueeren van het voorwerpelijke, zou kunnen worden aangeduid als „objectivisme". Nu is het wat gevaarlijk, vóórdat men een bepaalde leer heeft beschreven en weerlegt, reeds met een typeering aan te komen. Men loopt dan licht gevaar, zoo'n richting van te voren reeds in een bepaald kader te wringen. Een gevaar waaraan Ds Luiks ook niet ontkomen is. Wij willen daarom eerst nagaan, hoe hij de leer der bezwaarden beschrijft en weerlegt, en dan aan het slot zien of zijn conclusie van objectivisme wel juist was. Het antwoord op de in drie gestelde vraag bewaren we dus nog even.

4. Het gevoelen der bezwaarden juist weer' gegeven?

Ds Luiks gaat zich nu opmaken, het gevoelen der bezwaarden weer te geven. En hier wreekt zich een van de ergste fouten die hij gemaakt heeft. Hij heeft blijkbaar heel slecht gestudeerd in dat gevoelen der bezwaarden. In ieder geval: van de resultaten van die studie merken we weinig. Als hij citeert van de bezwaarden, dan is het uit hoogstens twee boekjes. N.l. De Korte Bespreking van het Preadvies van Prof. Greijdanus, en het boekje van Ds Vonk: „Is de huidige strijd over de wedergeboorte der kinderkens noodzakelijk"? Op zijn minst had hij toch ook moeten citeeren uit de „Verklaring van Gevoelen", de officieele uitgave van de bezwaarschriften zelve, met de daaraan toegevoegde tien stellingen, waarin hun gevoelen kort is samengevat. Een tweede fout die Ds Luiks maakt, is, dat hij zeer eenzijdig citeert. Het gevolg daarvan is weer, dat hij een caricatuurbeeïd geeft van het gevoelen der Isezwaarden. Wij willen een en ander trachten te bewijzen.

Hij zegt dit van het gevoelen der bezwaarden. „Het verbond is h.i. een vaststaand feit, dat voor alle verbondskinderen precies dezelfde beteekenis heeft. Natuurlijk kan de verbondsbelofte dan alleen voorwaardelijk zijn, afhankelijk van de voorwaarde van geloof en bekeering, die de mensch vervullen moet. Zij kan nooit voor allen onvoorwaardelijk zijn, wat immers zou insluiten, dat God alle verbondskinderen de zaligheid zou schenken" (pag. 6). Nu wil Ds Luiks toegeven, dat het verbond ook is een voorwaardelijke belof*-e, een aanbod van genade. Maar de bezwaarder. zijn eenzijdig. Zij laten „slechts één zijde van het verbond zien", en doen „den vollen rijkdom van de Schrift in dit opzicht te kort". En wat is dan datgene dat zij weglaten? Wat vindt ge bij hen niet? Ds Luiks zal het u zeggen: „Want hoe komt het, dat sommi­ gen het aangeboden heil aannemen, terwijl anderen het verwerpen? Omdat de Heere het hun geeft". De bezwaarden maken het ontvangen van het heil los van Gods gave „om het uitsluitend in rekening te nemen bij het stuk der verkiezing." „Ook in het verbond", zegt Ds Luiks, „hebben we te rekenen met Gods gave, zooals glashelder blijkt uit Hebr. 8:10: Want dit is het verbond, dat Ik met het huis Israels maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven: en Ik zai hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn". Tenslotte vat Ds Luiks samen: „Dat Verbond is niet alleen een aanbod der genade (voorwaardelijke belofte), maar ook een gave der genade (onvoorwaardelijke belofte)."

Elders zegt Ds Luiks: „Wij moeten naar de Schrift onverzwakt handhaven eenerzij ds, dat het Verbond een aanbod der genade is voor alle gedoopten, maar anderzijds gave der genade".

