GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 89

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 89

Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

79 2«) DENIFLE, Luther, 1-, 456. Het eenige bewijs, dat Denifle hiervoor aanvoert, is, dat Lutlier in zijn voorlezing over de Psalmen (1513 gehouden) bij Psalm 76 (bij ons 77) aanteekende: „Qui non est expertus hanc compunctionem et meditationem, nullis verbis potest hunc psalmum doceri. Inde enim et mihi difficilis quia extra compunctionem sum et loquor de compunctione" {Luthers Werke, W. A. 3, 549). Het is duidelijk, dat Luther hier alleen zeggen wil, dat hij de diepe zielsverbrijzeling, waarvan deze psalm getuigt, op dat oogenblik niet gevoelde, en hem daarom niet naar zijn eigen ervaring wilde uitleggen, maar gelijk hij er op volgen laat, naar de verklaring door Augustinus gegeven. Zie voorts de uitnemende uiteenzetting door W. BRAUN, Die Bedeutung der Concupiscenz in Luthers Leben und Lehre, Berlin, 1908, p. 45 en v.v. gegeven, waaruit genoegzaam blijkt, hoe onjuist de voorstelling van Denifle is. ~^) DENIFLE, Luther, I-, p. 431, 435, 454 enz. Dat Luther vóór zijn bekeering getracht heeft „in se ipso tam diu operari bene, donec habeat fiduciam standi coram Deo, veluti virtutibus et meritis ornatus" erkent Luther zelf in een brief van 1516 (ENDERS, Luthers Briefwechsel, I, 29) en is ook later meermalen door hem uitgesproken; ik was, zegt hij, een „praesomptuossimus justitiarius", „ein gar vermessener Werkheiliger", die niet „auf Gottes Gerechtigkeit sondern auf die eigene Gerechtigkeit traute" (zie deze uitdrukkingen aan Luther's werken ontleend bij JANSSEN-PASTOR, öesch. des deutschen Yolkes, 18^ Aufl. Bd. II, p. 75). In zooverre heeft Denifle gelijk, maar hij gaat feil, wanneer hij dit voorstelt als een persoonlijk gebrek van Luther, dat voortkwam uit zijn grenzelooz]| hoogmoed, en daarbij de voorstelling I *^ geeft, alsof Luther alleen uit eigen kracht d. w. z. buiten de genademiddelen der Kerk om, zijn gerechtigheid voor God wilde opbouwen (t. a. p. I-, p. 435 enz.). Van dit laatste kan natuurlijk geen sprake wezen, want Luther was geen heiden of jood, maar een ijverig lid der Roomsche Kerk, die zeer trouw gebruik maakte van de genademiddelen der Kerk en zelfs in het klooster zich begaf, om daardoor een hoogere genade deelachtig te worden. En wat het eerste betreft, komt het streven naar eigengerechtigheid en heiligheid zeker altoos voort uit den wortel van hoogmoed en heeft Luther in dien zin zich zelf ook „hoogmoedig" genoemd, maar dit wil daarom volstrekt niet zeggen, dat deze hoogmoed een bijzondere karakterzonde van Luther was en hij daarom in onderscheiding van anderen door eigen werken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 89

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's