GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Polemiek,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Polemiek,

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

In twee voorafgaande artikelen heb ik mij bezig gehouden met den aanval van Ds Kapteyn in „Het Gereformeerd Kerkblad voor Drente en Overijsel" op de zaak der evangelisatie gedaan. Eerst heb ik gepoogd zijne speciale opmerkingen aan het adres van deze rubriek in „De Reformatie" te beantwoorden. Vervolgens heb ik hem! critisdh gevolgd bij zijne meer algemeene beschouwingen, die hem brachten tot de drieledige beschuldiging: de tegenwoordige opvatting 'der evangehsatie is in strija met Gods Woord en een gevaar voor kerk en

wereld beide. Thans rest mij nog de motievea te toetsen, die de geacihte sohrijver verder voor doze ernstige stellingen heeft aangevoerd. Zij zijn iloor hem bijeengebracht in een artikel „Eenzijdigheid van inzicht omtrent de verhouding van kerk e; : ! wereld". Laat ons naar hem' luisteren:

„Wij vreezen, dat wij, gereformeerde menschen, in „den tijd, die staat in het teeken van de Evan-„gelisatie, gevaar loopen ons niet vrij te houden „van de eenzijdigheid en oppervlakkigheid, die vele „christenen tuiten het igeretormeerd kerkelijk leven „ten opzichte van hun roeping tegenover de wereld „blijken te bezitten. Deze eenzijdigheid en opper-„vlakkigheid n.l. dat de roeping van de kerk en van „de christenen tegenover degenen, die buiten zijn, „hoofdzakelijk, ja bijna uitsluitend bestaat in het „doen.van methodische ien gesystematiseerde Evan-„gelisatie. D.w.z. dat (wij, geloovige Christenen, fei-„telijk slechts dan ons kwijten van onzen plicht, „als we doen aan tractaatverspreiding, huisbezoek, „straatprediking, etc."

Dat de quaestie van de verhouding der geloovigen tot de wereld Ds Kapte.yn vrees baart, is gemakkelijk te verstaan.

Hier toch dreigen groote gevaren. Daar is het gevaar voor wereldgelijkvormigheid.

De Synode deed mede daartegen „Het Getuigenis" uitgaan.

Daar is het gevaar voor onzijdigheid.

Dat de geloovigen de wereld maar „de wereld" laten.

Dat zij in hun vrijen tijd de krant lezen on houtjes hakken.

Dat zij vergeten, dat Christenroeping nog w.it meer vraagt dan burgerdeugd.

Maar een gansch ander gevaar spookt lanjjs de ramen van de Zwolsche pastorie.

Ds Kiapteyn vreest, dat onze steden en dorpen onder traktaatjes zullen insneeuwen.

Hij vreest, dat de dagen zullen komen, dat de eene helft der bevolking bij de andere op huisbezoek is.

Hij vreest tegen iederen lantaarnpaal een straatprediker te zien leunen.

Eén blik in de werkelijkheid is voldoende ora deze eigenaardige vrees te genezen.

Volgens ons Jaarboek hebben wij in ons land 7.11. Geref. iKerken. Hoevele van deze 711 kerke-r zullen een begin van systematische evangelisatie hebben? Onze 'kerken tellen 228707 belijdende leden. Hoevelen daarvan nemen aan systematische evangehsatie deel? Zelfs bij eene zeer ruime schatting zal toch dadelijk in het oog vallen, hoe ongegrond de vrees van Ds K'apteyn is.

Voortredeneerende wijst Ds Kapteyn op conclusie 11 van het eerste Geref. Congres voor Evangelisatie, waarin wordt uitgesproken:

„De arbeid is noodzakelijk, uit kracht van het bevel, het voorbeeld en de belofte van onzen Heere Jezus Christus".

Die conclusie geeft hem het volgende in de pen:

„Op die lijn voortgaande staat het thans in veler „gedachten zóó, dat als ge niet met uw gansche „hart sympathiseert met dien gesystematiseerden „Evangelisatiearbeid, ge gehouden wordt voor „iemand, • die geen barmhartigheid kent voor de „wereld der van God vervreemden, ge geen navolger „zijt van Christus en ongehoorzaam aan Zijn bevel."

