GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nogmaals: Gods lankmoedigheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nogmaals: Gods lankmoedigheid

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice,

In" de pogingen, om de leer van „de genxeene gratie" overeind te houden, beroept men zich (Berkouwer, S. J. Ridderbos) nog al eens op Gods lankmoedigheid. Eerverleden week spraken we daar samen over. Maar een beetje kort. We moeten daarom nog eens wat erover door spreken.

Laten we eerst eens letten op de hebreeuwsche woorden voor „lankmoedig".

De Grieksohe vertaling van het O.T. gebruikt soms het woord „makrothumos" (met verwante vormen) voor het hebreeuwsche woord „he' erik 'af", d.w.z. iemand die zijn toom, zijn „gemoed", zijn „geest" „lang maakt", die de uitbarsting ervan tegenhoudt.

In Spr. 19 : 11 gaat het daarbij over een mensch; die plaats interesseert ons dus hier niet; en aan de apokriefe gaan we voorbij; die hebben bij ons geen gezag, zooals je weet.

Toch kun je er wel wat uit leeren, zegt de belijdenis. Eu dat vergeten we wel eens.

In Baruch 4 : 25, moeten weer de mensohen lankmoedig zijn (hun geest in toom houden) onder Gods toom. In Sirach 2 : 4 moeten weer de menschen het uithouden onder Gods beproevingen; in 18 : 11 is Jahwe lankmoedig over den mensch, die zich zoo moeUijk bekeert; in 29 : 8 moet weer de mensch geduldig zijn jegens den armen medemensch.

Nu hebben énkele plaatsen uit die apokriefe boeken wat meer aandacht noodig.

Jezus Sirach 35 : 19 (andere nummering 35 : 22) luidt naar Canlsiusvertallng, roomsch):

Neen, God zal niet dralen. Als een Krijgsheld deinst Hij niet terug.

De vertaling van Alfrlnk:

En de Heer zal niet lang toeven en de Almachtige zal geen geduld met hen hebben.

Hier is dus bedoeld: is God niet langer het oordeel „vertraagt", is Hij niet langer lankmoedig: et vers is dus een tegenhanger van 2 Petr. 3 : 9. Want daar luidt het: at de Heere de belofte (het beloofde goed) niet vertraagt; maar Hij is lanlcmoedig.

Lankmoedigheid is dus den eenen keer: nog niet straffen. Den anderen keer: nog niet een eind maken aan den tijd, waarin men zich nog kan bekeeren. Verbindingslld is: tijd geven tot bezinning. Het kan zóó.

Maar het kan óók nóg weer anders. Let maar op.

In 2 Makk. 6 : 14 staat (Canlsius): ij andere volken toch wacht de Heer geduldig en Hij straft ze eerst dan, wanneer ze de volle maat van hun zonden hebben bereikt. Vertaling Dignant (zelfde werk): et de andere volken (handelt God zoo) dat Hij geduldig wacht, om hen, als de dag des oordeels zal gekomen zijn, in de volheid hunner handelingen te kastijden. Dat gaat dus Ineens een heel anderen kant uit: ankmoedigheid is hier een bediening van oordeel.

Nu ja, zeg je misschien, 't is dan ook maar een apokriefe! Moet je daarmee een man als Kuyper te lijf gaan?

Even wachten, goeie vriend. Die apokriefe plaats is toch merkwaardig. Om de overeenkomst nl. met Genesis 15 : 15, 16. Daar belooft Jahwe aan Abraham: braham . zal In vrede ten grave mogen dalen, en (aldus een bekende opvatting) het (of: en) vierde geslacht zal terugkeeren uit Egypte (naar het beloofde land).

Velen leggen dat zóó uit: een vierde geslacht (van Israëlieten) zal straks uit Egypte terugkeeren; en men neemt dan meestal de vrijheid, (b.v. met Aalders) te verklaren: er staat wel vier, maar ge moet dat m.aar wat globaal nemen, want het waren meer dan 4.