Het gevoelen der bezwaarden verder beschrijvend, zegt Ds Luiks, dat Prof. Greijdanus beweert, dat alle verbondskinderen op één lijn staan, en allen niet meer dan een aanbod der genade, een voorwaardelijke belofte ontvangen. En als Prof. Greijdanus zegt, dat Gpds beloften alleen op voorwaarde van geloof vervuld worden, dan zegt Ds Luiks: „Wie dit... gelooft legt de beslissing over zijn zaligheid in handen van den mensch en ontneemt Christus Zijn kroon als den eenigen Zaligmaker ... Zoo haalt men de Remonstrantsche leer van de verdienstelijkheid van ons geloof met vlag en wimpel binnen". Nog ergere consequenties worden in de leer der bezwaarden bespeurd. Al doorconcludeerend komt Ds Luiks zelfs tot zeer ernstige beschuldigingen. De deur wordt opengezet voor het werkverbond. „De gemeente gaat meer en meer leven uit de gedachte, dat het alleen aankomt op ons aannemen of verwerpen van het aanbod. Het werk van den mensch komt op den voorgrond, de genade van God op den achtergrond. De mensch gaat zich sterk voelen... het besef van afhankelijkheid verslapt. Hij wordt uiteindelijk medezaligmaker (cursiveering van ons). Het zijn geen geringe consequenties, die Ds Luiks ons bezwaarden in de schoenen schuift.

Ja, de schrijver heeft zijn requisitoir nog niet geëindigd. Het genadeverbond zou een vernieuwd werkverbond zijn. Dat Ds Vonk voorslaat de wedergeboorte gelijk te stellen aan de bekeering, is ook al een verschuiving van het werk Gods naar dat van den mensch. „Het genadeverbond gaat veranderen in werkverbond. Daarmee wordt de eer van Christus aangerand. Daarmee wordt de rust van den geloovige in het volbrachte werk van Christus bedreigd" (pag. 10).

De slotconclusie van Ds Luiks is: „Zoo gaat het in dit debat daarom, dat genade genade zal blijven." En in dat debat heeft de synode de waarheid Gods gehandhaafd en mag derhalve geen strijd geschuwd. Al zou de wereld daar aanstoot aan nemen.

En inderdaad, indien het waar was, wat Ds Luiks de bezwaarden verwijt, en indien het waar was dat de verbondsleer der Synode in overeenstemming met Schrift en belijdenis is, dan is er zeker alle reden de alarmklok te luiden. Dan zou waar zijn, wat Ds Luiks eigenlijk suggereert, dat wij een herhaling in onze Kerken hadden beleefd van het groote geding tusschen de Remonstranten en Contraremonstranten. Dan was het opnieuw gegaan om te handhaven het souvereine welbehagen des Heeren tegenover den hoogmoed van den natuurlijken mensch. Indien het waar was!

Maar wij hopen in het volgende aan te toonen: ! 1. Dat het beeld dat Ds Luiks van de leer der bezwaarden geeft een caricatuur daarvan is en 2. dat de eigen verbondsleer van Ds Luiks en die der Synode niet is die van Schrift en belijdenis, en j dat 3e, in plaats van de eere Gods te handhaven, j Hem van die eer berooft, en de zekerheid en de vastheid van Gods beloften en de zekerheid des geloofs ondermijnt.

Zeker: het ging en het gaat in het geweldig 1 geding, dat binnen de Geref. Kerken gevoerd werd en wordt, om de waarheid Gods; en er is alle reden [ in dezen hevigen strijd alles, ambtelijke positie en ambtelijke eer op het spel te zetten. Nogmaals: het gaat om de waarheid Gods. Maar wij zien in dit geding niet een Synode die de waarheid Gods j 'handhaaft tegenover een kettersche strooming, maar een Synode die de Kerk doet bukken niet | voor de waarheid Gods, maar voor een schoolsch systeem; — en wee de Kerk die zich dat juk laat opleggen! Zij verspeelt haar toekomst en laat zich maken tot een sectarische groep binnen de gerefor»

meerde gezindheid van ons vaderland. En hij, die niet bukt voor dit schoolsche juk, maar die het weerstaat en verbreekt, hij bouwt aan de toekomst der Gereformeerde Kerken en blijft staan op het fundament van apostelen en profeten en werkt de Kerk zoo heen naar de groote toekomst van Jezus Christus, haar Heer.

Als we nu het voorgaande nog eens kort samenvatten, geeft Ds Luiks het gevoelen der bezwaarden weer in deze stellingen:

1. Het verbond is een vaststaand feit, dat voor alle verbondskinderen precies dezelfde beteekenis heeft.

2. De verbondsbelofte is voorwaardelijk, afhankelijk van de voorwaarde van geloof en bekeering, die den mensch vervullen moet.

