GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

42 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jesaja 63 : 7-19. Jesaja 63 : 16, 17. Ps. 56 : 5. Ps. 89:20 (laatste regel). Ps. 80 : 1, 2, 9, 11. Ps. 131 : 3.

GEBED OM DEN WEDEROPBOUW DER KERK.¹)

Broeders en Zusters in onzen Heere Jezus Christus, Er is bhjdschap en dankbaarheid in onze harten. Zoo de Heere wil hopen we op den dag van morgen voor het eerst na den oorlog en voor het eerst na de beroering en vrijmaking der Gereformeerde kerken in deze landen weer onzen traditioneelen Kamper Schooldag te houden. En door de goede gunst des HEEREN hopen we dan tevens voor de School dezer kerken een nieuw gebouw in gebruik te mogen nemen.

Ik zeg deze dingen met opzet en nadruk zóó.

Want we houden morgen niet onzen eersten Hoogeschooldag, maar den zooveelsten van een reeds lange reeks. En zoo de Heere wil gaan we morgen niet een nieuwe Theologische Hoogeschool openen, maar voor de School der kerken, tot welker stichting de Generale Synode van 1854 besloot, slechts een nieuw gebouw in gebruik nemen. De Hoogeschool voor welke wij vanavond het aangezicht des HEEREN gaan zoeken is wel door den nood gedwongen verhuisd, maar niet veranderd, in onderscheiding van een andere soortgelijke inrichting in deze stad, die wel met schijn van recht kan zeggen niet verhuisd te zijn, maar die nocli voor God, noch voor Zijn heilige Gemeente vermag te bewijzen, dat ze niet is veranderd.

Bij alles wat we verloren in de bange dagen, die achter ons liggen, bij al de berooving onzer goederen, die we overigens met bhjdschap zullen dragen, mogen we den HEERE danken, dat we onze Theol. Hoogeschool mochten behouden en uitbreiden en dat we als in de dagen van ouds, morgen weer onzen ouden Schooldag mogen houden.

Daarom is er dankbaarheid en blijdschap in onze harten.

Intusschen, die blijdschap en dankbaarheid zijn niet onvermengd. We treuren om de breuk. We treuren om plaatselijke kerken, die vroeger mede deze Hoogeschool in stand hielden en die zich thans vreemd en ver van haar houden. We treuren om broeders, die vroeger, toen de School der kerken werd bedreigd, voor haar de wacht betrokken, en die thans èn die School èn die kerken bestrijden. En we zullen niet zonder droefheid op den dag van morgen wéér anderen missen, die in vroegere jaren tot de getrouwe bezoekers van den Schooldag behoorden. Al voegen we er in één adem aan toe, dat er ook anderen zijn, die vroeger van verre stonden en die den HEERE thans danken, dat deze School der Kerken er is, ja, dat mede van haar uit de ontkoming aan de greep van een schoolsch wetenschappelijk en een synodaalhiërarchisch dwangsysteem, de Vrijmaking der kerken beginnen mocht.

En wanneer we vanavond het aangezicht des HEE­ REN zoeken in het gebed, dan vergeten we èn die ontrouwe kerken èn die van ons vervreemde broeders en zusters niet. Wij voelen, bij al onze blijdschap en vreugde, de schrijnende pijn, dat dit alles in de Geref. Kerken in deze landen gebeuren kon.

Erger, we gevoelen daarin een oordeel Gods. Hij deed en doet ons van Zijn wegen dwalen. Hij verstokt het hart van Zijn volk, dat het Hem niet vreest. Hij is het, die in al de verschrikking van de laatste jaren, de zonde van Zijn kerk, de verlating van Zijn verbond en woorden, bezoekt. In die situatie gaan we vanavond bidden. En daartoe openen we eerst het Woord Gods, dat U vindt in

Jesaja 63 : 16 en 17:

Gij toch zijt onze Vader, want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet, Gij o Heere zijt onze Vader, onze Verlosser van ouds af is Uw naam. Heere, waarom doet Gij ons van Uwe wegen dwalen? Waarom verstokt Gij ons hart, dat wij U niet vreezen? Keer weder om Uwer Imechten wil, de stammen Uws erfdeels.

U dit woord ontsluitend, bepaal ik U bij: het gebed om den wederopbouw d e r k e r k:

en we zien daarbij aöhtereenvolgens hoe in dit gebed:

1ste de valsche roem in de verbondshistorie wordt afgelegd;

2de de verbondswraak wordt afgebeden;

3de de verbondsbelofte wordt aangegrepen;

4de de verbondsvemieuwing van den HEERE begeerd wordt.

Dat is wel het eerste, dat ons in dit gebed van Israël om den wederopbouw der kerk treft, dat het volk, dat hier bidt, zóó grondig zijn valschen roem in de verbondshistorie heeft afgelegd: „Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet". Want dit is een van de permanente zonden van de oude Hebreeuwsche kerk geweest, dat zij telkens weer in het verleden, in de historie van Gods verbond valsch beroemd heeft. Op zichzelf gaf dat verleden, de historie van het verbondsvolk, stof tot roemen in overvloed. Want Israels historie was een historie, die haar weerga niet vond en Israels volk was een onvergelijkelijke natie. Heel Israels geschiedenis is één macjitige illustratie van de woorden, die Mozes in zijn afscheidsrede in de vlakke velden van Moab sprak tot het volk: „Welgelukzalig zijt gij, o Israël, wie is aan U gelijk een volk, door den HEERE verlost". Maar toen Mozes zoo van Israël als van een onvergehjkehjk volk sprak, had hij tevoren gezegd, waarom Israël zulk een onvergelijkelijk volk was. Israël was een geheel eenig volk, omdat het het volk was van een onvergelijkelijk God: „Niemand is er, gelijk God, o Jeschurun, die op den hemel vaart tot uwe hulp, en met sajn hoogheid op de bovenste wolken". En omdat deze eenige, geheel onvergelijkelijke God, de HEERE Israël tot Züjn volk had aangenomen, en onvergelijkelijke daden van genade en verlossing aan dit volk had gedaan, daarom was ook Israël een onvergelijkelijk volk. Daarom bood ook Israels historie stof om te roemen in overvloed.

Stof om te roemen in den HEERE.

En nu is dit de permanente zonde van Israël geweest, dat het telkens naar de feiten, de data van het verleden gezien heeft, zonder voor den God van het verleden oog te hebben. Dan ging het niet tot meerdere glorie van God, maar tot meerdere glorie van zichzelf en van zijn vaderen in zijn glorievol verleden roemen. Dan was het den geloofsblik op het verleden volkomen kwijt. Dan zag het in zijn historie niet meer den HEERE, die de dingen die niet zijn roept alsof ze waren, en die hetgeen niets is, verkoos tot heerlijkheid, maar het zag in dat verleden alleen maar zijn eigen vleesch en bloed blinken. Dan zag Israël alleen maar de groote figuren van het voorgeslacht. Met name Vader Abraham en Vader Jacob. Abraham: dien grooten Vader, den vriend van God en Jacob, den geweldige, die het in den nacht van den Jabtaok toch maar volgehouden had tegen den Engel Gods. Die Engel had het toch maar a f moeten leggen tegen hem en Hij had Jacob niet kunnen laten gaan zonder hem te zegenen. Als een Israël een die met God geworsteld en God overwonnen had, was Jacob zegevierend uit het strijdperk getreden. Als de strijder Gods. En wanneer Israël zoo eens die groote dingen uit zijn historie mocht komen te overdenken, dan rees zijn zelfgevoel en zijn gevoel van eigenwaarde: daar was toch maar geen natie ter wereld, die op zulk een verleden kon bogen en op zulke Vaderen prat kon gaan: Abraham, de Vriend en Israël de strijder Gods. En dan voelden ze zich: wij zijn Abrahams zaad, Israël is onze vader.

