GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van vrijheid en arbeid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van vrijheid en arbeid

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voordat wij ons gaan bezig houden met de beteekenis der relatie van arbeid en vrijheid komen wij nog even terug op het slot van ons vorig artikel om het toen geschrevene nog iets nader te verduidelijken. Wij betoogden, dat de vrijheid van den heer des huizes om met het zijne te doen wat hij wilde, een gedachte is, waarvan Jezus uitging toen hij de overeenkomstige woorden aan den heer van den wijngaard In den mond legde tegenover de ontevreden arbeiders. Dat deze heer van den wijngaard niet ieder willekeurig gebruik van die vrijheid mocht maken, doch daarbij zich ook had te houden binnen de grenzen door God hem in Zijn wet gesteld, was bij den Heiland, Wiens denken en spreken in alles conform den wil van God den Vader was, de voorwaarde, die in deze erkenning van des mans vrijheid stilzwijgend lag opgesloten. Maar rekening houdende dus met die vooronderstelling, heeft het ons toch wel iets te zeggen, dat dus ook volgens den Heiland de heer van den wijngaard een rechtmatig gebruik maakte van zijn vrijheid, toen hij, na de ontevreden arbeiders te woord te hebben gestaan, de beslissing in deze zaak voor zich opeischte en de genomen beslissing handhaafde op grond van zijn recht als bezitter en beheerder van den wijngaard. Ware dit niet zoo, dan zou dit beeld uit de gehjkenis op een belangrijk punt zijn beteekenis gaan verliezen. Gaan wij nu niet te ver, wanneer wij aan dezen trek uit de gelijkenis zeker normatief gezag gaan toekennen? Wij meenen van niet. Uit niets blijkt, dat de Heiland dit optreden van den heer van den wijngaard laakbaar vond, integendeel. Hij bouwde op dit gegeven van het recht van den heer van den OTJngaard om met het zijne te doen wat hij wilde, mede zijn gelijkenis op, bracht juist op dit punt de zaak tot een beslissing. Er zijn wel gelijkenissen, waar ook personen in hun handelingen worden geschetst, doch dan met een duidelijke diskwalificatie van die handelingen op het bepaalde punt. Dit is b.v. het geval in de gelijkenis van de weduwe en den onrechtvaardigen rechter; ook al wordt daar Gods handelen vergeleken met het handelen van den rechter, duidelijk wordt in Lucas 18 : 6 de rechter als onrechtvaardig aangewezen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de gelijkenis van den onrechtvaardigen rentmeester, ook daar wordt de rentmeester in Lucas 16 : 8 als onrechtvaardig gekwalificeerd. In de gelijkenis van de arbeiders in den vrijngaard evenwel is allerminst sprake van den onrechtvaardigen heer van den wijngaard. Deze heer is in zijn geschetste optreden geheel ten voorbeeld gesteld. Wat overigens den naam betreft, waaronder deze gelijkenis onder ons bekend is, met evenveel recht, zooal niet met meer recht, zou hier gesproken kunnen worden inplaats van de gehjkenis van de arbeiders in den wijngaard, van de gehjkenis van den heer van den wijngaard. Van het begin tot het eind staat immers zijn optreden in het middelpunt. Het begint al met de woorden: want het koninkrijk der hemelen is geUjk een heer des huizes, die " en het laatste woord erin gesproken is dat van de roeping van velen en de uitverkiezing van weinigen door Hem, met Wien als Koning in het rijk der hemelen deze heer van den wijngaard wordt vergeleken. Wanneer wij nu gaarne erkennen, dat niet iedere trek uit een gelijkenis normatief mag worden gesteld en dat wij b.v. ons terdege dienen af te vragen, waar ligt het punt van vergehjking in de gehjkenis, dan is het toch wel onbetwistbaar, dat hier maar niet terloops een opmerking door den Heiland over die vrijheid en bevoegdheid van den heer van den wijngaard ten aanzien van de beschikking over het zijne wordt gemaakt, doch dat integendeel juist die vrijheid en bevoegdheid het punt van vergehjking gaan uitmaken en door den Heiland als een constructief element in de gehjkenis worden Ingevoegd, daar met name die vrijheid van den heer van den wijngaard in vergelijking wordt gebracht met de vrijmacht in roeping en verkiezing van God als Koning in het rijk der hemelen.