3. Het verbond is niet meer dan een aanbod der genade. Dit aanbod kan door den mensch aangenomen of verworpen worden.

4. Dat wij het heil ontvangen als Gods gave, brengen de bezwaarden alleen onder in de leer der verkiezing, ze brengen dit niet in rekening bij het verbond.

5. Bij sommige bezwaarden vindt men bovendien de gedachte, dat het genadeverbond een nieuw werkverbond is. In die richting wijst ook het spreken van de wedergeboorte in als overeenkomende met de bekeering.

5. Gods souvereine genade geloochend?

Als we nu het werkelijke gevoelen der bezwaarden gaan beschrijven, zal ons opvallen, hoe schromelijk eenzijdig en verwrongen dit door Ds Luiks is weergegeven.

Om maar met de voornaamste beschuldiging van Ds Luiks te beginnen. De bezwaarden zouden niet roemen in Gods souvereine genade. Ze zouden den mensch ten troon zetten. Ze zouden Christus van Zijn eer als eenigen Zaligmaker berooven. Het genadeverbond zou een vernieuwd werkverbond worden, 't Zou geheel in de handen van den mensch liggen of Hij Gods belofte al dan niet vervult. Waarom geeft Ds Luiks 't gevoel zijner bezwaarde broeders zoo schromelijk oppervlakkig weer? Laat ons de „Verklaring van Gevoelen", de officieele uitgave van de bezwaarschriften ter Generale Synode, eens opslaan? Daar wordt o.a. in een aantal stellingen het gevoelen der bezwaarden weergegeven. Hoe luidt nu de achtste stelling: „Dat zoovelen van die kinderen deze belofte met een geloovig hart aannemen, zij dat doen krachtens de wederbarende genadewerking des Heiligen Geestes, naar Gods eeuwige verkiezing. (Jer. 24 : 7, Ez. 11 : 19, 36 : 26, 27)". En in de Toehchting op deze stellingen zeggen zij: „Van ganscher harte gelooven en belijden wij, dat Gods belofte onvoorwaardelijk is in dien zin, dat God hun, wien deze belofte toekomt, niet het verrichten van een bepaald werk of het komen in een bepaalde gesteldheid als voorwaarde stelt, waaraan door hen eerst moest worden voldaan, voor God het woord Zijner belofte aan hen begint te vervullen" (pag. 3).

Hier wordt dus elke beschuldiging van Remonstrantisme met kracht afgewezen. God stelt geen enkele voorwaarde voor Hij ons Zijn belofte schenken gaat, en wederom vereischt God geen enkele voorwaarde in den zin van een verdienste voordat Hij aan ons Zijn belofte vervullen gaat.

Deze stellingen en toelichtingen zijn niet onderteekend door Prof. Greijdanus, wijl hij bij de besprekingen die hieraan voorafgingen, niet aanwezig kon zijn. Maar in zijn eigen bezwaarschrift zegt hij ook: „Bij Zijne uitverkorene werkt God dan inwendig, bij die doopsbelofte bijkomende, wedergeboorte en geloof, daargelaten op welk tijdstip Hij dat doet, waardoor die heilsprediking en die doopstoezegging en verzekering haar heilzaam effect erlangen" (pag. 20).

In zijn commentaar op de stellingen der bezwaarden zegt Ds J. P. van der Stoel dan ook: „Wij zien dus, dat de bezwaarden de souvereiniteit Gods en zijne vrijmacht in het uitdeelen van zijn genade volkomen handhaven. Ook zien wij, dat zij de schenking des heils allerminst als weldaad van het verbond loochenen. Zij belijden die weischenking als een weldaad van den Souvereinen God des Verbonds, die zijn heil in zijn uitverkorenen uitwerkt door de wederbarende kracht van Zijn Woord en Geest, die beiden saamverbonden: Woord en Geest." (pag. 8).

Ook Ds van Teylingen wijst de beschuldiging van Remonstrantisme af. Wanneer de bezwaarden spreken van voorwaarden des verbonds, dan is het duidelijk, dat zij niet bedoelen, dat de genade geschonken wordt als onzerzijds aan de voorwaarden is voldaan; „dat zou het puurste Remonstrantisme wezen. Neen, ook geloof en bekeering zijn gaven Gods, gewerkt door den Heiligen Geest. Doch in het spreken van Verbondsvoorwaarden schuilt de bedoeling den eigen aard van het Verbond te handhaven: slechts langs den weg van geloof en bekeering worden de Verbondsweldaden geschonken." (pag. 10).