Dat zat den Joden, bizonder in Jesaja's dagen in vleesch en bloed. We weten, dat een van Jesaja's tijdgenooten, de profeet Amos, met dien valschen roem van Israël heeft te worstelen gehad. In de dagen van Amos roemde Israël in zijn historisch verleden: „Zoo'n natie als wij, vindt ge maar nergens. Wij zijn todh maar door zeeën en door woestijnen en uit Egypte gegaan! Voor óns werden „bergen vlak en zeeën droog". En tegen dien valschen roem heeft Amos in geworsteld. Hij heeft tegen Israël gezegd: die feiten op zichzelf zijn niets bizonders. Zoo zegt de HEERE: zijt gijlieden Mij niet als de kinderen der Mooren, o kinderen Israels? Ik heb Israël opgevoerd uit Egypte en de Filistijnen uit Kreta door de zee en de Syriers uit Kir door de woestijn. Zoo wordt die valsche roem van Israël door den HEERE neergeslagen. Die afval van het geloof. Want dat was het. Israël zag zijn historie niet meer als een historie waarin Gtod Zijn genade verheerlijkt had, maar als een verleden, waarin Israël zélf Israels vaderen, Israels vleesch en bloed over God en menschen had getriumfeerd.

En die valsche roem, dat is de zonde, broeders en zusters, waarin ook wij telkens weer struikelden. Wij hadden ook als nieuwtestamentische kerk, ook bizonder als Gereformeerde kerken in deze landen, zulk een heerlijk verleden. Maar we zien dat verleden eerst recht, als we het in het gelóóf zien. Dat de zoon van Grod Zidh een Gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren door Zijn Geest en Woord vergadert, beschermt en onderhoudt. Maar zoodra we Hem niet meer zien, dan wordt onze blik op het verleden beneveld en onze roem in dat verleden valsch. En ze was valsch in menig opzicht. Ons „nous sommes issus de Calvin", „wij zijn de geestelijke nazaten van den grooten Geneefschen Hervormer", was vaak van ijdelheid niet vreemd. We hebben zoo vaak. we aan het verleden dacihten en over dat verleden spraken, vaak meer geroemd in menschen, dan in God en in Zijn onfeilbaar Woord. We hadden gelegenheid te over. De Afscheidingsherdenking, de Doleantieherdenking, het V.U. jubileum, ze liggen nog versch in onze herinnering. En we hadden „wij Gereformeerden" „de vaderen der Scheiding" en „de mannen der Doleantie" vaak verheerlijkt niet zonder de zelfgenoegzame tevredenheid van te zijn „hun zonen, niet ontaard, wij heden als voor dezen den naam van hen nog waard". Toen kwam de ramp. •— Een kerkontbindend kerkbederf kwam aan het licht, waarvan we — misschien op een enkele uitzondering na —• niet hadden gedroomd. We zagen ons omringd van kwade herders, die niet door de deur, door de reine leer van het Evangelie met niets er ki en niets er bij, waren binnengegaan, maar van elders inkwamen, om dan ook niet de schapen te weiden, maar te scheren en te slachten. En we stonden en we staan beschaamd.

Wat baat ons nu het glorievol verleden?

Wat baat ons nu die galerij der grooten in wie we geroemd hebben. Een Calvijn, een de Cock, een Kuyper, een Willem van den Bergh? Niets!

Dat is de ontdekking, die Israël gedaan heeft, toen het om zijn verlaten van den HEERE weggevoerd werd in ballingschap. Toen het zat aan Babels rivieren. Toen God de HEERE de klok 6 eeuwen terug zette. En ze wéér in Egypte zaten. Of verder nog, toen ze weer op het punt van Abrahams uitgang waren teruggekeerd, in de buurt van Ur der Chaldeën.

Toen hebben ze het gezien, dat hun roem valsch was geweest. Dat hun nu AlDralham en Israël niets meer baatten. Dat Abraham, de Vriend en Israël de Strijder Gods hen niet konden helpen. En als het gebed om den wederbouw der Kerk in de dagen der ballingschap opgaat tot den HEERE, dan belijdt Israël heel ootmoedig voor den HEERE: „Abraham weet van' ons niet en Israël kent ons niet". Het heeft zijn valsclhen roem afgelegd. Het belijdt, dat het nu nóch aan Abraham den Vriend nóch aan Israël, den Strijder Gods iets meer heeft.

En dat mag ook ons vanavond wel in het hart geschreven staan. Want onze zonde en ons bederf is zóó hardnekkig, dat we eer we het weten, „wederom tot dwaasheid keeren". En handhaving van den valschen roem zou slechts ons waarachtig gebed verhinderen.

Het tweede, dat ons in dit boetgebed van Israël in ballingschap treft is dit, dat het de bondswraak des HEEREN afbidt. Heere, waarom doet Gij ons van Uwe wegen dwalen, waarom verhardt Gij ons hart, dat wij U niet vreezen? Israël heeft blijkens dit gebed zijn zonde gezien, ontdekt hoe groot zijn zonde en ellende zijn en het belijdt ze. Het onder Gods oordeelen verootmoedigde volk erkent hier voor den HEERE, dat het in Gods wegen niet wandelt en dat het den HEERE niet vreest. Die erkenning op zichzelf is reeds een „acte van berouw". Maar tegeUjk herkent het daarin Gods hand. Het is de HEERE, die Israël dwalen doet. Die hun hart verstokt. Die Israels zonde straft door ze aan de zonde over te geven.

Ook vandaag.

De oordeelen Gods zijn op de aarde. En nu ik dat zeg ben ik er zeker van, dat er iemand gaat verzitten en denkt: nu komt het. Hij denkt aan den oorlog en de bommen en zoo. En ik zou niet gaarne ontkennen, dat daarin het oordeel des HEEREN is. Maar er is ook vandaag een oordeel Gods, dat tienmaal erger is. Het oordeel dat geruischloos, onzichtbaar komt. Geen enkele huisgevel zakt er scheef van en geen raam- • kozijn valt er van uit het lood. Het is een geestelijk oordeel, dat over de harten komt. In kerken en bioscopen. Een oordeel der verharding en verblinding. Dan ligt er den Joden een deksel op het aangezicht als ze Mozes lezen in hun synagogen en den Christenen als ze Christus lezen in hun kerkgebouwen. Dan kunnen ze den weg des Heeren niet meer vinden. Ze zijn bUnd. En dan kimnen ze den Heere niet meer vreezen want hun hart is verhard.

Dat oordeel is er nu.

Over de Westeuropeesche Christenheid, over een gedoopt volk in Nederland, ook — we aarzelen niet, we huiveren wèl om het uit te spreken — komt het over Gereformeerde kerken in Nederland.

Dat is de wraak des Verbonds.

De wraak van Gods gesmade liefde.

