GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Acta van het Synodaal Convent.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Acta van het Synodaal Convent.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

gehouden te Rotterdam.

EERSTE DAG.

28 Juni 1887.

L.l. Maandag-avond werd in het Verkoop" lokaal te Rotterdam onder de leiding van Dr. Van den Bergh een bidstond gehouden, ter voorbereiding van het Synodaal Convent van Ontkomene Kerken. Den volgenden morgen te 10 ure opende de Voorzitter van den Kerkeraad van Voorthuizen met gebed deze bijeenkomsten van broederen uit een 80-tal ontkomene Kerken en eenige^ groepen van Kerken, waar het werk der Reformatie reeds begon. Het Agendum wordt door Dr. A. Kuyper, op verzoek van den tijdelijken voorzitter, ter tafel gebracht, namens de Commissie voor het Agendum. Hierop wordt, op voorstel van Dr. Kuyper, het Moderamen samengesteld, als volgt: Dr. Rutgers, praeses, Ds. Lion Cachet en Ds. Ploos van Amstel, assessoren, Ds. Hoekstra en Ds. Sikkel, scribae. Deze treden op, en de gekozen praeses neemt de leiding der vergadering over. Er wordt eene commissie benoemd, om de vergadering te dienen van praeadvies, saamgesteld uit de heeren: Kuyper, Van Goor, De Hartog, Geesink, V. d. Bergh, Klaarhamer, B. van Schelven, Van Loon, De Savornin Lohman, Keuchenius, Heemskerk, J. C. Fabius, Kuhler, Zuidema en Van de Bleek.

In de namiddag-vergadering wordt de naamlijst der stemhebbende leden vastgesteld, en brengt Dr. Kuyper namens de Commissie van het adres hef rapport uit over Deel II van het Agendum waarop na discussie aldus besloten wordt:

I op punt 9 : De plaatselijke Kerken zijn naar goddelijk recht gehouden en verbonden, om niet independentistisch op zich zelf te blijven staan maar zich onderling te verbinden en saam te plaatsen onder het eenige zeggenschap van den Koning Kerk.

Slechts dan mogen zij geen verband zoeken, en zijn zij hierin verontschuldigd, wanneer zulks niet kan gevonden worden naar den eischvan Gods Woords, maar strekken zou tot verkorting der Waarheid of ter krenking van de Koninklijke majesteitsrechten van haar eenig Hoofd.

2. Zulk een verband van kerken kan om de gelegenheden en omstandigheden niet met alle kerken op even vasten voet aangelegd. Wel moet het in beginsel zijn een verband met alle kerken, ook buiten ons land, die met oris een even dierbare en gezuiverde belijdenis hebben, maar op zoo uitgebreide schaal kan het alken door correspondentie werken.

3. Daarentegen behooren de meer bij elkander gelegen kerken van eene natie dit verband vaster te maken.

4. Daar intusschen het lichaam van Christus voor zooveel het zich in onze natie openbaarde een is; kan en mag geen definitief kerkverband opgericht dan zulk een, waarbij alle geloovigen, die een zelfde zuivere belijdenis met ons deelachtig zijn, elk in hun eigen kerk met ons saam kunnen werken.

Eisch voor een definitief kerkverband zou alzoo zijn, dat niet alleen de doleereiide Eerken, maar ook de geloovigen die nog onder de Hiërarchie bleven, en evenzoo de broeders uit de kerken van Ledeboer, en in de Chr. Ger. Kerk en andere Vrije Kerken met ons saamwerken.

5. Zoolang dit nog niet het geval is, kan dus het aan te leggen kerkverband niet anders dan voorloopig zijn, en zou een definitief optreden een ongeoorloofde aanmatiging en een miskenning van de rechten der andere broederen zijn, terwijl het voorloopig optreden én een belijdenis van - eigen onvolkomenheid én de bede, om met de overige broederen vereenigd te worden insluit.

6. De kenteekenen die hier beslissen, zijn: I. dat een voorloopig kerkverband niet over de Belijdenis mag beslissen en een definitieve organisatie, altoos in verband met de buitenlandsche kerken, hiertoe wel gerechtigd zou zijn, hetzij om haar uit te breiden, hetzij om haar te verduidelijken, en 2. dat een voorloopig kerkverband geen recht heeft om verandering in de Kerkenordening te maken, al spreekt het vanzelf, dat men naar de gelegenheid der tijden, en om het afstuiten op de onmogelijkheid enkele bepalingen onuitvoerbaar kan verklaren en laten liggen.