En thans over de vrijheid van den arbeider. Feitehjk hebben wij het in het voorgaande reeds ten deele over die vrijheid gehad, waar het betreft den arbeid van den bezitter van den wijngaard uit de gelijkenis. Wij zagen dien heer van den wijngaard aan den arbeid, toen wij hem hoorden beslissen: Neem het uwe en ga heen; ik wil dezen laatsten ook geven gelijk u" (Matth. 20 : 14). Wie dan ook over de vrijheid van den arbeider spreekt, zal steeds zeer eenzijdig zijn, wanneer hij zijn thema niet aanstonds verbreedt tot dat van de vrijheid van den arbeidenden mensch. Onze belijdenis nu zegt in artikel XIV, dat de mensch „niet dan een slaaf der zonde is, en geen ding ksoi aannemen, zoo het hem uit den hemel niet gegeven zij". Om vrij te zijn moet hij dus iets uit den hemel krijgen. Wat dat is, leerde ons Jezus toen Hij zeide: Een iegelijk die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde" (Joh. 8 : 34), waarop Hij liet volgen: Indien dan de Zoon u zal vrij gemaakt hebben, zoo zult gij waarlijk vrij zijn" (Joh. 8 : 36). Dit woord werd geaprDlip.n tul .luden, die (ir prat op gingen, nooit ieniiind gediend Le iiebben. Om waai'Ujli vrij te zijn, beslissen dus niet de aardsche levensomstandigheden, het is geen zaak van gesecureerden eigendom, ofschoon God ook lederen mensch verzorgt met hetgeen tot zijn leven op aarde noodig is, voorop gaat, dat men zelf het eigendom van Christus moet zijn. De arbeidende mensch, die zich zoo geroepene des Heeren weet, die mensch is eerst recht vrij, in een onvergankeUjke vrijheid. Dit geldt zoowel van hem die arbeidt als bezitter en rentmeester tegenover God van aardsche ondememingsgoederen, als van hem, die in loondienst met die ondernemingsgoederen of in verband daarmee in ondergeschikte positie hoofd-of handenarbeid verricht.

Deze vrijheid is voorts een vrijheid in beginsel, waarvan hetzelfde geldt als van wat in Zondag 22 van den Heidelbergschen Catechismus wordt beleden ten opzichte van de vreugde, n.l. dat het een zaak is, waarvan wij het beginsel in ons hart gevoelen en die wij na dit leven in volkomenheid bezitten zullen. Nu is er nog de strijd met de drukkende banden en lasten, die al de dagen van ons leven voortduurt. Dit geldt in het arbeidsproces zoowel ten aanzien van patroon als van arbeider. Het is een merkwaardig verschijnsel, dat over die verdrukking van den arbeider in loondienst zooveel wordt gesproken en geschreven, doch heeft men er wel oog voor, dat ook het arbeidsleven van den patroon en bezitter der ondememingsgoederen hier op aarde een leven van veel strijd en moeite is, een leven ook van algeheele afhankelijkheid niet minder dan zulks het geval is bij den ondergeschikten loonarbeider? Het was een groot ondernemer, de man Job, die de klacht, als geldend van alle menschenleven, uitte op een tijdstip, dat hem alles ontvallen was: „Heeft niet de mensch een strijd op aarde, en zijn zijne dagen niet als de dagen des daglooners. Gehjk de dienstknecht hijgt naar de schaduw, en gehjk

de daglooner verwacht zijn werkloon, alzoo zijn mij znaanden der ijdelheid ten erve geworden, en nachten < Jer moeite zijn mij voorbereid (Job 7 : i—3)).