Ontzettend!

Wie eerst het woord van God niet hooren wil, die kan het tenslotte niet meer verstaan en wie Gods werk niet zien wil, die kan het tenslotte niet meer opmerken. En dan bidt het overblijfsel voor héél het volk: „HEERE, waarom doet ge ons van Uwe wegen dwalen? Waarom verstokt Gij ons hart, dat wij U niet vreezen? " Dat is geen critiek op het doen des Heeren, maar hier is hernieuwd beroep op Zijn genade. Hier is het roepen van een kind, dat onder de rechtmatige tuchtiging van Zijn Vader roept: Vader! Vader!

En zoo heeft de HEERE, de wraak des Verbonds oefenend. Zijn paedagogisch doel bereikt. Israël, van zijn valschen roem beroofd: „Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet", zich verootmoedigend onder de wraak van Gods gesmade liefde, grijpt weer aan het eenige, dat het aangrijpen kan en aangrijpen mag.

3. Debelofte Gods. „Gij toch zijt onze Vader". „Gij, o HEERE zijt onze Vader, onze Verlosser is vanouds af Uw Naam”.

Daarin grijpt Israël de belofte: „Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot zonen en dochteren zijn . Een helofte, die voor ons zooveel dieper en rijker is dan voor het volk in Jesaja's dagen. Want wij hebhen het aangezicht van onzen Vader mogen aanschouwen in Christus Jezus. En aan Gods rechtei-hand zat onze Middelaar, Die gezegd heeft: „Ik vaar op tot Mijn Vader en tot uw Vader, tot uw God en mijn God . Die belofte is de eenige grond van ons gebed. w d w

Zij is het eenige, dat ons is gebleven.

We zijn — dat is tenminste te hopen voor ons — alles kwijt geworden. Arm en berooid, van valschen roem op menschen beroofd, zijn we uit onaen roes ontwaakt. God de HEERE heeft ons in het gebeuren van de laatste jaren — ik denk daarbij niet alleen aan het kerkeUjk gebeuren — weer op het nulpunt gebracht. Daar staan we. Beschaamd toch? In onze dwaasheden betrapt. Ontdekt. Maar wat ons bleef is de belofte. De belofte van het Vaderschap Gods over ons m Christus. De belofte der aanneming tot kinderen. Die staat vast. Want hoe dwaas we ook gedaan hebtoen, hoe we ook als gemeenschap dwaalden, hoe ook in ons kerkewerk de vreeze des HEEREN schaarsch was geworden, hoe ook de HEERE naar récht ons kastijdde, toen Hij ons die belofte deed wist Hij wel wie we waren! Uit genade nam Hij ons aan. Tot genade nam Hij ons aan. Om ons genadig te zijn. Onze zonden ons niet toerekenende. En nu gaan we in het licht dier belofte ook het verleden weer geloovig zien. Het is in dat verleden niet Abraham, niet Israël, nu zijn niet de Vaderen, nu is alleen de God der Vaderen, de HEERE groot: vanouds af is Verlosser Uw naam. En op die trouwe belofte van God, op Zijn schuldvergevende genade alleen steunend, vragen we met de woorden van dat oude Engelscihe kerklied:

O God, die droeg ons voorgeslacht

in tegenspoed en kruis;

Wees ons een gids in storm en nacht en eeuwig ons tehuis.

4. Zóó gaan we bidden. Om vernieuwing van Gods verbond. „Keer weder om Uwer knechten wil, de stammen Uws erfdeels.

Heere, wees niet meer boos! Doe weer wel bij ons naar Uw welbehagen. Keer weder, HEERE!"

Doe het omdat we toch Uw knechten zijn, door U aangenomen. Doe het over héél Uw volk, over Uw gansche OimsteUjke kerk, de stammen Uws erfdeels.

We spitsen dat gebed valavond toe op de Theologische Hoogeschool der Gereformeerde Kerken in Nederland. De School, dat wetenschappelijk bedrijf, kan — aan de kerk verbonden of niet, — het jongste verleden heeft het getoond, een vloek worden voor Gods kerk. Een strik zoodra de wetenschap zidh den profetenmantel omhangt in Gods kerk. De School, dat wetenschappelijk bedrijf, kan ook, wanneer Professoren en studenten in Gods leerschool gaan en leerjongeren van Christus blijven ook in studeerkamer en collegezaal de kerk tot rijken zegen zijn. Om dien zegen voor School en Kerken bidden wij. Dat de HEERE de School stelle tot zegen van Zijn Kerk. Geen secteschooltje, het tweede in „het gat Kampen" mag ze zijn, maar school van Christus' heilige aJgemeene Christelijke kerk. School van de Una Sancta die buigt voor het woord alleen! En ze zal het zijn als de HEERE, die machtig is ook professoren en studenten voor struikelen te bewaren en onstraffelijk te stellen voor Zijn heerhjkheid in vreugde, bij haar is.

Vermenigvuldige zich voor haar het gebed.

Afgelegd hebbend allen valschen roem. Afbiddend de wraak des HEEREN. Aangrijpend de beloften Gods. Smeekend om Vertoondsvemieuwing.

Keer weder HEERE!

Veni Creator Spiritus!

Herschepper, Geest, bezoek Uw Kerk met al het

heil van Christus' werk! Amen.

V.

DE „KAMPER WEEK".

Twee jaar geleden: eerste ritseUng van nieuw leven, maar overigens nog volop vraagteekens in het dagboek der kerk. Deze week: een bruisend leven in den klaarsten dag, dien ik in mijn kerkelijk leven heb mogen mee-genieten. Een Hoogeschool-dag, als we nu beleefd hebben, is er nog nooit geweest. Schuchter en ietwat bang, dat men het later belachehjk zou vinden, heeft de commissie tot voorbereiding van dezen dag ais voorzorgsmaatregel een tweede kerkgebouw, de ruime Broederkerk van de Hervormde gemeente, gehuurd voor het geval de eigen kerk te klein mocht büjken. En zie: toen we een haJf uur vóór den aanvang eens gingen zien, stroomde de tweede kerk al vol. Twee stampvolle kerkgebouwen, en vele staanplaatsen: het was een wonder in onze oogen. Een broeder uit Schiedam schreef me zooeven: „Wat een dag, wat een dag! ll-8-'44 heb ik tranen van droefheid gezien; 2-10-'46 heb ik vreugdetranen gezien. Grootgemaakt zij de Heere". Ik weet dat hij vertolkt wat didzenden dachten.