Ook Ds D. van Dijk zegt in zijn brief aan de synode: „Ik verzeker hun, dat hun onmacht hun geen oorzaak van vrees behoeft te wezen, wijl God, Die de belofte geeft en den eisch stelt, ook geven zal wat voor gelooven en gehoorzamen noodig is", brief aan de synode.

Men ziet het: de bezwaarden denken er niet over de vervulling van de verbondsbelofte afhankelijk te maken van het werk van den mensch. Voor Remonstrantisme behoeft men van deze zijde niet beangst te zijn. Ook zij spreken van Gods souvereine genade waardoor Hij in Zijn uitverkorenen de voorwaarden des verbonds zelf vervult. Het gaat alleen om de plaats der verkiezing in ons theologisch denken en in het stuk des verbonds. Dat had Ds Luiks moeten aantoonen en dat had hij eventueel kunnen bestrijden, indien hij het niet eens was met de plaats, die de bezwaarden gaven aan Gods souvereine verkiezing. Maar voorop had hij dan moeten stellen, dat ook de bezwaarden evengoed als hij willen handhaven, dat God zelf in ons de voorwaarden des verbonds vervult. Dat het is uit God, door God en tot God. De groote vraag is alleen: wanneer eeren wij God op het hoogst: als wij beginnen met uit de verkiezing te redeneeren en te theologiseeren, zooals Ds Luiks doet, en alle schriftgegevens in dat ééne raam wringen, óf wanneer wij uit het geopenbaarde opklimmen tot de verborgen dingen en eindigen met te roemen in God, die uit loutere genade in Zijn uitverkorenen de voorwaarden van geloof en bekeering vervult? Met suggesties van Remonstranten maakt Ds Luiks zich schuldig aan verdraaien van de waarheid.

6. Stelt God voorwaarden? Een 2de punt, waarop Ds Luiks de bezwaarden aanvalt, is dat van de „voorwaarden des verbonds". Wat bedoelen de bezwaarden als zij van voorwaarden spreken? Is het ongereformeerd te spreken van voorwaarden of conditiën des Verbonds?

Waarlijk, dat is bij de bezwaarden geen nieuwlichterij. Dat ziet men al dadelijk, als we de dogma tiek van Prof. Bavinck opslaan. Hij zegt: „In den eersten tijd spraken de Gereformeerden vrijmoedig van voorwaarden des verbonds" (deel 3, pag. 241, 2). Bavinck verwijst dan naar Calvijn, Gomarus, Maresius, Trigland. Geen onvermaarde theologen! Ook de voorrede van de Statenvertaling spreekt vrijmoedig van die verbondsvoorwaarden. Wel zegt het Preadvies van den opsteller van deze voorrede, dat het een theoloog was die in de leer des verbonds niet al te diep was doorgedrongen, maar Dr H. H. Kuyper dacht daar vroeg toch anders over. Hij schreef althans in „Hamabdil": dat dit stuk ons doet zien: „hoe lang voor dat Coccejus een voet op onze erve gezet had, dit leerstuk reeds geheel doordacht en rijk ont wikkeld was (Bij van Teylingen, pag. 13).

Ook bij Prof. Dr A. G. Honig vinden wij dezelfde gedachten. Hij wijdt in zijn Handboek van de Gereformeerde Dogmatiek zelfs een aparte paragraaf aan de z.g. verbondsvoorwaarden en schrijft daarin: „In de leer van het genadeverbond komt duidelijk uit, dat de zondaar zijne behoudenis dankt aan den Drieëenigen God. Toch wordt hiermede de redelijke en zedelijke natuur des menschen niet ter zijde gesteld. Is de mensch in de verkiezing alleen lijdelijk, in het genadeverbond is de mensch zoowel passief als actief. Immers, eischt God, dat de mensch in het geloof zijn verbond aanvaarden, dat hij getrouw het verbond bewaren en overeenkomstig den regel van het verbond wandelen zal. De oudere geref. dogmatici gebruikten dan ook zonder bezwaar den term verbondseischen of verbondsvoorwaarden." (pag. 438).

