GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

lets over de exegese van  Openbaring 17

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

lets over de exegese van Openbaring 17

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(IV)

In het vorige artikel trachtte ik duidehjk te maken, waarom ik meen, dat we „hoer" en „beest" moeten onderscheiden. Niet pas in vs 16, zooals Greijdanus wil, doch over heel de linie. Greijdanus acht de vrouw met het beest identiek, „in zooverre, als zij eene bepaalde belichaming van de wereldmacht vertegenwoordigt, en feitelijk met één der koppen van dit 'beest overeenkomt, of met één van de zeven of acht koningen, in vss 10—11 genoemd" (K.V., 252).

Doch dan volgt: „Maar zij is niet identiek met het beest in zijne laatste incorporatie, of den achtsten koning den eigenlijken, vollen antichrist". Daaruit is dus duidelijk, dat Greijdanus de o n d e r s c h e i-d i n g van beest en hoer pas scherp doorvoert in de laatste, anti-christelijke, phase der geschiedenis, doch in de eeuwen die daaraan voorafgaan beide practisch identificeert.

Daartegenover stelde ik: ik ben het met Greijdanus volkomen eens, dat we in vs 16 deze twee moeten onderscheiden, omdat hier de doodelijke s t r ij d tusschen beest en hoer ons wordt verkondigd.

Maar ik verschil van hem hierin, dat deze onderscheiding niet pas in de laatste dagen 'openbaar wordt, doch van m e e t a f i n den b ij beltekst zich aan ons voordoet. Anders weet ik met het „zitten" van de hoer „op" het beest geen raad, en evenmin met haar hoererij. Ik geloof, dat het beest a! de eeuwen door hetzelfde is, nl. de wereldmacht, het wereldrijk, al zijn er gedaanteverwisselingen. En precies zoo geloof ik, op grond van den tekst, dat de vrouw is één bepaalde concrete macht, die alle eeuwen door dezelfde blijft, al sluit dat niet uit, dat ze in den loop der historie een tot op zekere hoogte veranderlijke verschijningsvorm heeft; om het even zoo te zeggen: al draagt ze ook telkens een andere japon.

Voor het moment ga ik dus nog niet verder dan tot de these : hoer en beest zijn onderscheiden. Twee verschillende concrete lichamen.

Nu geloof ik niet, dat ik behoef stil te staan bij de vraag, wat we onder het „beest" hebben te verstaan. Ik meen, dat ook Ds Plooy het er mee eens is, dat het , , beest" aanduiding is van het wereldrijk (wil men: de wereldstaat), dat zich in verschillende vormen vertoont, en in den loop der geschiedenis zijn onderschei-.-. . den , , koppen" omhoog steekt.

Maar de eenstemmigheid is zoek, zoodra we vragen: welke concrete macht verzinnebeeldt die „hoer"?

Het lijkt me overbodig, dat ik inga op de opvattingen van allerlei verklaarders, die critisch staan tegenover de Heilige Schrift. Daar zijn meerdere theorieën, die de heele exegese der Openbaring beheerschen en dus ook den uitleg van hoofdstuk 17 raken. Ik denk aan de „traditionsgeschichtliche", de „zeitgeschichtliche", de „endgeschichtliche", de „übergeschichtliche" opvatting. Maar een uiteenzetting over uitgangspunt en methode van elk dezer theorieën zou me te ver van huis voeren; er komt ook te veel „wetenschappelijke" rompslomp aan te pas. En ik houd me overtuigd, dat alle lezers wanneer ze erover konden oordeelen het met me eens zouden zijn, dat deze opvattingen geen recht doen aan de Schrift, en reeds uit een oogpunt van Schriftgeloof afwijzing verdienen. Trouwens, ook Ds Plooy heeft zich gehouden aan de verklaringen, die binnen den kring der Gereformeerden worden gegeven; en ik mag me in mijn antwoord dan ook wel houden binnen de perken van zijn opzet.

Ik geloof, dat we de meeningen in onzen kring omtrent de „hoer" tot drie kunnen herleiden:

a) de „hoer" is de „wereldmacht", vrijwel identiek met het „beest";

b) de „hoer" is aanduiding van de , , wereld", doch dan vooral onder het aspect van cultuur en weelde; m.a.w. de , , hoer" is „de cultuur".

c) de „hoer" is de , , valsche kerk".