Wij meenen, dat dit als grondleggende gedachte voorop moet gaan, wanneer wij spreken over de vrijheid van den arbeidenden mensch. Er zijn er die de vrijheid van den mensch afhankelijk willen stellen van het aardsche bezit. Daar is b.v. Emil Brunner, van wien het woord is: dass es ohne Eigentum keine Freiheit gibt" (Gerechtigkeit, blz. 175). Ook prof. dr G. Brillenburg Wurth heeft die noodzakelijkheid van eigendom voor menschelijke vrijheid geponeerd. Hij deed dat in zijn in druk verschenen referaat „De eigendom in het licht van de Bijbelsche openbaring" (serie „Christendom en Maatschappij", uitgave C.N.V. drukkerij „Edecea", Hoorn). Volgens hem heeft de mensch dien eigendom noodig „omdat hij niet kan zonder zekere middelen, die hem gelegenheid bieden, binnen bepaalde grenzen zelf van zijn leven iets te maken" (brochure blz. 10). Blijkens een verslag in „Trouw" van 29 Dec. 1949 heeft hij, sprekende over hetzelfde onderwerp, te Rotterdam geponeerd „dat vanuit deze Bijbelsche mensch-beschouwing (mensch als verantwoordelijk schepsel geroepen tot vrijheid, G.) nu zoo beslist als het kan allerlei bezitsverhoudingen veroordeeld zijn, zooals die in het verleden voorkwamen en nog (vHvjcl voorlwmen. Daaiom. moeten we als Christen ook bezwaar hebben tegen de vei-proletariseerkig der massa, omdat door het gemis aan eigendom het onmogelijk is, om waarlijk mensch te zijn". Zoowel Brunner als Brillenburg Wurth dus leggen verband tusschen eigendom en vrijheid. Nu merkten wij reeds op, dat ook niemand zonder eigendom bestaat en in absoluten zin bestaan kan als mensch, zoodat een stelling als deze meer een feitelijkheid dan een te verwerkelijken ideaal belichaamt. Wij moeten ons echter wachten, aan dien eigendom een zwaarder accent te geven dan deze in alle bescheidenheid verdient. Agur sprak daarover dit wijze woord: Armoede of rijkdom geef mij niet, voed mij met het brood mijns bescheiden (d.i. aan mij toegemeten, G.) deels". (Spreuken 30 : 8b). Dat was hem dus noodig om waarlijk mensch te zijn. En Hij, die naar waarheid verklaarde „De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des menschen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge", (Matth. 8 : 20 en Lucas •9 : 58) was ondanks dit gemis toch waarlijk mensch.

De vraag moet ielfs onder oogen worden gezien, •of instede dat de aardsche goederen tot vrijheid leiden, zij in vele gevallen niet juist de oorzaak zijn van de onvrijheid, van de slavernij van den mensch. De dichter van Psalm 119 verklaarde van zichzelf „mijn ziel kleeft aan het stof" en de rijke jongeling kon niet komen tot de ware menschelijke vrijheid, die in Christus is, vanwege zijn vele goederen, die hem geketend hielden. De Schrift is vol van aanduiding van dit gevaar van aardschen rijkdom. De rijkdom kan den mensch verstikken (Lucas 8 : 14) en de Spreukendichter gaf als raad: Vermoei u niet om rijk te worden, sta af van uw vernuft; zult gij uw oogen laten vliegen op hetgeen niets is? " (Spreuken 23 : 4 en 5a). En de Prediker prees het lot van den arbeider boven den rijke: De slaap des arbeiders is zoet, liij hebbe weinig of veel gegeten; maar de zatheid des rijken laat hem niet slapen". (Prediker 5 : 11).

Het heeft er wel den schijn van, alsof wij nog steeds bezig zijn, met de relatie eigendom en vrijheid, waarover ons vorig artikel handelde. In zekeren zin is dat ook zoo. Doch thans geschiedt dit in verband met het sociale streven onzer dagen, waarin wij mannen als b.v. Brunner en Brillenburg Wurth feitelijk een andere gedachte zien ontwikkelen n.l. dat in de tegenwoordige bezitsverhoudingen de arbeider de proletariër is, de bezitlooze, die uit zijn positie moet worden verlost.

Nadat wij vooraf overeenkomstig de Schrift hebben doen zien, waarin de onvrijheid van den mensch, den arbeidenden mensch, bestaat, en door Wien en hoe hij die vrijheid kan verkrijgen, kan het geen bezwaar • meer opleveren voor eenzijdigheid, wanneer wij thans de vraag naar vrijheid gaan betrekken op den arbeider in loondienst. Wij hebben het dan dus niet over den arbeid van den zelfstandigen ondernemer of van hen, die een vrij beroep uitoefenen als dokters, notarissen enz., doch uitsluitend over hen, die als onzelfstandige loonarbeiders in dienst van anderen, hun economisch werk verrichten. Het was daarover dat Talma handelde, toen hij in 1902 schreef zijn brochure over „De vrijheid van den arbeidenden stand". Deze zaak krijgt nu vervolgens onze aandacht, wanneer wij in een volgend artikel ter begrenzing van ons nnfle.rwerp nader zullen bezien de vrijheid van den ondergeschikten loonarbeider.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Van vrijheid en arbeid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's