Een verslag? Ik zie er geen kans voor. De geschreven toespraken, met uitzondering van die van mezelf, komen in ons blad. En voorts, waar moet ik beginnen en eindigen? Zal ik verhalen van den geesteUjken ijidstond? Of van den reiziger, die naar Kampen ilde liften, een bus zag naderen. De Reformatie in de hand geheven hield, en meteen zoomaar Kampen erd binnengebradht? Of van de vijf curatoren op drie stoelen? Van de weleerwaarden op kisten en preekstoeltrapjes? Van den maji, dien ik twee uur lang met den mond wijd open zeer intelligent zag luisteren? Van de geestige toespraken bij de overhandiging der cadeaux, waarbij de anders om mogehjke misverstanden nog al gevaarlijke humor er in ging als koek? Zal ik vertellen van de collecten, die meer dan ƒ 5.000.- opbrachten, terwijl, als m de middagvergadering van de Broerkerk ook gecollecteerd zou geweest zijn, het bedrag gezien de opbrengst der gelijktijdige samenkomst in de Nieuwe Kerk ver over de ƒ 6.000.- zou hebben beloopen? Zal ik verhalen van de 4000 gulden, die Mevrouw Koenekoop aanbood, na slechts drie maanden arbeid voor steun aan de bibliotheek door bonnetjes ? Van de eveneens prachtige gift van den Wachterbond .ook voor de bibliotheek? het prachtige Goudsche aardewerk, door ds Koenekoop gepraesenteerd? Van het zeldzaam mooie glaswerk uit Leerdam, door burgemeester Hanemaayer aangeboden, waarbij een prachtige schaal, dragende naam en zinspreuk der School (de Grieksche letters mt Rom. 10 : 8 „eggus sou to rhema estin", nabij u is het Woord' Alsmede een kostbare vaas, met de oudhollandsche spreuk, die ook kerkeUjk dogma is: Vryheyt en is voor geen geit te coop? Een vaas zooals er maar drie op de wereld zijn: één in het paleis van Hare Majesteit, één in de schatkamer van Winston Churchill, en de derde in onze kleine professorenkamer nu, straks misschien in de groote? Van de Zwolsche gave? Van de Haarlemsche? Van de sonore staande klok, geschenk van de classis Hardenberg, zooals de electrische, met verlichting, door Haarlem is bekostigd? Van de Kamper kamer, d.w.z. de meubileering, o zoo mooi, van de kleine professorenkamer, totaal bekostigd door de Kamper gemeente? Van het karpet, geschonken door een broeder uit Apeldoorn, en een tweede, geschenk van een afwezigen broeder? Van de electrische klok uit Den Bosch ? Van de boeken en het bureau uit Zeist? Of van die prachtige Rijnsburgers, die met een auto vol bloemen kwamen aangezwierd, den nacht hebben doorgewerkt, in de aula een bloemstuk tooverend uit ik weet niet hoeveel dtiizend bloemetjes, dat precies en nog eens precies den adelaar nabootste, die aan den kop van ons blad staat en daaronder de spreuk: Die uwe jeugd vernieuwt als eens arends? Ik weet geen eind, want ik weet geen begin. Ik zou ook moeten vertellen van die schilderijen, die boeken, en nog eens boeken, dien statenbijbel, de fauteuils, die in aantocht zijn, en al die andere grootere en kltónere geschenken, die aan dezen dag voorafgegaan zijn of er nog op volgen zullen. n s

De kerk heeft een goede maag, dat is de sneer van Mefisto in den Faust van Goethe. Maar hier zeggen we dat niet. Mefisto denkt aan een hiërarchisch ontworpen „leerende" kerk, die de goederen van de „hoorende" opslokt. Wij zien in dit alles GE­ MEENSCHAP der heUigen.

En dat maakt ons zoo gelukkig op dergehjke dagen. EJen studeerkamer is in Kampens regendagen — Werumeus Buning schrijft, dat Pluto in Kampen woont — wel eens eenzaam. Maar als ik aan de^n dag terug denk, dan sta ik weer midden in de getui g e n.

Ik was zeer onvolledig in de geschenkenkatalogus: niemand worde boos op den auteur van een in den trein geschreven artikel. Allen gelooven dat ons

Kamper hart overvloeit van lof en dank.

K. S.

THEOLOGISCHE HOOGESCHOOL.

Voor het eerst zijn sedert de vorige opgave ingeschreven 41 studenten, van wie 18 voor de eerste maal (of wederom) en 23 voor doctorale studie. Gerecenseerd zijn de bullen van 67 studenten. Het

aantal is dus: 108 studenten.

K. S.

WIE IS DE EIGENAAR?

Op den Theol. H. Schooldag heeft een br. (vermoedelijk uit Zuidhom) in de Nieuwe Kerk een zakbijbel laten liggen.

Wil die broeder zijn naam en adres even melden? G. van der Leeden, Da Costastraat 8b, Schiedam.

ONS HANDBOEK.

De heer I. Boersma, administrateur- der Geref. Kerk te Groningen, Jacobijnerstraat 20 (telefoon 29223), te Gronmgen, welke kerk was aangewezen als archiefbewarende kerk, deed ons toekomen een eerste wijziging en aanvulling van ons kerkeUjk handboek 1946. De heer Boersma verzoekt, hem omgaand eventueele nieuwe wijzigingen èn aanvulUngen te berichten, en ook bij verdere of nieuwe vrijmakingen hem hiervan mededeeling te doen.

De nieuwe gegevens zijn verwerkt. Nieuwe vrijmakingen sinds verschijning van ons Handboek '46 zijn vermeld; betreffende: Aalten, Alteveer, Arnhem, Beverwijk, De Bildt, Oude BUdzijl, BUja, Brouwershaven, Buursum, Delfzijl, Dokkum, Dussen, Eestrum, Emmeloord, Emmercompascuum, Enkhuizen, Garrelsweer. Gees, Gramsbergen, Haaksbergen, Halfweg, Den Ham, Haulerwijk, Den Helder, Hoofddorp, Hoorn, Katwijk a. d. Rijn, Koudum, De Krim, Leiderdorp, Lemele(rveld), Mariënberg, Marum, Mildam, Mole­ naarsgraaf, Brandwijk, Montfoort, Nigtevedbt, Nunspeet, Nijmegen, Oegstgeest, Putten, Roosendaal, Santpoort, Schoonrewoerd, SelUngen, Siegerswoude, Smllde, Oost- en West Souburg, Tiel, Ureterp, Venlo, Vrijhoeve- Capelle, Wolfheze, Zaltbommel, Zutfen.

Nadien zijn weer nieuwe namen te noteeren geweest. Gelukkig bUjft de reformatie doorwerken. Let op de aanvangen van Scheiding en Doleantie, en zie op

de uitkomst. En richt weer op de trage maakt rechte paden voor uw voet.

knieën en K. S.

DE „VACATURE-SCHILDER".

Volgens ons bestaat er geen vacature-Schilder, maar zijn er alleen vacatures-Ridderbos, - den Hartogh, - Dijk. Want alleen laatst genoemden zijn veranderd, en de school, waaraan zij doceeren is een andere geworden, sedert de kerken, die hen benoemden, veranderd zijn.

Volgens synodocratische redeneering evenwel is er zeer stellig een vacature-Schilder. De man heet revolutionair, heeft zich volgens synodocratische visie niet gehouden aan het onderteekeningsformuüer, is van Gods Woord afgegaan, heeft de gereformeerde beUjdenis en de K. O. prijsgegeven, en zoo heeft hij nog etteUjke andere eclatante ondeugden, weshalve hij, na een trommelvuur, hem zelf alleen van hooren-zeggen bekend, doch tegen hem in het sterfjaar van „De Heraut" in dit blad, en in besloten vergaderingen, tweemaal onzaUger gedachtenis, geopend, in den Naam van den Koning der kerk verwijderd is van katheder en kansel, 't Was „tucht" van een (beweerde) ambtelijke vergadering! —

Nu heeft — hetgeen ook volkomen in de lijn der te verwachten synodale handelingen lag — dr H. N. Ridderbos pas openlijk geschreven, dat het agendum der Zwolsche synode van hem en de zijnen óók bevatte het punt: voorziening in de vacature^Schilder.