Ik geef toe: dit schema is min of meer .ruw. Want er zijn vele varianten, overgangen en combinaties; bij Greijdanus b.v. zien we toch al min of meer een combinatie van a) en c). En uitteraard zijn ook allerlei andere verbindingen en modulaties mogelijk; maar het heeft, geloof ik, weinig zin om daarop in te gaan.

Kortheidshalve moge ik me ter aanduiding van deze drie hoofdtypen in het vervolg bedienen van de termen: de p o 1 i t i e k e opvatting (: = a); de c u 1 t u - r e e I e (= b) en de k e r k e 1 ij k e (= c).

Om nu het antwoord te vinden, meen ik, dat we eerst de gegevens die de Schrift ons biedt, zorgvuldig moeten verzamelen; en ook lijkt het me goed, dat we ze direct rubriceeren. Want een deel der gegevens vinden we in de v/eergave van het visioen door Johannes, een ander deel in de verklaring die de engel hem van dat gezicht geeft. Ik deel dus in:

I. Gegevens in Johannes' beschrijving van zijn visioen:

a. Ze wordt voorgesteld als „een vrouw" (vs 3). b. Nader als een vrouw, die vanwege haar practijken „de g r o o t e hoer" wordt genoemd, dus een vrouw die gequalificeerd wordt vanuit het gezichtspunt van huwelijkstrouw (vs 1, 2, vgl. 4b en 5b).

c. Ze wordt voorgesteld als „zittende op een scharlaken rood beest" (vs 3), met zeven koppen en tien hoornen.

d. Ze wordt tevens gezegd te, , zitten op vele wateren" (vs 1).

e. Ze bedrijft haar hoererij met de , , koningen der aarde" en voorts mei alle invi^oners der aarde (vs 2). f. Haar kleed wordt ons geteekend als bestaande uit purper en scharlaken; haar versierselen bestaan uit goud, juweelen en paarlen; en ze heeft een gouden drinkbeker in haar hand (vs 4). g. Haar na a m ziet Johannes op haar voorhoofd geschreven: verborgenheid, het groote Babyion, moeder der hoererijen en der gruwelen der aarde (vs 5). h. Ze is dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus" (vs 6).

II. Gegevens in de verklaring, die de engel van dit visioen geeft (met inbegrip van momenten uit de hoofdstukken 18 en 19):

, a) Haar zitten op het scharlaken beest met zeven koppen wordt verklaard als een , , zitten op zeven berge n", en tegelijk als een zitten op „zeven k o - ningen" (vs 9, 10). Dit correspondeert dus op I, c.

b) Haar zitten op vele wateren wordt uitgelegd als haar positie temidden van „volken en scharen en natiën en tongen" (vs.

15); zie boven bij I, d.

c)Haar ondergang komt, wanneer de tien hoornen op het beest haar gaan haten, verwoesten, uitkleeden, eten en verbranden (vs 16).

d) Zij is , , de groote stad" (grieksch: polis), VS 18a.

e) Zij heeft als zoodanig „het k o n i n k r ij k over . de koningen der aarde", vs 18b.

f) Het volk des HEEREN wordt opgeroepen om van haar uit te gaan, om geen gemeenschap te hebben aan haar zonden en aan haar oordeel (18 : 4vv).

g) De rijkdom van haar kleed ontvangt illustratie in 18 : 7, 11 w. (vgl. dus bij I, f).

h) Haar dronkenschap (van het bloed der heiligen) komt opnieuw aan de orde in 18:20, 24; 19 : 2 (vgl. I, h).

i) Degenen die - met haar gehoereerd hebben zijn ontzet als het oordeel over haar komt (18 : 9 etc).

k) Daarentegen is er blijdschap in den hemel, omdat nu de bruiloft des Lams is gekomen (19 : 7vv).

Voorzoover ik zie, heb ik hier alle elementen bijeengelezen, die we bij de verklaring in rekening moeten brengen. Het is direct doorzichtig, dat in de verklaring de engel niet ingaat op alle momenten van het visioen; en tegelijk, dat in die verklaring andere elementen worden genoemd, die Johannes in zijn beschrijving niet had opgesomd.

