GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

VELERLEI WEGEN.

XIII.

DE GASTEN.

Mijn eerste gedachte toen ik Mevrouw Jansens zag was — zelfzuchtig genoeg — aan het mijne. De gedachte kwam namelijk bij niij op, of het mooie halssnoer ook. van mevrouw kon afkomstig zijn of door mijnheer eerst voor haar bestemd. Het laatste bleek naderhand zoo te zijn.

Trotsch was mevrouw in het geheel niet.

Haar gebrek was naast de pronkziicht een zekere luiheid. Liefst voerde zij niets uit dan zich bemoeien met allerlei kleinigheden en dingen die haar niet aangingen. Zij was jegens iedereen vriendelijk, babbelde met elk, en scheen zich zeer te verbazen, dat oom en tante hiervan niet gediend waren. Toch was dit zoo. Na een dag of wat had mevrouw het zelfs geheel - bij tante verbruid, door haar pogen om in alle kamers, tot alle hoeken en in de keuken, de keuken vooral, door te dringen. Wel ging dit alles in vriendelijkheid, maar de vrouw des huizes was zoo min van mevrouw Jansens als van haar gesnap gediend. Op een avond hoorde ik zelfs, hoe tante aan oom voorstelde het echtpaar de huur op te zeggen.

Oom echter was daartoe nog niet dadelijk genegen, en dat was maar goed ook. Want twee dagen later gebeurde er iets, hetwelk toonde dat mevrouw niet alleen haar tong maar ook haar oogen uitaemend wist te gebruiken. In de huiskamer hing namelijk een groote, ouderwetsche lamp, lasug in het gebruik en bijna opgesleten.

Meer uit gemakzucht dan uit nood had men zich dusver met deze lamp beholpen.

Mevrouw Jansens merkte hoe de zaken stonden, en op een goeden dag kwam uit Kaapstad een groote kist, waarin een prachtige lamp zat.

De toelichting bij de komst van dezen lichtd'-ager gaf de heer Jansens zelf. Zijn vrouw, zeide hij, was zoo dankbaar voor de goede ontvangst hem én haar hier te beurt jevallen, dat zij een klein bewijs van erkentelijkheid wou geven, 't Was werkelijk een prachtig geschenk, en oom en tante konden dan ook moeilijk anders doen dan een vriendelijk gezicht zetten en beleefd dank zeggen. De lamp deed al aanstonds zulke goede dienïten; dat de vrede tusschen de beide vrouwen geteekend werd mits mevrouw buiten de keuken bleef, wat zij wel niet beloofde maar toch deed.

Zelden heb ik twee menschen gezien, die zoo weinig bij elkaar schenen te passen, als mijnheer en mevrouw Jansens^ en dit zoov/el naar het uiterlijk als naar den geest. Ik heb daarvan

reeds gesproken. Mijnheer b.v. reisde met niet meer dan twee koffers; mevrouw bracht er zes e mee benevens een aantal doozen en pakken, waar later nog andere bijkwamen. Mijnheer groette alleen als hij het bepaald niet laten kon, mevrouw had voor ieder een vriendelijk knikje of als 't roorkwam een handdruk en een woord van welkom. De man was in het gewone leven e> 'en degelijk als mevrouw onbeduidend.

Op één punt echter waren die twee volmaakt gehjk: beiden leefden buiten God, en wilden van Zijn dienst beshst niets weten, al was ook de man bepaald vijandig en de vrouw meer onverschillig. Hoe het bij haar stond, merkte ik reeds een paar dagen na haar aankomst. Zij trad de huiskamer binnen, juist toen ik den grooten Statenbijbel open voor mij had om' iets na te lezen van de catichisatie.

„Wel verbazend", sprak zij, „wat een dik boek hebt ge daar! En nog wel met koperen sloten. Zeker uit een of ander klooster."

„'t Is de Bijbel", antwoordde ik, lachend om haar onderstelling.

