GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kwestie van het evangelisten-ambt

§ 6, DE CONFRONTATIE VAN DE THANS IN DE KERK FUNGEERENDE BIJZONDIERE AMBTS­ DRAGERS MET DEN EVANGELIST (vervolg)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het meerderheidsrapport betoogt, zoo werd verleden week aangetoond, dat het evangelistenambt duidelijk en principieel onderscheiden Is resp. van het predikanten-, ouderlingen-en diakenambt.

(XVil)

C. De minderheidsnota van Ds v. d. Waal brengt tegen het meerderheidsrapport in dezen bezwaren in. En naast hetgeen we boven reeds daaruit citeerden en bediscussieerden wordt dan een beroep gedaan op wal het meerderheidsrapport noemt „de k e r k e 1 ij k e papieren" inzake de bijzondere ambten. Zoodat we nu tot een nieuw punt in dezen overgaan.

Het meerderheidsrapport is daarmee begonnen, bl. 1—3, onder „I. De stand van zaken" (onderverdeeld in: a. onze kerkelijke papieren; b. de kerkelijke pers). Onder „onze kerkelijke papieren" wordt dan, in het kort samengevat, het volgende ten beste gegeven.

Onze kerken hebben sinds vele jaren als een „beginsel" erkend, dat de predikers van het Evangelie onder de heidenen moeten zijn dienaren des Woords", herders en leeraars, predikanten, geUjk onze belijdenis en kerkenordening ze kennen. Ook de „zendingsorde" gaat daarvan als vooronderstelling uit.

Doch nergens is van dat „beginsel" duidelijk rekenschap gegeven! Noch confessioneel, noch kerkrechtelijk! In art. 30 Ned. Gel. is niet vermeld, dat in den dienst van de predikanten ook de „missionaire" ligt opgesloten. Art. 2 K.O. noemt zonder meer vier diensten. hxV. 16 K.O. beschrijft den ambtsdienst der predikanten geheel met betrekking tot de gevestigde plaatselijke kerk. En in art. 7 wordt met de uitzending „om hier of daar kerken te vergaderen" blijkbaar niet gedoeld op evangelieprediking en kerkplanting in de verre en vreemde heidenwereld. Art. 52 verwijst naar de „zendingsorde", doch de heden nog fungeerende „zendingsorde" bevat ook nergens een verantwoording ten aanzien van het bovengenoemde „beginsel", maar gaat er stilzwijgenji van uit.

Zoodoende komen we bij de synodebesluiten van M i d d e l b u r g 1896 uit. In het daar gediend hebbende rapport over de zendingszaken in dezen lezen we echter alleen, dat onze K.O., conform Gods Woord, voor den „missionairen" dienst alléén predikanten kent; dat het weer oprichten van het ambt van evangelist op misverstand berust: de apostelen immers hebben ze eens aangesteld maar aan de kerken is na het verscheiden van de apostelen geen macht of bevoegdheid verleend, om dit ambt in te stellen; we zijn in elk geval gebonden aan onze belijdenis en kerkorde en die kennen den evangelist niet.

Terecht constateert het meerderheidsrapport, dat zulk een sobere, om niet te zeggen oppervlakkige motiveering bevreemding en zorg wekt. Bewezen wordt niets, allerminst uit de Schrift. Zoo kan en moet, helaas, worden geconstateerd, dat onze kerkelijke papieren en de desbetreffende synodebesluiten geen licht verschaffen omtrent de vraag: mag en moet alleen een dienaar des Woords als „missionair" worden uitgezonden ?

De minderheidsnota meent evenwel toch het een en ander uit de kerkeüjke papieren te kunnen aanvoeren. Ze wijst op het huidige formulier voor de bevestiging van dienaren des Woords, waarin verwezen wordt naar den arbeid der apostelen (Hand. 6:4) en de opdrachten van Paulus aan Titus en Timotheus (Titus 1 : 5; 1 : 9; 1 Tim. 2 : 1 v.v.). Het is de wil des Heeren, zoo heet het in dat formulier, dat deze dienst (bedoeld is de kerkstichtende arbeid, de ordineeringen, van Titus en Timotheus) ten allen tijde wordt onderhouden. „Daartoe wordt overgegaan tot het instellen van een nieuwen dienaar des Woords in den dienst (als „opvolger" van Titus en Timotheus dus). In de vermaning klinken de woorden uit 1 Tim. 4 : 12 —15; 2 Tim. 2 : 3, 5 door" (bl. 18). Daaruit trekt de minderheidsnota de conclusie, dat de dienst der apostelen en hun helpers (de „evangelisten") „voor de vermeerdering en bewaring der kerk voortgezet wordt door het ééne ambt, dat van predikant, dienaar des Woords" (idem).

We hebben in dat formulier te doen met Schriftgebruik, dus met uitlegging en toepassing der Schriften, waarom we mogen vragen, of de teksten naar hun zin en beteekenis zijn aangewend. Voorts is de vraag gewettigd, of de vaderen, die het formulier opstelden, en de kerken, die het gebruiken, het zóó hebbenbedoeld als de minderheidsnota concludeert. Zoodat tenslotte ook deze vraag is geoorloofd en geboden, of de minderheidsnota juiste gevolgtrekkingen maakt.