7. Als naam* is het raadzaam ons te noemen: oleerende Kerken, en onze combinatie: »Vooroopig Kerkverband van Nederduitsche Geref. erken (doleerende)." Doleerende hierbij opgevat in den zin, dat alle onze Kerken, als klagende naar God over de verongelijking zijner Kerk, doleerende zijn bij de Overheid in zooverre deze een valsch kerkbestuur tegenover ons handhaaft en toch, bij de gratie Gods regeerende, gehouden is aan Gods Kerke recht te doen.

Zoo echter, dat dit klagen om recht niet eischend en uit de hoogte toega, maar verzeld zij van belijdenis van eigen ontrouw en schuld. En evenzeer niet enkel bedoele zelfzuchtig recht voor zichzelf te zoeken, maar in medelijden en deernis ook een zoeken van recht voor de broederen zij.

Op punt 10 wordt besloten: Vat men de kerken verkeerdelijk op als eene landseenheid, dan deelt men ze in, bij de Gereformeerde opvatting daarentegen voegt men ze saam. Saamvoeging onzer Kerken is dus plicht en daarvoor is te volgen de oude wijze van saamvoeging, maar onder aanneming van de na 1816 ingevoerde wijzigingen, die niet zelden verbeteringen zijn.

Provinciale saamvoeging is geen eisch van ons kerkrecht. Raadzaam is derhalve, deze voorloopig te laten rusten, mits men vrijheid late aan de Classes van eene provincie, die nu reeds zich wenschte te combineeren tot eene meerdere provinciale vergadering, om zulks te doen.

De combinatie van de Classes wordt opgedragen aan de Kerken van elke provincie, met verzoek, om daarover morgen te rapporteeren. Drente te voegen bij Overijsel of Groningen, en Noord-Braband bij Zeeland.

Op punt 11 wordt besloten: De Kerken van elke Classis worden verzocht saam te vergaderen, en eene roepende Kerk voor te stellen. Classicale samenkomsten dienen elk jaar viermaal minstens gehouden, naar eisch van de Kerken-orde.

De kosten moeten door de Kerken der Classis gedragen.

Dej-utaten voor de visitatie moeten op de eerstvolgende vergadering der Classis benoemd. Twee voor elke Classis minstens.

Op punt 12 wordt besloten: Het samenkomen van eene generale vergadering reeds het volgend jaar, is stellig geboden, om de vele moeilijkheden, die ons te wachten staan.

Haar naam kan zijn: Voorloopige Synode der Nederduitsche Gereformeerde Kerken (do-' leerende).

Oproepende Kerk zij ditmaal Utrecht. Utrecht plaats van samenkomst. De afvaardiging zij classicaal. Twee uit elke Classis, zonder meer.

De tijd zij de laatste week in Juni. De kosten voor deze samenkomst vrage men ditmaal aan de Kerken van Utrecht en Arnhem te dragen, tot later deze last door alle Kerken kan worden overgenomen.

Op punt 13 besluit het Convent het Bureel van het Congres dank te zeggen voor zijne goede diensten, en het voorts te ontbinden, terwijl Deputaten zullen worden aangewezen, om de Kerken hij te staan.

Op punt 14 wordt besloten in onderhandeling te treden met de redactie van de Heraut, en voor deze onderhandeling te benoemen twee deputaten, die geheel buiten die redactie staan.

Al deze resolutiën worden door de vergaring na breede discussie aangenomen en het Convent na dankzegging tot morgen verdaagd,

TWEEDE DAG.

In de morgenzitting is de tijdelijke bijeenvoeging der Classes vastgesteld; bepaald welke Kerk in elke Classis zou ops oepen; en wanneer de eerste vergadering zou zijn. Daarna is in zake »de beginselen der Kerken" besloten, dat deze onder de regeering der Classes zouden staan, en dat deze in haar nood zouden voorzien, ten einde ze zoo spoedig mogelijk tot zelfstandige formatie te brengen.

Rapport over deel III.

„Nog niet of nog slechts gebrekkiglijk ontkomene Kerken."

W. BB.! Uwe Commissie van advies heeft de eer, u aangaande dit deel van het Agendum te rapporteeren het navolgende:

Aangaande de in Art. 15 bedoelde «beginsels van Kerken" d. i. Kerken in zwakken toestand, is blijkbaar, dat zulke „beginsels" tot vasten stand moeten worden gebracht door de reformatie van plaatselijke Kerken. Samenvoeging van geloovigen uit meerdere dorpen tot ééne Kerk zou leiden tot eene vermenging van Kerkeii, in strijd met de waarheid, dat eene Kerk is de plaatselyke openbaring van het lichaam des Heeren.

Indien evenwel eenige Kerk derwijze is ingezonken, dat zich daarin slechts zéér enkele belijdende leden bevinden, kan deze Kerk op aanwijzing der Classis worden vertrouwd aan het opzicht eener genabuurde Kerk.