Anderen, die het niet zoo gemakkelijk nemen, met een getal, lezen „het vierde geslacht" als een tijdsaanduiding: egen het vierde geslacht, of: egen een vierde geslacht; niet van Israëlieten, doch van Amorieteu. Zoo de bekende joodsche exegeet B. Jacob. Hij zegt: e zonde van de Amorieten begint met het wegtrekken van Jacob, want toen bleven de Amorieten voortaan op zich zelf staan (vgl. Ezech. 16 : 3). Gedurende die drie geslachten Iaat Jahwe die Amorieten nu maar gaan („lankmoedig" dus, nog niet het oordeel aan heu voltrekkende), want de maat vaji hun zonde is nog niet vol. En die maat moet eerst „vol wórden". Dan is de vierde generatie de grens van de goddelijke lankmoedigheid; de schrijver (B. Jacob) verwijst hier naar Ex. 20 : 5: e Heere bezoekt de zonden der vaderen aan de kinderen tot in het derde, vierde geslacht van wie Hem héten: an is het afgeloopen, en laat Hij hen varen, dan zijn ze geëxcommuniceerd.

Nu, jij en ik laten ons natuurlijk niet in met de kwestie van de exegese van dat derde en vierde geslacht, noch in Gen. 15, noch In Ex. 20. Maar we kunnen des te beter ons beperken tot dat ééne détail, waarover de m.eesten eenstemmig denken: die Amorieten, van wie de maat eerst vol moet worden.

Dat is nu eens niet gespeculeerd, zooals wel eens beweerd wordt, maar dat is geopenbaard. Geopenbaard aan Abraham. Bij de bondssluiting, toen die man „medeweter"-van-God gemaakt is.

Van onzen kant is vaak gezegd: ge moet bij de lankmoedigheid Gods het verschil in het oog vatten tusschen wat wij zlén, en wat God bedoelt. Zijn „gezindheid". Daartegen kwamen Berkouwer-Rldderbos (S. J.) in het geweer. (Gods lankmoedigheid, die heette op den achtergrond geschoven). Maar ik wou jou wel vragen: wat staat hlér in Genesis anders? Als de menschen, vromen en goddeloozen, aanzien wat voor oogen is, dan zeggen ze: do Heere is zeker lankmoedig over de Amorieten, Hij straft ze niet; zie, wat een gemeene gratie. Eu wie aan de belofte dachten (het beloofde land), die konden zeggen: de Heere „vertraagt de belofte". En: Hij laat die Amorieten maar opbloeien en sterk vsrorden.

Het wès ook zoo: God wds ook „lankmoedig" over de Amorieten, lanltmoedig, in dat negatieve punt: nog-nlet-

oordeelen, nog niet o{) hen neerploffen met de rampen.

Maar aan den „medeweter-Gfods", Abraham, wordt gezegd: jawel, maar hier is Gods gezindheid. Die is tegenover die Amorieten het tegendeel van „vriendelijk". Hij laat hun maat volloopen.

Wie nu die lankmoedigheid gemeene gratie, benevens bewijs van goede gezindheid Gods jegens de Amorieten noemt, dien verwijten wij: speculatie, en eigenzinnigheid in de parafrase. Lankmoedigheid is den éénen keer: nog den tijd voor bekeering gunnen; den anderen keer: wachten tot de maat vol is, om de geen oogenblik vergeten, en ook geen oogenblik werkelijk uitgestelde straf te doen komen op den tijd, waarin het vonnis zijn evidentie zal bewijzen ook aan „de blinden". Uitgesteld? Weineen: tegen de vierde generatie, dan komt de katastrofe.

Hier is dus: iiitstel, ja, ja, naar onze waarneming. Maar volstrekt niet naar de nauwkeuriger (uit openbaring verkregen) kennis. Wie dit vergeet ter wille van zijn gemeene-gratie-schematiek, doet de Schrift te kort.