Wel schrijven zoowel Prof. Bavinck als Prof. Honig dat zij .— de oudere gereformeerde dogmatici — dit spraakgebruik lieten varen, toen de Remonstranten en de school van Saumur van die voorwaarden iets verdienstelijks gingen maken. Maar Prof. Bavinck zegt toch even verder, dat het genadeverbond in zijne bediening door Christus „dezen eischenden, voorwaardelijken vorm" aan­ neemt, „om den mensch te erkennen in zijne redelijke en zedelijke natuur, om ook als gevallene hem nog te behandelen als naar Gods beeld geschapen, om ook op dit hoogste terrein, waar het gaat om de eeuwige zaligheid en het eeuwig verderf, hem verantwoordelijk en onontschuldigbaar te stellen, om hem met bewustheid en vrijheid (cursiveering van ons) te doen intreden in dit verbond en dat met de zonde te doen verbreken. Het verbond der genade is daarom wel monopleurisch (d.w.z. een-zij dig)... Maar het is bestemd om dapleurisch (twee-zijdig) te worden." (pag. 242).

Ds Luiks meent dat alleen al het spreken van verbondsüoorwaarJen van den gereformeerden weg afvoert. Maar hij heeft, door het probleem zoo te stellen, het zich al te gemakkelijk gemaakt. Hij had dieper moeten afsteken. De groote vraag is n.l. van welken aard zijn die voorwaarden? Welk karakter dragen ze? Zijn het voorwaarden welker vervulling aan den mensch iets verdienstelijks tegenover God geven? Vervullen wij die voorwaarden door eigen kracht? Door iets dat in den natuurlijken mensch ook na den zondeval zou zijn overgebleven?

En dat wordt door de bezwaarden met kracht van de hand gewezen. Zij hebben iets anders op het oog als ze van verbondsvoorwaarden spreken. Zij eeren daar God in het maaksel van Zijn handen. God gaat met den mensch niet te werk als met een stok en een blok, hebben onze vaderen reeds gezegd. En dat willen ze handhaven. God zaligt den mensch op zulk een wijze, dat Zijn vrije souvereine welbehagen daarin het hoogst geëerd wordt. N.l. door den gevallen mensch ook na den val, nog verantwoordelijk te stellen. Door tot hem te spreken in Zijn verbondswoord. In Zijn beloften en in Zijn bedreigingen. Door dien gevallen mensch ook na den val, nog partij te stellen in Zijn verbond. Door aan dien gevallen mensch de voorwaarden van geloof en bekeering te stellen, eert Hij ook in dien gevallen mensch, nog het maaksel van Zijn handen.

Maar de bezwaarden denken er eenvoudig niet over nu te leeren, dat die gevallen mensch die verbondsvoorwaarden uit eigen kracht vervult. Neen, God vervult in hen zelf de voorwaarden van geloof en bekeering. Hij schenkt het geloof waardoor wij Gods verbondsbelofte vervullen. Hij schenkt ook de vernieuwing van ons hart, waardoor wij wandelen in de rechte wegen der bekeering. Hij doet dat. Maar door den mensch in Zijn verbond te stellen. En Hij schakelt den mensch in Zijn werk in door hem te erkennen als mensch, als mensch die door de genade weer hersteld wordt in zijn waarachtig mensch zijn, en zoo weer gaat doen het oude paradijswerk: geloof oefenen in Zijn Verbondsgod en wandelen in diens wegen.

7. Een voorwaardelijke en een onvoorwaardelijke belofte?

Nu is Ds Luiks zelf ook niet zoo afkeerig van het spreken van voorwaardelijke beloften, a Is wij aanvankelijk wel zouden denken. Hij zegt zelf: „Nu zal geen Gereformeerde ontkennen, dat het verbond ook is een voorwaardelijke belofte, een aanbod van genade." Wij zwijgen nu even over het merkwaardige feit dat de schrijver hier het verbond doet opgaan in een belofte alleen en den eisch, die mèt de belofte het verbond constitueert, weglaat.

Maar wij noteeren, dat hij althans zegt dat geen Gereformeerde ontkent dat het verbond ook is een voorwaardelijke belofte. Wij zwijgen er nu ook over dat hij deze voorwaardelijke belofte gelijkstelt aan het aanbod der genade. Daar spreken wij straks wel over.