De wijze, waarop tot samenstelling des Kerkeraads zal moeten worden gekomen, worde aan de Classis overgelaten, mits in het oog worde gehouden, dat het doel blijft de Reformatie aller Kerken en de grenzen der Kerken niet gewijzigd worden.

Wat aangaat de in Art. 16 gevraagde middelen tot propaganda der Reformatie achten wij te kunnen aanbevelen:

a. Het houden van samenkomsten, waarin de geloovigen ernstig bepaald worden bij het recht des Heeren en den phcht der geloovigen tot Reformatie.

b. Het houden van dergelijke samenkomsten, maar waartoe ook tegenstanders der Reformatie worden uitgenoodigd.

c. Het verspreiden van gepaste geschriften, als: „Geref. Praatjes, Petahja, de Broederkring, de Kleine Opwekker, " enz.

Door dezelfde middelen acht Uwe Commissie, dat moet worden getracht de in Art. 17 bedoelde conventikels te bewegen tot reformatie der Kerk, of, waar mogelijk, tot aansluiting bij de doleerende plaatselijke Kerk, terwijl enkele vragen, als b. v. over het aantal leden, waarmee tot Reformatie kan worden voortgeschreden, behooren te worden overgelaten aan het advies der Classes.

Over de verhouding tot de andere Gereformeerde Kerkforraatiën in ons land was dit navolgende rapport door Dr. Kuyper als rap­ orteur ingediend, dat met eenparige stemmen s aangenomen.

Art. r8. Uitgangspunt behoort te zijn, de onverzwakte en besliste belijdenis, dat alle diegenen, die eenzelfde belijdenis der waarheid zijn toegedaan, en in de Kerkregeering zich voegen onder ééne zelfde Kerkenordening, kerkelijk niet op den duur gescheiden mogen blijven, en niet mogen rusten totdat alle zonen van hetzelfde huis weer in één band van Kerkelijke gemeenschap vereenigd zijn.

Voorts dat wij als de laatstontkomenen, en die dus het langst volhard hebben in den verkeerden weg, de grootste schuldenaren zijn, en ons het diepst hebben te verootmoedigen.

En eindelijk, dat het niemand past of voegt, vittend of bedilziek in de ingewanden van anderer groepen verleden te woelen, maar dat wij allen hebben te zien op aller eenparige belijdenis en de door allen erkende eenheid van Kerkelijke ordening.

Dankende wij God en den Vader, dat Hij in zijne oneindige barmhartigheid én vroeger in veler anderer én nu in onze harten de bereidvaardigheid, om ons onder het juk Christi te stellen, door zijnen Heiligen Geest verwekt heeft.

Art. 19. Bij het bespreken van de vereeniging met de broederen die zich noemen „de Christelijke Gereformeerde Kerk" mag nooit gedacht aan een staan in tweeërlei Kerk, zoodat men nu óf uit de eene in de andere zou overgaan, óf beide zou sanrismelten, maar moet uitgangspunt zijn de overtuiging, dat beide groepen behooren tot en staan in „de vergadering der geloovigen, " en inzijn in den wortel der historische Gereformeerde Kerken dezer natie.

Waar derhalve én zij én de thans ontkomene Kerken zich in vorm van Kerkregeering openbaarden, staan niet twee Kerken naast elkaar, maar twee Kerkbesturen, die beide beweren autoriteit over de eene zelfde Gereformeerde Kerk te bezitten of te moeten bezitten.

Daar nu echter, naar den loop der dingen, deze beide plaatselijke kerkbesturen niet op eenmaal ineen kunnen smelten, is het geraden, beiderzijds te erkennen i*. dat de toestand, waarop men behoort aan te houden, die van ineensmelting is, maar 2". dat men tijdelijk als abnormaal deze gedeeldheid drage, en er op bedacht zij, om bij ontstaande vacature in beide besturen, telkens de ineensmelting te beproeven.

Onzerzijds staat alzoo reeds nu niets aan deze ineensmelting in den weg, mits het Kerkbestuur hunnerzijds slechts aan geen andere banden gebonden zij dan de Formulieren van Eenigheid en de Kerkenordening.

Daarentegen mogen en kunnen wij ons niet voegen onder het hunnerzijds aanvaarde Reglement van 1869, naardien de beginselen van dit Reglement in meer dan één opzicht anders zijn dan die van onze Kerkenordening.