Je ziet, amice, de apokriefen kunnen óók wel eens op de kanonleke boeken lijken. Trouwens, de tekst uit 2 Makk. 6 : 14 is nog om een andere reden merkwaardig. Er wordt nl. een tegenstelling gezien tusschen Gfods bejegening van de vreemden, èn die van zijn eigen volk. Jij denkt nu allicht aan de elders aangewezen tegenstelling bastaarden-zonen, b.v. in Hebr. 12. Welnu, die andere volken, daar is Jahwe lankmoedig tegen: ij laat ze gaan tot str& ks. Zijn „gezindheid" is dan kwaad, terwijl Hij in de feiten van het nog-niet-katastrofaal verdoen „lankmoedig" is. Maar wat zijn eigen volk betreft: ij doet het veel verdriet aan, kastijdt het, en is dan, zoo gezegd, niet lankmoedig over dat volk, want Hij laat ze (soms erg gauw) de zweep voelen. De heidenen blijven soms lang ongemoeid; maar, aldus het vervolg van den tekst, maar „met óns besloot Hij anders te handelen, daar Hij ons niet op het laatste oogenblik met zijn wraak wilde treffen, als onze zonden haar hoogtepunt zouden hebben bereikt". Ik hoor je weer mompelen: eer een apokrief citaat. Best. Maar ik vraag je toch: ie denkt hier niet aan Pred. 8 : 11 ? Dat is „kanoniek".

Dit alles — zoowel die kijk op wat Jahwe aan de heidenen doet, lankmoedig, lankmoedig, als wat Hij met eigen volk pleegt te laten ondervinden, streng, en „kort aangebonden" — wordt dan, let ook daar wel op, in vers 13 (waarop een en ander toelichting is) aldus saamgevat: Als de zondaars (en die zijn wij zelf, in Israël, herhaaldelijk) als de zondaars slechts korten tijd met rust worden gelaten, en dadelijk hun straf krijgen, dan is dat een bewijs van groote genade (Canisiusvertaling). Dignant: de zondaars niet lang naar believen laten begaan, maar dadelijk straffen afzenden, is een teeken van groote welwillendheid.

Ben illustratie, alweer, bij een vaak geponeerde stelling: straf en kastijding (rechtsvergelding en liefdevolle kastijding) loopen wat hun uiterlijke verschijning betreft, door elkaar. De gezindheid Gods is dan ook uit de „bloote" feiten nimmer al te lezen. En dan nóg wat; Gods lankmoedigheid (negatief genomen als: niet dadelijk straffen) kan zijn: uiting van gezindheid-ten-goede, maar evenzeer van gezlndheid-ten-kwade. Apokriefe en kanonleke wijsheid, die twee geven elkaar hier de hand. Dwaas is een ieder die het vergeet. Het boek Job — Job en de vrienden! — waarschuwt ons tegen dat vergeten.

Nu kan, heb ik wel eens gehoord, het grleksche woord makrothumos (etc.) ook weergave zijn van het hebreeuwsche: , , èrek appaim". Ook deze term heeft een merkwaardigen gang. Eigenlijk vril hij zeggen: lang-vanneusgaten. Want wie toornig is, grimmig, die snuift met zijn neusgaten, zijn adem stoot, en die , , adem" verraadt zijn , , geest".

Maar de adem is niet de hand: de adem kan stootend zijn, terwijl de hand, hoewel misschien gebald, nog niet toeslaat.

Wie nu alleen dien adem ziet, zegt: o wee, wat een brandende toom! Wie alleen op de hénd let, zegt: hè, hè, volstrekt nog geen toom.

Welnu, dit beeld wordt ook op God toegepast. De bijbel spreekt over Hem in menschelijkê beelden. Gods toom-(explosie) wordt nog niet geopenbaard van den hemel. Maar alleen de dwaas concludeert nu vergenoegd: een slaande hand? dan hebben we: ratie. Let op, hoe Ex. 15 : 8 ons een , , briéschenden" Jahwe laat zien: aar bedenk: et is een gedicht; maak er geen dogmatisch fragment van, al worde het bij geen enkel van zulke fragmenten verwaarloosd. De adem der neusgaten, die komt „uit" den Krijgsman-God te voorschijn. Maar nu verder? Zóó'u krflgsman kan zoowel ongeduldig als geduldig heeten: et „brieschend" paard b.v. is ongeduldig, wat zijn „wil", zijn „drift" betreft, en zoo kan God-Jahwe óók ongeduldig zijn, wat zijn „gezindheid" aangaat. Maar het snuivend paard, dat toch niet aan het draven sloeg, staat stil; het heet geduldig, wat zijn ddden betreft. Zoo kan ook de Krijgsman-Jahwe, zoolang Hij zijn deden nog inhoudt (al bewegen zijn „neusvleugels" zich reeds), lankmoedig heeten; en dit in den zin van geduldig, wanneer men nl, alleen maar let op wat er voor den dag komt, op de feiten, de handelingen: ie zijn nog niet te zien, de katastrofes laten zich nog niet gevoelen. Maar men kan ook zeggen: n de oogen staat al de toom te lezen; de hand zal toeslaan straks. Zoo zei Amos het ook (9 : 7).