Desondanks meldden dezer dagen de bladen, dat gezegde vergadering had besloten, vooralsnog in die vacature niemand te benoemen. De bestaande regeUng, waarbij de nieuw benoemde „zesde hoogleeraar" (het kon nü ineens wél zoover komen) plus dr K. Dijk den Inboedel van Schilder onder elkaar verdeelden, zal bUjven bestaan. Hoewel beiden bezwaard zyn. Bezwaard? ja zeker. Want zij mógen vandaag doen, wat Schilder niet mocht doen: iets leeren, dat niet heelemaal in overeenstemming is, en zelfs heelemaal niet in overeenstemming is met de formule: voor wedergeboren houden. Het moet hun etteUjke uren van nachtrust gekost hebben, dat zij werden opgescheept met het lugubere werk van iemand „vervangen", die ambteUjk gedood is omdat hij zag aankomen wat sindsdien ook geschied is: dat de kerk niet meer binden zou aan die formule, en die op tijd, d.w.z. toen deze heeren zoover nog niet waren, begrepen en gezegd heeft (en ook daarnaar geihandeld heeft), dat gezegde formule als menschenwoord, volgens art. 7 der beüjdenis, niet de eere van Gods Woord hebben mocht. Hoe zullen zij bezwaard zijn Maar intusschen gaan ze met hun vervangingsarbeid door, den menschen meer gehoorzamende dan Gode.

Men vraagt zich onder óns af, wat dit n i e t - b e- noemen van een man in de beweerde „vacature- Schilder" te beteekenen heeft.

Sommigen zeggen: „een wolkje als eens mans hand". Men verstaat de beeldspraak. Zij meenen: het zou wel eens kunnen beteekenen, dat men het plaatsje voor den man-in-kwestie nog open houdt (synodocratiseh gesproken). Zou het uitstellen van een benoeming — zoo vragen zij zich af — niet kunnen zijn een teeken, dat men nog den weg voor „her-eeniging" openhoudt ?

In harten lezen doen we üever niet. Het sticht niet, en — we zijn gewaarschuwd. Daarom zeggen we niet: het is zoo; en ook niet: het is n i et zoo.

Wij gaan niet verder dan een waarschuwing: wees voorzichtig, en houd de feiten voor oogen. De f e i t e n zijn, dat het óók een camouflage-beweging kan zijn, want zulke bewegingen zijn helaas niet nieuw. Niet alle synode-leden doorzien zooiets; de eig'enUjke leiders wél.

Hetgeen bovenbedoelde onderstelling niet begunstigt is o.a. het aperte feit, dat het hierboven gesignaleerde trommelvuur tegen K. S. nóg steeds gaande is. Zeg mij, wat uw vrienden beweren, en ik zal zeggen, wat gij hun hebt voorgepreekt. Zeg mij, wat voor nonsens de amerikaansche bladen over K. S. schrijven en ik zal u zeggen, wat de synodocratische leiders hun hebben voorgepreveld. Wie de amerikaansche bladen over K. S. leest, is van één ding overtuigd: de amsterdamsche heeren maakten hem zwarter dan een moorman, en geven daarin h e u s c h geen. bUjk van verzoeningsgezindiheid. Ieder mag tenigkomen, behalve eenige menschen onder wie K. S. Wij voor ons kijken al die nonsens eens geduldig aan en moeten — ook nu — van Amerika „terug-concludeeren" op Amsterdam, d.w.z. op de eigenUjke synodale leiding.

Daarom: nog eens: speculeer niet.

Ook nu niet.

Ga alleen maar heel gewoon Gods gang, d.i. maak u vrij van zondige besluiten, en voeg u wederom bij hen, die ten onrechte uitgeworpen zijn.

Want als men op gissingen aangewezen bUjft — motiveering van het Zwolsche besluit bleef in de

12 pers immers uit —, dan is er plaats óók voor déze gissing, dat men in de „hoogere kringen" wel eens bezig kon zijn de fusie van Kampen en Amsterdam voor te bereiden. In het sterfjaar van „De Heraut" is menige oude droom wéér gedroomd. Onder ons gezegd: waarom zou men ook (het nieuwe Kampen, dat van de Ridderbossen c.s. niet doen opgaan in de V. U. ? Het is immers toch gelijkgeschakeld? Het wierp immers gedwee — zonder dat curatoren één woordje-van-zelfstandigheid kikten — juist die twee uit, die Kampen wilden „houden voor" Kampen? Het heeft immers toch geen eigen geluid meer? De handen zijn Amsterdams handen, en de stem — wel, die is óók al Amsterdams stem.

O neen, — het zal niet dadeüjk gebeuren.

Misschien — want tenslotte regeert God en niet „De Heraut" — misschien gebeurt het zélfs nu nog niet.

Maar reken met de mogelijkheid. En zie, dat er al lang gespeeld wordt, door niet te zéggen, wat men toch denkt, en door achteraf hetgeen letterlijk gezegd is, toch nog anders te redigeeren (bewijzen biedt b.v. de corresxwndentie der commissie-Ridderbos over den „eisch", gesteld aan de hoogleeraren Greijdaiius en Schilder).

, Conclusie: juich niet, en ween niet, en gis niet, doch maak recihte paden voor uw voet, en maak u vrij, voor het eerst of bij vernieuwing. Kampen is er:

Broederweg 15.

K. S.

ZONEN DER REFORMATIE....

De 2de October 1946, de dag, waarop weer voor 't eerst na de nationale en kerkelijke bevrijding onze Theol. Hoogeschooldag is gehouden, is een zwarte dag geweest.

Dat wU zeggen: een zwarte da, g, niet voor ons als leden der aloude Geref. Kerken, voor wie immers deze 2de October een hoogtijdag van ongekenden rijkdom en diepe vreugde is geweest, maar voor de synodocratisch-gebonden kerken, die meenen, ware kerk des Heeren te zijn, en zijn het niet...; voor die duizenden gebondenen, die zichzelf houden voor trouwe zonen der Reformatie, en zijn het niet...

Voor hen was 't een zwarte dag, want op dien dag is 't gebeurd, dat voor het Hof in Leeuwarden, waar de zaak betreffende de door mij bewoonde pastorie der Geref. Kerk te Bedum in kort geding behandeld werd, door den advocaat van Ds H. Kakes c.s., Mr Bolt van Groningen, een zoon der Reformatie, en stammende uit een echt Doleantie-geslacht, het reformatorisch kerkrecht, dat immers ook dat der Doleantie was, op de meest krasse wijze is verloochend.

Het was voor mij een zeer ongelulddge samenloop van omstandigheden, dat door het moeten bijwonen van dit proces ik verhinderd was, aan de feestvreugde van den eigenlijken Schooldag deel te hebben; maar 't ergste was wel dit, dat ik getuige moest zijn van het ontzettend droeve feit, dat iemand, die zich Gereformeerd noemt, zich niet ontziet, om publiek, voor 't oor van God en vaji de menschen, zoowel van de kerk als van de wereld, te fulmineeren tegen de Gereformeerde, reformatorische, schriftuurlijke beginselen van het recht, dat in Christus' kerk heeft te gelden.