We willen er nu op letten, dat volgens den schrijver „het verbond" dus ook is „een voorwaardelijke belofte". Maar, en daar komt het nu op aan, het is meer. Hij zegt dat elders (pag. 7) zoo: „Dat Verbond is niet alleen een aanbod der genade (voorwaardelijke belofte), maar ook een gave der genade (onvoorwaardelijke belofte). Meermalen typeert hij die onvoorwaardelijke belofte als gave der genade, en de voorwaardelijke belofte stelt hij daar dan tegenover als aanbod der genade.

De onvoorwaardelijke belofte, de gave der genade is dan gericht tot de uitverkorenen, de voorwaardelijke, het aanbod der genade, gaat uit tot allen, die het sacrament van den doop ontvangen, en ook tot de heidenen aan wie het evangelie gepredikt wordt.

Deze onderscheiding in de belofte is een van de hoofdmomenten uit de synodale verbonds- en

sacramentsbeschouwing, en de bezwaarden hebben hiertegen juist sterke bezwaren.

Want allereerst moet ons wel opvallen dat hier wordt teruggeconcludcerd van de ontvangers der belofte op den aard der belofte zelf. Wat is het indeelingsprincipe voor deze onderscheiding? Hoe komt de schrijver er toe, om deze tweeërlei belofte te onderscheiden? Wel omdat er tweeërlei verbondskinderen zijn: verkorenen en niet-verkorenen. Hun verkoren en hun niet-verkoren zijn is geen uitvloeisel van den tweeërlei aard der belofte, maar de belofte zelf wordt onderscheiden naar den aard der ontvangers. Alleen de uitverkorenen ontvangen de onvoorwaardelijke belofte, de gave der genade. Vanuit de gesteldheid van het subject, van den ontvanger der belofte, wordt hier geconcludeerd tot het onderscheid in de belofte zelf.

Dit nu is volstrekt ongeoorloofd. Want de belofte is een gesproken en geopenbaard Woord van God. God schenkt ons Zijn beloften in Zijn geopenbaard, gesproken Woord. En dat Woord mogen wij nooit gaan indeelen, onderscheiden naar den aard, de gesteldheid der ontvangers. Dat Woord, ook dat beloftewoord, is ongedeeld; het gaat uit als belofte, maar altijd samengevlochten met den eisch, tot het volk des Verbonds. Nergens kunnen wij in het evangelie onderscheiden tusschen een Woord voor de verkorenen en een Woord voor de niet-verkorenen. Want wie kent de verkorenen dan God alleen? Het zijn de verborgen dingen, die zijn voor Hem, den HEERE onzen God, en waarover Hij ons niet inlicht. Hij geeft ons Zijn geopenbaarde beloftewoord voor ons en onze kinderen.

Wie zal in dat gesproken en geopenbaarde Woord van Hem gaan onderscheiden tusschen wat Hij sprak voor de verkorenen en voor de verworpenen? Wie zal in dat evangeliewoord kunnen aanwijzen wat bestemd is voor de uitverkorenen en wat voor de verworpenen? Hij doet tot Zijn volk dat evangeliewoord uitgaan, altijd gepaard gaande met het bevel van geloof en bekeering. Hij zelf werkt dat evangeliewoord wel uit in Zijn uitverkorenen, maar dat doet Hij dan ook. En Hij alleen weet, wie die uitverkorenen zijn, en in welke hoorders Hij Zijne beloften vervult. Maar het is de hybris, de overmoed, van den mensch, als hij zelf zou gaan onderscheiden in het gesproken Woord des HEEREN tusschen een belofte voor de verkorenen en voor de verworpenen. Het is de hybris, de hoogmoed, van het souvereine theologische denken van den mensch, die het aangedurfd heeft om dat te doen. In het gesproken Woord van God te gaan onderscheiden tusschen een Woord voor de kerk in het algemeen, wat dat aanbod der genade genoemd wordt, en een Woord voor de uitverkorenen in het bijzonder, dat dan gave der genade heet.

