GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De geldigheid van de oude kerkenordening der Nederlandsche Gereformeerde Kerken - pagina 29

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geldigheid van de oude kerkenordening der Nederlandsche Gereformeerde Kerken - pagina 29

Rede, gehouden bij de overdracht van het Rectoraat der Vrije Universiteit

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

\

27

medegaan, sloot ook altijd in zich: onderwerping aan de Gereformeerde ordening. En wanneer dan bij de eerste handeling, ondanks de pressie, toch bleef gelden, dat men niet gedwongen werd, dan natuurlijk bij de andere ook, om dezelfde reden en in gelijken zin. Ook al zou de vrijwilligheid dan in menig geval niet veel meer dan eene fictie zijn, het beginsel werd toch daarom niet ter zijde gesteld, maar bleef altijd van kracht. III. Bij dit laatste punt heb ik, om niet onnauwkeurig te zijn, aan het woord „Gereformeerde Kerkenordening" toegevoegd: „hetzij dan formeel die der Kerken, of wel eene ordening die er in substantie mede overeenkwam." Immers, op vele plaatsen was de Kerkenordening, die door Overheidspressie gevolgd werd, wel in substantie die der Kerken zelve, maar formeel van de Overheid uitgegaan. En dat brengt er ons van zelf toe, om op die omstandigheid nog wat nader te letten. Voor een juist begrip van de geldigheid der oude Gereformeerde Kerkenordening moet van de Overheidsbemoeiing nog wat meer gezegd worden. Bij de eerste vaststelhng, in 1571, kon er uit den aard der zaak slechts in één sin van geldigheid sprake zijn. Dat de ordening van kracht was, rustte geheel op de onderlinge overeenstemming van de Kerken; en dit ius humanum was terzelfder tijd ook een ius divinum, omdat het gemeen accoord in den eisch van Gods Woord was gegrond. Maar met deze grondslagen moest de aard harer geldigheid dan ook overeenstemmen; d. w. z. het gezag kon niet anders dan kerkelijk zijn, op een zedelijken grondslag berustende, in zijne werking gebonden aan geestelijke middelen, en bepaald tot het kerkelijk gebied. Dat het ook nog anders kon opgevat worden, was 6erst mogelijk, toen de Overheid Gereformeerd werd, en toen dientengevolge slechts de Kerk, die Gereformeerd was, als Kerk werd erkend. Het publiek gezag, waardoor dit karakter van pubheke Kerk verleend werd, was nu voortaan met die Kerk in aanraking. Het kon daarbij allerlei werking zich ten doel stellen: aan de Kerk ten dienste staan, of wel haar beheerschen, of wel haar steunen, of wel haar belemmeren. Ook de Kerk harerzijds kon ten aanzien van de Overheid onderscheiden standpunt innemen. En omdat nu altijd en immer de kerkelijke macht bij die wederkeerige houding rechtstreeks betrok-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 21 oktober 1889

Rectorale redes | 110 Pagina's

De geldigheid van de oude kerkenordening der Nederlandsche Gereformeerde Kerken - pagina 29

Bekijk de hele uitgave van maandag 21 oktober 1889

Rectorale redes | 110 Pagina's