Is het niet erg, uit den mond van Mr Bolt te moeten hooren (vrijwel letterhjk), dat de Geref. Kerken althans dit met de Roomsefhe kerk gemeen hebben, dat ook in de (ïeref. Kerken geldt: „R o m a 1 o c u t a, causa finita" (als Rome gesproken heeft, dan is de zaak beslist); alleen dan met dit verschil; dat „Roma" in de Geref. Kerken niet de paus beteekent natuurlijk, maar de Generale Sjmode. En de Gen. Synode is de kerken. Wat dus door éeri 'Gen. Synode, dat is: door die kerken zelf wordt bepaald, dat rdÖët door ieder lid van die kerken voor vast en bondig worden gehouden; daar moet hij zich zonder meer aan onderwerpen. Kan hij dit niet, dan hoort hij in de Geref. Kerken niet thuis, dan moet hij eruit gaan. De eenige mogelijkheid, zoo betoogde Mr Bolt, om, als men bezwaard is over een synodale uitspraak, in de kerken te blijven, is deze, dat men over zijn bezwaren geheel zwijgt; anders krijgt men de grootste wanorde in de kerk, en dat kan een Synode niet gedoogen, zij moet dan ingrijpen, om de orde te bewaren. Wèl mag men natuurlijk zijn bezwaren indienen en als men een meerdere vergadering betreffende een of ander besluit van ongelijk overtuigen kan, dan behoeft men zulk een besluit niet meer voor vast en bondig te houden. Aldus Mr Bolt, daarbij 't kerkrechtelijk standpunt onzer vrijgemaakte Geref. Kerken als subjectivistisch en independentistisch veroordeelend.

Gelukkig, dat onze advocaat, Mr Hummelen van Groningen, daartegenover op keurige wijze het oude reformatorische kerkrecht verdedigd heeft en aantoonde, dat de redeneering van zijn collega in wezen roomsch was. Mr Hummelen schroomde niet, om de kerkrechtelijke practijken der synodocratisch-gebonden kerken waarlijk goddeloos te noemen; o.m. wijl hierdoor een ongeoorloofde dwang op de conscienties werd uitgeoefend, en zij, die een bepaald besluit niet voor vast en bondig kunnen houden op grond van Gods Woord, vrijwel onmiddellijk buiten het koninkrijk der hemelen gesloten en dus ter hel verwezen werden.

Is het ook niet diep tragisch, wanneer dan Mr Bolt, ' zoon der Doleantie, door Mr Hummelen verwezen moet worden naar uitspraken o.a. van prof. Rutgers, één van de vaders der Doleantie, met wien Mr Bolt over de gansche Unie in flagranten strijd komt? „Mijn collega verloochent hier de grondbeginselen van het Protestantisme", aldus Mr Hummelen. Inderdaad! Men mag toch niet aannemen, dat Mr Bolt bij deze verloochening van het reformatorische kerkrecht gehandeld heeft volgens het principe, dat het doel (n.l. het winnen van dit proces) de middelen heiligt, maar dat hij welbewust en uit overtuiging zoo gesproken heeft.

Ge begrijpt nu wellicht, waarom ik sprak van een zwarten dag voor de synodocratisch-gebonden kerken. NatuurUjk, die advocaat sprak niet namens die kerken. Ik hoor 't al weer zeggen: „Mr Bolt is de Synode niet". Dat zal wel waar zijn.

Maar wèl is het door hem verdedigde hiërarchische onschriftuurlijke kerkrecht hetzelfde als dat van genoemde kerken. Dat is 't verschrikkehjke. Mr Bolt overdreef niet op zijn standpunt. Hij sprak consequent de taal van zijn Synode.

En met vooropstelling van dit „kerkrecht" tracht men door middel van den wereldlijken rechter ons onze kerkelijke goederen af te nemen. Zou de Heere dit niet zien en zoeken?

Zóó spreken en handelen vandaag zij, die zich noemen zonen der Reformatie!

Het is een bittere zaak, hiervan getuige te moeten zijn, nog wel op denzelfden dag, dat Gods doorgaand reformatiewerk in Kampen herdacht werd. Gelukkig heb ik nog den bidstond voor - de Hoogeschool kunnen bijwonen, waar Ds Visée ons uit het Woord heeft doen zien, dat God immers onze Vader is, en dat wij daarom als Zijn kinderen mogen pleiten op ffijn vaste Woord en onveranderUjke beloften, óók aangaande het werk der vrijmaking, en dat wij in gebondenheid aan het Woord ook ten dezen opzichte overtuigd zijn mogen van onze zaaksgerechtigheid voor Gods vierschaar, ook al zouden we al onze kerkelijke goederen moeten verliezen door uitspraken van aardsche rechters, die zich lieten beïnvloeden door onschriftuurlijke, zondige pleidooien van afvallige zonen der Reformatie.

Tenslotte waren mijn reacties op dezen zwarten dag de volgende.

In de eerste plaats: wat kunnen we den Heere ootmoedig dankbaar zijn, dat Hij ons, door Z ij n genade, heeft bevrijd van zulk een onschriftuurHjk, laiellend hiërarchisch juk. Hij heeft ook dezen strik des satans gebroken en wij zijn ontkomen. Laat er toch niemand onder ons de dingen aangaande het recht, dat in Christus' kerk moet heerschen, ooit gaan bagatelliseeren. Dit zijn voor de kerk dingen van leven of dood. Of wilt ge: ze beslissen over de vraag van de ware of de valsche kerk. Want: waar getrouwe leden der kerk, die heilig willen leven naar het Woord Gods, en daarom juist niet z w ij g e n kunnen, maar s t r ij d e n móeten tegen gebreken en opkomende dwaling in de leer of in de regeering der kerk —, waar zulke leden deswege worden vervolgd en uitgeworpen als rotte leden, daar is de valsche kerk. En die is door ieder waar geloovige Ucht te onderkennen, zegt onze belijdenis. Daar behoeft ge geen groot theoloog voor te, zijn, om die te kunnen zien. En daarom is de vrijmaking der kerk ook de taak der eenvoudigen, en we zijn dankbaar, dat zoovelen die taak gezien en aangevat hebben.

Maar dan was eep andere reactie nog deze: Wat staan zij, die ons uitwierpen, en die op hetzelfde kei'krechtehjke standpunt staan als hier door Mr Bolt werd verdedigd, toch ontzaglijk v e r yan ons af. Hoe kan 't ooit weer tot een eenheid komen met menschen, die zóó denken (afgezien nog van het feit, dat men ons slag op slag voor den wereldhjken rechter daagt, omdat men tot geen enkele minneüjke schikking bereid is, waardoor de verbittering zoo licht toeneemt).

Eenheid kan er alleen komen, wanneer men óók zulk een goddeloos kerkrecht, dat niets anders is dan gereglementeerd onrecht, grondig afzweert, en zich van de kerkehjke zonden, die ervan 't gevolg waren, radicaal bekeert.

We zouden nog niet eens klaar zijn, als b.v. alle onrechtmatige schorsingen en afzettingen eens ongedaan werden gemaakt (wat trouwens óók wel niet gebeuren zal). Zóó simpel liggen de dingen niet. Neen, dat heele on gereformeerde kerkrechtmoetweg!