En hier komen we tot ons tweede bezwaar tegen deze onderscheiding. Te zeggen, dat er een belofte is die een aanbod der genade is, en een belofte, die gave der genade is, strijdt ook met het begrip „belofte". Want een belofte is een Woord Gods, waarin Hij een toezegging doet. Waarin Hij belooft iets te zullen doen, in den weg van den geloovige aanvaarding van die belofte. Als we in de Schrift het beloftebegrip nagaan, dan zien we, dat God de HEERE in de belofte, in Zijn gesproken beloftewoord, altijd de tijdsfactor verdisconteert. Dat is een heel belangrijk element in het verstaan van de belofte Gods. God spreekt Zijn beloftewoorden in de geschiedenis der openbaring. En Hij vervult die Woorden in die geschiedenis. In de geschiedenis van Zijn volk, maar ook in de geschiedenis van het leven van elk lid van dat volk.

Denk maar eens aan de z.g.n. moederbelofte. Welk een tijd is er niet overheen gegaan, voor God die belofte vervuld had. Wel twintig eeuwen. Denk eens aan de belofte, die God doet aan Abraham, dat hem een zoon geboren zal worden. Daar ging ook een lange tijd overheen, vóór Abraham ook maar iets zag van de vervulling van Gods belofte, dat hij zaad zou zien. Denk maar eens aan de belofte, welke God deed aan het volk Israël, dat het Kanaan zou beërven. Dat duurde ook al veertig jaren. En aan hoevelen Israëlieten is die belofte niet vervuld?

Nu moeten we bovendien nog een bepaald onderscheid niet uit het oog verliezen. Daar zijn beloften en voorspellingen. Een voorspelling die God doet komt altijd uit. Maar een belofte wordt lang niet altijd vervuld.

Onze vaderen hadden dat verschil in de Heilige Schrift al heel spoedig opgemerkt. Vandaar dat zij spraken van categorische en conditioneele of foorwaardelijke beloften. Zoo'n categorische belofte was b.v. Gods toezegging aan Noach dat Hij nooit meer de aarde door water zou verdelgen. Of Gods belofte, dat Hij straks alle dingen nieuw zal maken. Dat zijn beloften die categorisch zijn, d.w.z. die vast en zeker vervuld worden.

De groote vraag nu in dit debat is, of God ook aan ons zulke categorische beloften doet in het genadeverbond. Of Hij ons voorspelt, dat wij het eeuwige leven zullen beërven bij onzen doop. Of ons zulke beloften in den heiligen doop worden beteekend en verzegeld. Ds Luiks met de Synode meent van wel. Er zijn immers, zegt hij, onvoorwaardelijke beloften voor de uitverkorenen.

Maar hier komt dan vanzelf de groote vraag aan de orde: hoe weet ik dat? Hoe weet ik, dat God tot mij zulke beloften spreekt? En welke zijn die beloften? Ds Luiks zal niet kunnen ontkennen, dat dan eerst de vraag aan de orde moet komen: hoe kan ik weten, dat ik een verkorene ben voor dat ik mij dergelijke beloften toeëigen? Als er inderdaad categorische beloften voor de uitverkorenen zijn, dan moet ik eerst, vóór ik mijn toevlucht neem tot Gods beloftewoord, uitmaken dat ik verkoren ben. Pas dan zou ik mij zulke beloften kunnen toeeigenen.

In den grond van de zaak verliest in het spreken van „een onvoorwaaadelijke belofte voor de uitverkorenen" de belofte haar karakter als belofte. Want het is dan niet meer een beloftewoord Gods, maar een goddelijke declaratie, dat het beloofde goed reeds aanwezig is. God belooft dan niet, ons te zullen schenken het geloof en al het heil Christus, maar Hij verklaart dat heil reeds geschonken te hebben. Er is geen sprake meer van een belofte, maar van een vervulde toezegging, een declaratie van wat aanweizg is. De tijdsfactor is volkomen uitgeschakeld. Reeds bij den doop is er dan de verklaring, dat God de HEERE ons het heil reeds heeft geschonken. Het wordt dan alleen een kwestie van bewustwording van dat heil. Niet van een nog toeëigenen van dat heil in den weg des geloofs.

De Synode en met haar Ds Luiks komen hier in openlijke tegenspraak met het doopformulier, dat heel nadrukkelijk die tijdsfactor in rekening brengt.

Helpman.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1945

De Reformatie | 8 Pagina's