Maar nu, op den man af gesproken, is het niet dwaas, te onderstellen, dat het z.g. „uitstel" (van de slaande hand) alleen maar geschiedt om redenen. BUITEN God gelegen? Hij kan toch ook zelf van plan zijn, de , , Amorieten" te laten graven aan hun eigen graf, te laten timmeren aan him eigen schavot? Sterker bewijs voor onze stelling, dat uit de „feiten" niet tot de „gezindheid" Gods geconcludeerd mag worden, kan men zich moeilijk denkeu, meenen we. Wie, met dit eenvoudige tekstgegeven voor oogen, toch nog zegt: , , Gods sparen" (In den zin van nog-niet-verdelgen) is bewijs van lankmoedigheid, en dan voorts lankmoedigheid (een term, die soms alleen op de dS.den maar let) nu pardoes op de gezindheid overdraagt, met conclusie: gemeene-gratie-gezmdheid, dien beschuldigen wij van lichtvaardigheid.

Geen wonder, dat ook de woordenboeken voor de hebreeuwsche uitdrukking „'èrek 'appaim" zoowel de parafrase , , zijn-tijd-afwachtend", als die van , , lankmoedig" geven; de meeste gemeene-gratie-schematisten vatten „lankmoedig" op uitsluitend m de laatste beteekenis. Het ongeduldig aan zijn halster rukkende paard draaft nog niet: ngeduldig (voor vrte het ziet, of hoort) is de drift; geduldig, voor wie op een afstand ziet, is het paard: et vaart nog niet den krijg tegemoet. En is niet God de ..eenvoudige", altijd één in zijn overleggen-naar-vrijezelftemperantie ? In Spr. 16 : 23 staat: ie zich beheerscht, zich m handen houdt, is de sterkste vechter, knapper dan de generaal, die als Marlborough ten strijde trekt. Zoo kan ook God in wat wij noemen , , lankmoedigheid" de stérkste Strijder tégen ons zijn. Gods lankmoedigheid is evenzeer als zijn „liefde" en , , toorn" levend, altijd vèrsch, immer operatief, altijd puntig in haar momenteele daadvan-regeerbeleid.

Tusschen wat vrij ervan , , zièn", en wat God ermee „bedoelt", is geen tegenstelling. Indien wij tenminste ons „zien" niet verwarren met „méénen-te-zien".