Anders kimnen er elk oogenbUk wel weer zulke ongoddelijke tuchthandelüigen plaats vinden, en dan zitten we weer midden in de misère. Hiërarchie bergt altijd de kiem van kerkscheuring in zich. En ze is de dood voor alle waarachtig kerkehjk leven. Ze staat Christus eiken dag tegen.

Daarom kan 't ook niet anders, of alle ware zonen der Reformatie zullen in Christus' kerk alle hiërarchisch kwaad van harte vijand zijn, en zullen er in Gods kracht voor waken en bidden, om ook in onze door God vrijgemaakte kerken niet weer door een juk van dienstbaarheid te worden bevangen.

Zonen der Reformatie — het zijn: slaven Christus! van

Maar slaven, die staan mogen in de vrijheid der kinderen Gods!

G. A. HOEKSTRA.

HET HOOGE WOORD ER UIT.

Als ik zeg: krachtens het spoorboekje houd ik het er voor, dat trein-nummer-zooveel al aangekomen is; en u voert mij tegen, krachtens het spoorboekje houd ik het er voor, dat diezelfde trein nog aankomen moet;

is dan uw woord volkomen in met het mijne? overeenstemming

Ik meen: neen. U meent het ook. Iedereen, ook in Zwolle, meent het.

Als dus in 1944 tientallen leeren moeten: krachtens de belofte wedergeboren, en in 1946 men óók zeggen mag: krachtens belofte te wederbaren, dan strijdt die laatste bewering tegen wat MOEST geleerd worden in 1944.

Een en twintig friesche predikanten schreven dan ook, naïef als elk ander nuchter waarnemer: synode, in 1944 is de eisch TE VER gegaan. Herroep dus de schorsingen.

Toen moest het hooge woord er uit.

Het kwam.

Het luidde: weineen: de formule '46 is zakelijk dezelfde als die van '44. We herroepen niets.

Ik zeg nu: onthoudt dit. Op het critieke pimt heeft men zelf gezegd: Wij hebben niets gewijzigd.

Laat nu hen die zóó knoeiden, over aan God, Die dezen leugenhandel, die duizenden openlijk v/ordt opgedrongen, en dus veel erger is dan een misdaad, die men zelf als misdaad voelt en daarom privé houdt, zal bezoeken. Ik geloof, dat zijn God zich nu terugtrekt. Dat wie nü nóg blijft, niet meer te redden is voor de eenvoudige eerlijkheid der logica van de „21". Ik herhaal: de leiding wil de eenheid niet. Ik ben overtuigd, dat haar personen weten, dat een futarum (te wederbaren) niet in overeenstemming is met een perfectum (wedergeboren). Ik laat hun personen nü los. God is Rechter, die 't beslist.

Ons blad zal meer over deze Zwolsche synode schrijven. Voorloopig dus niet meer dan dit korte woord.

K. S.

BOND TEGEN HET VLOEKEN.

Ieder die belang stelt in, en wil deelnemen aan het werk van bovengenoemden Bond, gelieve zich te wenden tot den secretaris-propagandist, den heer Nic. Laarman te 's-Gravenhage, Sportlaan 24.

HET TUCHTRECHT DER MEERDERE VERGADERINGEN EN „ZWOLLE”.

In een hoofdartikel hebben we eenige weken geleden erop gewezen, dat men op de tafel der Zwolsche synodocratische vergadering had neergelegd een Rapport over de oude kwestie van het tuchtrecht der meerdere vergaderingen.

We wezen op de verdeeldheid der rapporteurs — in onderdeelen.

Eveneens toonden we aan, dat zij stuk voor stuk den verkeerden kant uitstuurden. Ook de heer Dr van Es, die, blij (we weten wat we zeggen) dat de synode Scihilder had uitgeworpen, den moed niet had, te zeggen, dat hij zelf. Dr van Es, jaren lang had verdedigd wat Schilder inzake 't kerkrecht leerde en — handhaafde.

Tenslotte wezen we aan dat de conclusies der deputaten door en door synodocratisch waren en de breuk, die er al was, en die theoretisch al ettelijke malen was verstevigd, nu definitief maakten.

De bladen berichtten nu, dat de Zwolsche vergadering de beslissing over dit onzalige rapport der H. H. Nauta-den Hartogfh heeft overgelaten aan de volgende synode. Ze zei niet: ja. Maar ze zei' óók niet: rteen. Dit laatste was het eenig goede antwoord gewëfest. Men kon er niet toe komen.

Reden genoeg voor meditatie.

O gij vergadering

O gij vergadering

Uw voorgangsters hebben maar vast het betwiste tuchtrecht der meerdere vergaderingen genomen. Ze hebben zóó zelfverzekerd gedaan, alsof gij van het tuchtrecht der meerdere vergadering alles afwist, alsof de zaak helder was als de dag; alsof wat Greijdanus daarover leerde, de grootste nonsens was. En uw advocaten hebben voor de rechtbank staan pleiten, ALSOF er niet de minste rechtmatige twijfel was in dezen.

Doch als nu, ZEVEN jaren nadat een commissie benoemd is, eindehjk haar Rapport voor u ligt, dan zegt gij: over 3 jaar maar eens verder kijken.

Schaamt ge u niet?

Gij hebt gegrepen naar „rechten", die ge na zeven jaren studie nog niet theoretisch durft fixeeren. Schilder heeft inzijn correspondentie uw voorgangster eraan herinnerd, dat dit Rapport nog komen moest, en dat de zaak nog niet beslist was. Gij hebt zijn rug geslagen, alsof alles wèl beslist was. E n n u d i t ?

O gij vergadering

In 1936 — God heeft in t i e n jaar sindsdien de gelegenheid gegeven tot kerkehjke bezinning — in 1936 heeft de man van „De Heraut", door heel zijn cordon omgeven, gezegd: de kerken kunnen niet wachten, geen dag en geen nacht. Er moeten idtspraken komen! Leer-uitspraken over leer-geschillen. Ook over de PLURIFORMITEIT! Het is hoog tijd!

Er kwamen — na zes jaar „studie" uitspraken (behalve over de plurLfonniteit).

Velen verwierpen ze; gij gingt door.

Duizenden zeiden neen; gij handhaafdet den zake- Ujken inhoud en gingt meteen „vervangen".

En en passant zeidet gij: maar die pluriformiteit — die komt nog aan de orde. In 1942 niet — dan den volgenden keer.

Gij liet door een commissie Schilder een briefje schrijven, of hij zoo vriendelijk wou zijn, zijn meening te zeggen over de behjdenis in verband met de pluriformiteit.

Hij VTo^g —: die commissie: wordt de correspondentie, die gij wilt openen, PUBUBK?

Geen antwoord, geen antwoord: publicatie — daar zijt gij niet voor thuis.

En nu is het 194 6. Het heeft in die tien jaren al maar synodes gegeven. Driejarige. Vierjarige. Met sluiting, en latere echte sluitingen. Ook wel zonder sluiting. Het was het synodale-permanent-wave-tijdperk.

Maar van die pluriformiteit ndg niets gehoord! heeft men nu

En van dat tuchtrecht ook niet.

O gij vergadering

De man van „De Heraut" heeft u betooverd met zijn aanklachten en zijn trommelvuurtjes. Gij zijt nerveus geweest en hebt gezegd, dat het de „ijver des Heeren" was.

Maar als het op positieve verklaringen aankomt, wat komt er dan van u terecht?