Methodisch lijkt het me nu juist, dat we beginnen bij de gegevens van groep II. Immers, het visioen zelf is veelszins duister en daarom geeft de engel dan ook aan Johannes nadere informatie. Zullen we dus het visioen benaderen, dan dienen wij ons onderzoek in te zetten bij wat de engel zelf daaromtrent ter verklaring zegt. M.i. moeten we vanuit de gegevens, gerangschikt onder II, aan de elementen, gegroepeerd onder I, een passende verklaring zien te geven.

Nu meen ik — en ik volg hier denzelfden gang als bij de studie van verleden jaar toen ik me voor het congres prepareerde — dat direct één van de genoemde opvattingen uit te schakelen valt, n.l. de „cultureele". Met de „hoer" is niet b e d o e 1 d de wereld-als-cultuurmacht. Want : 1. hoewel niemand loochenen zal, gezien vooral hoofdstuk 18, dat er een nauw verband is tusschen de , , hoer" en haar cultuur, men kan niet zeggen, dat Johannes ons hier leert de ondergang van de , , wereld" met haar „cultuur" in de dagen van den achtsten koning. Want — vgl. de gegevens bedoeld onder II, g — de „wereld" bestaat nog, als de „hoer" met haar weelde is vergaan; en de machthebbers van de wereld, de politieke groeten, bestaan ook nog (18 : 9), en eveneens de menschen die zich belast hadden met vervaardiging, transport en verkoop van al die weelde. Het is daarom niet juist om te zeggen, dat op dat moment „de cultuur" tegronde gaat; ook niet, al voegt men daafaan de beperking toe, dat de afvallige cultuur hier bedoeld is; de kooplieden enz. zien geen afzetgebied meer voor de luxe artikelen, die ze vroeger aan de „hoer" leverden (vs 11), doch er is geen enkele aanduiding, dat de (afvallige) cultuur als zoodanig ten einde gekomen is, of dat de wereld-als-cultuurmacht heeft opgehouden te bestaan.

2. Hierbij nemen we nu I, f: het is wel heel zinvol, dat het visioen onderscheid maakt tusschen de „hoer" zelf eenerzijds, en het „kleed" alsmede de versierselen, waarmee ze zich tooit, aan den anderen kant.

3. Verstaat men onder de , , hoer" de „wereld-alscultuurmacht", dan moet toch wel zeer zwaar wegen wat 20 : 3 zegt : „haar rook gaat op tot in alle eeuwigheid'!. Dat beteekent toch wel, dat de verwoesting restloos is en definitief; dat deze brand niet meer wordt gebluscht. Men moet dan op dit standpunt aanvaarden, dat de wereldmacht met haar afvallige cultuur voorgoed tegronde is gegaan. Doch dat klopt niet met de voorstelling van hoofdstuk 18, waarvan we onder 1. enkele momenten aanstipten.

4. Bovendien : op het moment dat de hoer met haar pronk in vlammen opgaat, heerscht de achtste koning, de antichrist, met zijn tien trawanten. Het wereldrijk is dan heusch niet weg. En meent men, dat dat achtste, anti-christelijke rijk, zonder cultuur zal zijn? Ik geloof, dat de Schrift ons leert, dat juist in die dagen de afvallige cultuur haar hoogtepunt zal vinden. Men zal in die dagen elkaar nog geschenken zenden (11 : 10) en vreugde bedrijven; cultureele mogelijkheden en middelen zijn er dan te over. Trouwens, Paulus spreekt in 2 Thess. 2 in denzelfden geest. De anti-christ zal komen met „alle kracht, en teekenen en wonderen der leugen", met „alle verleiding der onrechtvaardigheid" (vss 9, 10). Dat beteekent toch wel, dat de wereld-alscultuurmacht komt tot de uiterste ontplooiing, tot een cultuur van helsch raffinement.

De antichrist maakt slechts een einde aan het bestaan van de „hoer" en aan de monumenten van de cultuur, die zij heeft gebouwd. Doch niet aan de „wereldmacht'.' of het „wereldrijk", zelfs niet, wanneer men die hier neemt alleen naar hun cultureele zijde.

Reeds daarom meen ik, dat onder de „hoer" iets anders te verstaan is dan het wereldrijk-als-cultuurmacht.

Eén argument, dat hier m.i. ook nog van beteekenis is, bewaar ik voor den volgenden keer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 juli 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

lets over de exegese van  Openbaring 17

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 juli 1950

De Reformatie | 8 Pagina's