„O, dat boek waaruit gij mijn man hebt voorgelezen. Ik zou geen lust hebben er eiken dag naar te luisteren. Maar voor een jong meisje is het, dunkt mij, heelemaal niets. Ik zou het er liever eens goed van nemen, altijd in het behoorlijke, dan mijn jonge jaren met al die vroomheid te bederven. I)at komt misschien later te pas, als ge oud zijt; ofschoon — ik ben niet jong meer en toch niet vroom."

En zij barstte uit in een schaterlach, die mij echter zeer hinderde. Ik wist nu wat van mevrouw Jansens te denken.

Ik had gedacht, dat, nu mevrouw er was de wandelingen met mijnheer zouden ophouden en ik alleen beiden in huis zou bedienen, doch daarin veigiste ik mij. De heer Jansens bleef wel zijn gewone tochtjes maken, en nam meestal zijn vrouw mee, maar stond er op dat ook ik hem zou vergezellen. Het heette, dat dit was om tot gids te dienen, maar daar geloofde ik weinig van. Eerlang zou blijken, dat' er een geheel andere reden voor was.

Verscheiden weken gingen voorbij, waarin tante en ik voor de gasten uit Nederland hadden te zorgen. Had het aan mijnheer gelegen, ik geloof dat zij nog veel langer zouden gebleven zijn. Maar mevrouw dacht er anders over.

„Het is hier goed en best" zei ze eens tot tante en mij, bij een praatje in de huiskamer, „maai het is hier geen schouwburg, geen partijen, 't ontbreekt aan variatie. Ik droog heelemaal uit."

Daar ik nog nooit een uitgedroogd mensch gezien had, keek ik haar nieuwsgierig aan, maar kon niets bijzonders bespeureti en de dame

ging voort: „En kon men nu nog maar eens iemand opzoeken of bezoek ontvangen, dan ging het nog. Maar dat ontbreekt ook. Wat moet ik beginnen!"

Tante kon niet nalaten te lachen, al was zij ook inwendig boos. Dat merkte ik toen zij vrij scherp zei:

„Houd mij ten goede, maar die variatie waar u van spreekt, kan hier van zelf niet wezea. Dat wist u vooruit. Ik dacht dat mijnheer rust en stilte noodig had en daarvoor hier kwam. Anders hadden wij liever geen kamers verhuurd".

ver­ Mevrouw zweeg hierop, ook toen tante volgde :

„En wa: t bezoek aangaat, elk zijn zin, maar ik verlang niet meer dan hier nu komt. Ik denk maar aan wat in déh Bijbel staat:

„Verlos mij. Heer, van 's menschen overlast". „Nu ja" riep mevrouw jansens verstoord, „Er staan zooveel dwaasheden in den Bijbel. Wat hebben v/ij daarmee noodig!"

Tantes eenig antwoord was een blik vol verontwaardiging, dat iemand zoo over den Bijbel dorst spreken. Van dat oogenblik was het dan ook tusschen mevrouw en tante uit, en kon ik voorzien, dat de eerste niet lang meer blijven zou.

Jegens mij bleven beiden mijnheer Jansens en zijn vrouw echter even vriendelijk als vroeger, en beloonden mij voor mijn diensten nog al eens met fraaie geschenken. Ook spraken zij veel met mij, en vroegen of ik wel lust zou hebben vreemde talen en muziek te leeren.

Over den dominé, de catechisatie en de kerk spraken zij echter zelden of nooit. Zij schenen het dwaas te vinden, dat ik er heen ging. Tweemaal tijdens hun verblijf bracht de predikant ons • een bezoek, en ontmoette daarbij ook ongedacht den heer Jansens, dis daar juist niet op gesteld scheen, en spoedig heen ging. Later zeide hij tot mij: „Die dpminé is een knap en vriendelijk man. Maar ik kon toch niet met hem opschieten."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1917

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1917

De Heraut | 4 Pagina's