Gij hebt met een zwaard geslagen; het zwaard komt echter nóg niet onder de keuring.

Gij hebt tegen een steeds sterker wordende theologische strooming, die reformatorisch wüde zijn, uw gal gespuwd. Maar ge hebt nog niet één klaar geluid zelf er tegenover kunnenstellen.

Ge hebt alleen maar stokken, die uw handen doorboren. In Nederland, in Amerika, in Afrika. Gij seint heelemaal naar Parijs. Steek liever de lamp op in Zwolle, en keer terug tot de confessie. Maar gij zijt zoover nog niet. Eén speech van Bavinck, en gij zijt

nóg van streek.

. ~va *-K. S.

WAT IS „DE GEREFORMEERDE GEZINDHEID” ?

De kerkeraad van de synodocratisch geleide kerk van Batavia heeft aan haar synode, in Zwolle saamgekomen, volgenden brief, gedagteekend 17 Juli '46, doen toekomen:

De Raad der Geref. Kerk van Batavia verzoekt Uw vergadering stappen te doen, die kunnen leiden tot de Zelfstandigwording van de Geref. Kerken in Ned.-Indië.

Dit verzoek vindt zijn grond niet in eenig verschil t.a.v. het accoord van gemeenschap, waarbij de kerken in Indië tot nog toe geleefd hebben, maar spruit voort uit de practische overweging, dat de eigen aard van het kerkelijk leven in Indië zijn eigen eisch stelt; dat ten aanzien van practische vraagstukken de verhoudingen hier anders zijn dan in Holland; dat de Geref. Kerken in Indië behooren te zijn de vergadering van allen, die tof de Geref. gemndheid mogen worden gerekend.

Niettemin wenscht hij den band met Holland zoo nauw mogelijk aan te houden en gaan zijn gedachten in de richting van een concordance, waarbij o.a.

a. nauwe samenwerking voor de zending in Indonesia zou bestaan;

b. predikanten over en weer beroepbaar zijn;

c. de samenwerlfing voor art. 13 K.O. voorshands blijft bestaari; "^

d.'^attestaties over. en weer blijven geaccepteerd;

e. Basis van gemeenschap blijven 3 Formulieren van Eenigheid en D.K.Q.: . , ^

iT3sSy ^'" "^""fS? Saarne zien, dat de Synode zou kunnen overgaan tot de benóeining van broeders deputaten, (waarvan een deel Indische ervaring bezit), die op de eerstvolgende Synode een voorstel te dezer zake indienen.

' Hij heeft voorts samengeroepen een noodclassis, bestaande uit afgevaardigden van de kerken Medan, Semarang, Soerabaia, Bandoeng en Batavia, die begin Augustus D.V. zal bijeenkomen, waarop dit verzoek van den Raad der Kerk te Batavia zal worden besproken, en waarvan U de e.v. adhaesiebetuiging telegrafisch zal bereiken.

Tot zoover het kerkeraadsstuk.

De vraag komt op: waarom staat hier „gereformeerde gezindheid"?

Hooren wij soms daar ook onder?

Men zou 't niet durven zeggen; want in Nederland, en daar hoort de „classis Batavia", met de rechten eener particuliere synode, óók toe, is voor ons geen plaats in die kerken, en de Batavia-sche belijders conformeeren zich allemaal.

En dat over en weer beroepbaar zijn van de predikanten? Hoe moet het daar mee? EJijgen de in Nederland uitgeworpenen ginds een kans? Zoodat b.v. een candidaat, die door de kerk, laat ons zeggen: van Noordeloos, het beroep zag „armuleeren" (vanwege, enfin u weet de zaak wel), tóch nog ia Noordeloos terecht komen kan, als hij eerst in Batavia beroepen

is? Precies zóó kan een „moderne" jonge maji of vrouw (vrijzinnig) zich in de hervormde kerk „laten aannemen" niet door zijn kerkeraad, maar via een vrijzinnigen kerkeraad, waarna de orthodoxe hem toch maar weer inschrgft?

Je kunt niet weten, bij die „her-oriënteering", waarbij „oriënt" en „Occident", oost en west, stuivertje wisselen. Maar we zullen toch maar voorloopig voor de eer bedanken, en we zullen ook maar geen grapjes maken. Daarom zullen we ook niet glossen maken over de geschorsten en afgezetten, die in Indië een achterdeur (of als vóórdeur geschilderd) krijgen kunnen om weer de kerken, die hen afwezen, binnen te komen. Liever zullen we eens kijken wat ze daar in Zwolle doen. Noordeloos en Batavia liggen voor God vlak naast elkaar; en die „annuleering", die geschied is, en die wederzijdsche acceptatie eventueel van de dominees der gereformeerde gezindheid vielen op één dag — bij God.

Zie voorts: Zending en Evangelisatie van 28 September '46. Dit stuk moest toen overstaan wegens

ruimtegebrek.

K. S.

FOTO’S HOOGE-SCHOOLDAG.

Op den laatst gehouden Hooge-Schooldag in Kampen werden door mij de volgende foto's gemaakt:

1. Overzicht bezoekers in Broederkerk met Prof. Schilder op den kansel, in de morgenvergadering.

2. Bloemstuk in de Aula van de School, voorstellende de kop van De Reformatie.

3. Theol. Hooge School met Ds D. K. Wielenga voor de deur.

4. Gezicht vanaf den kansel in de Nieuwe Kerk, middagvergadering.

5. Gelijke opname met Professoren op voorgrond.

6. Prof. Dr K. Schilder op den kansel. Opzij gezien.

7. Zelfde standpunt, andere pose.

8. Zelfde standpunt, andere pose.

9. Prof. Dr K. Schilder op den kansel, vanuit de kerk gezien.

10. Mevr. Koenekoop in haar toespraak.

11. Prof. Dr K. Schilder en Ds Koenekoop bekijken het Goudsche aardewerk.

12. Prof. Dr K. Schilder en Ds Koenekoop pakken het Goudsche aardewerk in de boodschappentasch.

13. Groepfoto van de Professoren en Lectoren behalve den heer Mulder, die afwezig was door onbekendheid met het feit dat een opname gemaakt zou worden.

Deze foto's zijn verkrijgbaar tegen den prijs van 75 cent per stuk, de laatste kost ƒ 1.—.

Ongeveer de helft van de opbrengst zal Prof. Schilder worden ter hand gesteld voor een door hem te bestemmen doel.

Voor een vlotte aflevering gelieve men als volgt te handelen. Uit elke plaats waar men belangstelling voor deze foto's heeft bestelle 1 persoon een serie per postwissel. 1) Deze serie kan dienst doen om een ieder te toonen en de gewenschte nummers te doen uitkiezen. Men bestelle dan het totaal aantal benoodigde exemplaren, weer per postwissel. Toezending volgt dan ten spoedigste. Bestelling der proefseries liefst voor 26 Oct. aan den fotograaf A. J. Bosch, Okeghemstraat 10, Amsterdam-Zuid.

A. J. BOSCH.

(De foto's zijn ons getoond en zijn duidelijk. Ook terwille van het goede doel hartelijk aanbevolen. — Redactie.)


1) Hierbij geven we den tekst der predikatie gehouden door Ds G. Visee (Kampen) aan den vooravond van den TheoIogische-Hoogeschool-dag. Redactie.

1) groot 10 gulden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's