De vraag of en welke stappen nu reeds te doen waren, om deze goede en van God gebodene ineensmelting tot stand te brengen, dient beantwoord in dien zin, dat overijling hier schaden zou, maar dat het goed ware zoo elke Kerkeraad onzerzijds zich tot den Kerkeraad van dezelfde Kerk hunnerzijds richtte, om betuiging van broederlijke eenheid te doen, in bescheidenheid en onder belijdenis onzer tekortkoming hen te danken voor wat zij dusver voor de verbreiding des zuiveren Evangelies deden, en hun de verzekering te bieden van onze hartelijke bereidwilligheid, om op den voet der Drie Formulieren van Eenigheid en van de beiderzijds aanvaarde Kerkenordening op paden van eenheid te gaan wandelen.

Practische voorslagen zijn in dit stadium der quaestie nog niet te doen.

Alleen zou het wellicht aanbeveling verdienen zoo dit Convent een zestal Deputaten aanwees, om (natuurlijk zonder macht om te handelen) op de wijze die het geschikst zou blijken, de gedeeldheid die thans bestaat om te zetten in een wederzijdsch pogen tot saamtrekking, en als zoodanig te benoemen de heeren: Prof. Rutgers, Dr. v. d. Bergh, Mr. Keuchenius, Br. Kllhler, Prof. Lohman en Dr Kuyper.

Art. 20. Met de broeders in dit artikel bedoeld, en die aan niets anders dan aan de Formulieren en de Kerkenordening gebonden zijn, zal nu reeds tot een practische houding kunnen worden overgegaan, en wel op dezen voet.

I°. dat hun kerken in plaatsen waar onzerzijds nog geen Kerkeraad optrad, zich op gelijken voet als de ontkomene kerken tot de Regeering wenden, en als Kerkeraad voor heel de Kerk dier plaats optreden;

2°. dat in plaatsen waar hunnerzijds een Kerkeraad naast een Kerkeraad onzerzijds staat, beide Kerkeraden van een en dezelfde Kerk zullen zijn, maar tijdelijk in hun tweeheid geduld;

3°. zoo echter dat zij met ons, 't zij bij beurten, hetzij gezamenlijk, deputeeren naar de Classis, en attestatiën gemeen maken;

4°. dat voorkomen worde het optreden van Kerkeraden hunner-of onzerzijds, daar, waar reeds van welke zij ook een Kerkeraad optrad;

5°. dat zij en wij in de keuze der Psalmberijming geheel vrij blijven, ter beslissing van eiken Kerkeraad;

en 6°. dat hiervan aan hunne Kerkeraden worde kennis gegeven; en twee Deputaten worden benoemd om die zaak te bevorderen, en als zoodanig te benoemen de heeren Ds. Lion Cachet en Ds. Klaarhapjer.

Art. 21. Bij deze kerken zal te onderzoeken zijn, of ze met ons de Formulieren en de Kerkenording aanvaarden, en geen andere banden hebben gelegd, en waar deze onderzoeking bevredigend uitvalt, zal men alzoo handelen.

I°. Zij zullen worden genoodigd, zich tot de Regeering te wenden op gelijken voet als wij.

2°. Hebben ze dit gedaan, dan zullen ze in plaatsen waar wij niet kerkelijk optraden, als Kerkeraad der kerk te dier plaatse erkend worden, mits zich voegende onder onze Classis.

3°. In plaatsen waar wij ook kerkelijk optraden, zullen wij naar het oordeel der Classis tijdelijk met hun eigen[Kerkeraad naast den onzen erkend worden, mits er eenheid van attestatie ontsta, en de Kerk op de Classis als één kerk optrede, 'tzij bij toerbeurt de afvaardiging geschiede, tzij door beide Kerkeraden gezamenlijk.

4°. Aan deze Kerkeraden worde hiervan door de Classis kennis gegeven.

5". Het Convent benoeme twee Deputaten, om hierin met de Classis te handelen, en als zoodanig te benoemen de heeren Dr. Van Goor en Dr. Geesink.

KUYPER

A. H, DE HARTOG.

J. J. A. PLOOS VAN AMSTEL.

H. W. VAN LOON.

W. VAN DE BLEEK.

Rotterdam, 28 Juni 1887.

Daarna wierd Deel V in behandeling genomen, aangaande welk punt wij het rapport een volgend maal mededeelen, evenals aangaande Deel VI over de zending.

Er wierd eindelijk besloten, dat de afvaardiging naar de Synodale Vergadering van 1888 zou geschieden door de benoeming van twee afgevaardigden en twee secundi voor elke Classicale Vergadering, onverschillig of die uit ééne enkele Classis bestond, of uit meerdere gecombineerd was.

(Wordt vervolgt).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juli 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Acta van het Synodaal Convent.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juli 1887

De Heraut | 4 Pagina's