Maar zélfs aan wie aan het gevaar van dit , , meenen te zien" steeds indachtig is — en wie is het steeds? — wordt nog voorgehouden, dat Gods lankmoedigheid niet te zien, niet te bewijzen, niet te registreeren is, want Hij is niet te zien, tenzij dan in geloof. Lankmoedigheid Gods is een woord, dat de Schrift neemt uit óns woordenboek, zooals gewoonlijk; zij waarschuwt ons: vergeet het niet, dat dezelfde bijbel zegt: God heeft , , berouw", en toch ook eigenlijk geen berouw, want menschenviroorden passen naar ónze eraan toegekende begripswaarde op Hem nimmer in adaequatie. Welnu, zóó zegt dezelfde bijbel: de Heere is lank-moedig, en Hij is óók kórt-vanstof, kórtmoedig, ook Hij maakt korte metten. Hij haast zich, Hij brengt een haastig verderf. Hij toeft niet. Hij komt als dief in den nacht, en zijn , , !5wijgen", zijn nietof-nog-niet-uitschieten met de slaande hand, dat kan voor den één dit, voor den ander dat beteekenen. De lankmoedigheid Gods geeft óns spatie, gelegenheid, óók b.v. voor zelfbezlnnlng en , , zelfonderzoek", maar ze neemt niet één van de daarvoor geldende maatstaven en moeilijkheden en normen ons uit de hand, om de conclusies, waartoe ons zelfonderzoek probeert te komen, ook maar één keer te vergemakkelijken door het opstellen van een glijbaan-der-gedachten, als konden zij zich troosten met een enkel beroep op Gods aan ons merkbare lankmoedigheid. De , , vinger Gods" in de historie, óók van „de natuur", die is er ongetwijfeld, ook in wat men noemt „Gods lankmoedigheid". Maar om hem te zien, moet je eerst alle geloofsinhouden, die er mee gemoeid zijn, hebben laten gelden. Gods lankmoedigheid is alomtegenwoordig en onderscheiden in zijn regeerbeleid. Ze gaat In Hem gepaard niet alleen met de h& ast, die Hij maaJct, oftewel, met Zijn (in zijn „geval") toch weer beheerschte , , kortmoedigheid", maar ze is eigenlijk ook zelf niets anders dan zijn „kort-moedigheid". Want voor Hem, die èlles regeert met vaste hand, en ter nimmer falende be­ reiking van zijn steeds distincte, nimmer prijs gegeven doel, en naar zrin nooit veranderd program, en In zijn op geen enkel punt van tijd of ruimte ooit aphoristisch werken, en Inwerken, en saam-doen-werken van en op en in dedingen, voor Hèm is de langste weg toch nog de kortste: want het is de weg van zijn besluit. Hij komt nooit laterof eerder dan het door Hem vastgestelde moment. Zijn langste weg is óók de kortste: de rechte weg, tusschen de twee vastgestelde punten, die Hij bereiken - wilde. En. verbinden.

Als alle haren van ons hoofd geteld zijn, en als „geen klauw ergens achterblijft", en als in alle dingen tegelijk, de wei-beraden God zijn „coucursus" oefent, dan staat elke substantie binnen onze wereld met de andere ia nauwste verbinding. De spoorwegen organiseeren soma wel een z.g. „blinde vacantiereis". Je gaat maar zitten, weet niet waar je allemaal langs komt, doch wordt Inelk geval 's avonds weer netjes afgeleverd aan huls. Een heele omweg dus. Ten minste voor je eigen besef. Maardie lange omweg, die door de spoorwegmaatschappij 1». vastgesteld en uitgestippeld is toch de kortste weg, namelijk als weg-van-dienst. En als het waar is, dat er - geen dwazer spreekv; oord is, dan: „1' histolre se répète", dan is rééds dé, armee lankmoedigheid verklaard kórtmoedigheld te zijn van Godswege: bij óns-het „blinde" reizen, bij Hèm het sturen van den trein naar zijn gemaakt bestek.

„Gods molens raalen langzaam", — we kunnen het wel voor elkaar brengen, elkaar te zeggen: kijk, dat is. nu een aardige dogmatische formule voor het „leerbegrip" van Gods lankmoedigheid, zijnde „gemeene grö-tle"..

Maar hoe komt het, desondanks, dat we in een levenden dialoog dat zinnetje alleen maar gebnilken om een. hoogmoedig man, een zelfverzekerde, zoo scherp moge^ lijk te laten schrikken?

Hoe komt het?

Omdat, gelukkig, wij toch die „Amorieten" niet heelemaal vergeten zijn.

Ik hoop, dat jij 't ook niet vergeet. Voor het - gemeenegratie-debat niet. EIn voor je „persoonlijk leven" ook niet-

Me 'dimkt, nou moeten we allebei maar stil worden. Hartelijk gegroet van je vriend

ADOLPHUS VENATOR,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 augustus 1951

De Reformatie | 4 Pagina's

Nogmaals: Gods lankmoedigheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 augustus 1951

De Reformatie | 4 Pagina's