Gaan we het „formulier om te bevestigen de dienaren des Woords" na, dan blijkt, dat wordt uitgegaan van Epheze 4:11 en geconcludeerd, dat „herders en leeraars" een ambtelijke dienst in de plaatselijke gemeente is. Geciteerd worden (g e d e e 1 t e 1 ij k):1 Tim. 5 : 17 („deze arbeiden in het Woord"), Rom. 12 : 3, 7 („naar de mate of regel des geloofs"), Titus 1 : 9 (, , dat een herder aan het getrouwe of oprechte woord, dat naar de leer is, moet vasthouden en recht snijden"; het in T i t u s 1 : 9 gezegde is bestemd voor de „opzieners", vs 7; het formulier ziet dus onder die „opzieners" ook de „leer-ouderlingen", wat juist is volgens 1 Tim. 5 : 17; het „recht snijden" is ontleend aan 2 T i m. 2 : 15 en is gericht aan Timotheus: e „evangelist" is óók prediker, derhalve ligt hierin nog geen bewijs voor identificatie — vereenzelviging — van „evangelist" en „herder en leeraar", wat we boven reeds uitvoerig besproken hebben). Verder worden geciteerd in genoemd formulier:1 Cor. 14 : b („die profeteert, dat is: ods Woord predikt, spreekt den menschen stichting en vermaning en vertroosting"; het formulier verklaart' het profeteeren als „Gods Woord prediken"; blijkens de Kantteekeningen van den Statenbijbel vatten de vaderen het profeteeren op als: die profetische schriften in een bekende tale uitlegt"; of deze uitlegging juist is doet niet af van het feit, dat de vaderen hier wilden denken aan het werk van een „herder en leeraar", het leeren, het onderwijzen) ; H a n d. 20 : 20, 21 (waar Paulus zichzelf in zijn arbeid tot een voorbeeld stelt aan de ouderlingen en opzieners van Epheze's kerk); 2 C o r. 5 : 18—20 (waar gehandeld wordt over de apostolische bediening der verzoening, welke volgens het formulier ook „een dienaar des Evangelies" heeft te volbrengen, dus: e dienaar des Woords; en niemand zal ontkennen, dat zulks het geval is; alleen kunnen we uit dit Schriftgebruik niet opmaken, dat de kerk daarmee zegt: lleen „de dienaar des Evangelies" is de éénige opvolger der apostelen; volgens Grosheide ziet het „ons" in vers 18b op Paulus „en zijn medeambtsdragers"; daarbij zijn dan ook zijn „helpers" inbegrepen); T i t u s 1 : 9 („om de tegensprekers te wederleggen en den mond te stoppen" ; het is gericht aan de „opzieners", vs 7); H a n d. 6 : 4 („wij zullen volharden enz.", ziet op de prediking, welke straks van de apostelen ook overgaat op de „leeraars" en „die arbeiden in het Woord en de leer"); 1 T i m. 2 : 1 v.v. (opdracht dat in de samenkomsten der gemeente voorbiddingen zullen worden gedaan, wat het formulier terecht betrekt op de dienaren als voorgangers daarin); voor de tucht wordt verwezen naar Matth. 16 : 19; 1 Tim. 3 : 4 (gericht aan de „opzieners" of ouderlingen); en uit Matth. 28 : 20 wordt afgeleid, dat dit ambt altijd moet blijven, zoodat de vaderen in dit formulier de „herders en lee raars" zien als wettige „opvolgers" van de apostelen, wat evenwel niet inhouden moet, dat er géén m e d e-„opvolgers" kunnen zijn; er is ook nog een formulier om de ouderlingen en de diakenen te bevestigen ! En daarin worden de diakenen ook gezien als „opvolgers" van de apostelen ! Dat bewijst, dat men niet mag zeggen: it 't formulier voor de dienaren des Woords blijkt wel, dat deze de éénige „opvolgers" van de apostelen zijn.

In de vermaningvan het dienare n-formu lier worden woorden gebruikt uit Hand. 20 : 28 (voor de „opzieners" van Epheze's kerk); 1 P e t r. 5:2 (gericht aan de ouderlingen); 1 T i m. 4 VS 12, 13, 14, 15; 2 Tim. 2 : 3; 1 Ti m. 4 : 16 (alles gericht aan Timotheus in zijn ambtsdienst; en dat kan ook voor den dienaar des Woords gelden, daar deze mét den evangelist het leeren enz. gemeen heeft; ook Petrus vermaant de ouderlingen een voorbeeld der kudde te zijn, 1 Petr. 5 : 36) en het Formulier besluit de vermaning met 1 Petr. 5:4, dat aan de ouderlingen is gericht.

Overzien we het geheel der geheel of gedeeltelijk geciteerde verzen, dan blijkt, dat van het 2 8-tal er 6 rechtstreeks op Timotheus en Titus slaan en dan zijn deze u, itsluitend in „de vermaning" en geen enkele daarvan in de uiteenzetting van de ambtstaak enz. aangewend, behalve dan de uitdrukking „recht snijden", 2 Tim. 2 : 15. Wat o.i. bewijst, dat het formulier in z'n Schriftgebruik bij de omschrijving van de ambtstaak der dienaren des Woords zeer zorgvuldig is!

Dat „de kerkstichtende arbeid van Tim. en Titus" wordt voortgezet door een daartoe gemandateerd predikant en deze meening in het genoemde formulier is te vinden, geüjk de minderheidsnota poneert, bl. 18, boven door ons breeder geciteerd, is, dus ten eenenmale onjuist. En dat het geciteerde tekstenmateriaal in dat formulier dat zou ondersteunen, is ook niet juist. Ofschoon de vaderen inderdaad niet wilden weten van een (opnieuw) erkennen van het ambt van „evangelist" hebben ze dat in het formulier om de dienaren des Woords te bevestigen niet doen uitkomen en in de uiteenzetting van de ambtstaak der dienaren één, zegge één uitdrukking gebruikt, welke in de Schrift rechtstreeks op Timotheus den evangelist slaat (2 Tim. 2 : 15), en van die uitdrukking en deszelfs gebruik kan men niet zeggen: ie, ze is gekozen om te laten uitkomen, dat het evangelistenwerk van Tim. maar door één ambt, dat van den dienaar des Woords, kan worden voortgezet!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's