Zie ik goed, dan is ook deze passage door vrees ingegeven. Zoo straks was het de vrees, dat ons volk vèrevangeliseerd zou worden.

Nu is de vrees voor verkettering aan het woord. Inderdaad bestaat er in onzen tijd wel eenige aanleiding tot die vrees.

Maar in dit geval is zij weinig gegrond, want verketteren ligt niet op de lijn der evangelisatie. De beschouwing van Ds Kapteyn biedt weiaig houvast voor bespreking.

Ze heeft daartoe een te onsolide basis.

Ds Kapteyn dénkt, dat velen denken — D.w.z. dat Ds Kapteyn hier aan het strijden is met zijn eigen gedachte.

Hij argumenteert tegen zijn eigen gedachtebeeld.

Hij strijdt met zichzelf. Het hgt niet op mijn weg mij daarin te mengen. Een weinig verder zegt de schrijver dan, van den door de kerk te organiseeren evangelisatiearbeid, het volgende:

„En men beroept zich daarbg wel zeer weinig, „maar dan toch op sommige uitdrukkingen in de „H. Schrift."

Als u over iederen tekst, waarop men zich voor de evangelisatie beroept, een preek moest maken. Ds 'Kapteyn, dan zou u geen tijd meer hebben om in , , Het Geref. Kerkblad voor Drente en Overijsel" artikelen te schrijven. Laat ik mij alleen maar eens houden aan de bron, die u telkens aanhaalt, namelijk de Handelingen van het Congres voor Gereformeerde Evangelisatie. Ik heb geprobeerd de daarin aangehaalde teksten te tellen, maar heb het moeten staken. Het begint al op de Begroetings samenkomst, dan in de Openingsrede en verdar vooral in de hrassieve referaten van Bavinck en Kuyper, om meer niet te noemen, Heusch, deze bc-, wering van u raakt kant nooh wal. Maar laat ons zien. Ds iKiapteyn vervolgt zijn zin:

„ en bij voorkeur op de gelijkenis van den „maaltijd, toen de heer zijn knechten uitzond op de „straten en in de stegen en langs de wegen om de „menschen te dwingen om in te komen. En gaarne , ', gebruikt men ook het woord van den Heiland: „Predikt het Evangelie allen creatiiren. Men mag „zich o.i. voor den Evangelisatiearbeid op deze „woorden niet beroepen."

Memen wij eerst de gelijkenis van den maaltijd. Op h^t Congres voor Evangelisatie beriep Ds Brummekamp zich op dit Schriftgedeellte.

Prof. Bavinck beriep er zich eveneens op.

Ds K. Fernhout Mzn. heeft aan deze gelijkenis een belangrijke brochure gewijd, die onder den titel: „Ga uit! (Breng ze in!" versoheen bij de firma W. Kirchner te Amsterdam. Daarin lees ik op bladzijde 9:

„Kón onze Heere Jezus Christus ons nadrukkelijker last geven tot den arbeid der Evangelisatie dan Hij het deed in deze woorden? "

Is daarmede de exegese en de toepassing van deze gelijkenis uitgemaakt?

Neen, maar Ds iKapteyn kan zich van deze exegese niet afniaken met een bloot: od. niet op den evangelisatiearbeid van toepassing'. Hij maakt hét zich al te gemiaMcelijk.

Nu de tweede tekst.

Moody merkte er bij op: God zegt niet: „Pre dikt het Evangelie aan de uitverkorenen, maar aan alle creaturen".

Prof. Kiuyper beriep op het bovengenoemde congres zioh ook op dezen tekst: „over de roeping der 'Kerk om het Evangelie te prediken aan alle creaturen, bestaat bij ons wel geen twijfel", en enkele pagina's verder herhaalt hij dit nadrukkelijk in directe betrekking op den kerkelijken evangelisatiearbeid.

Alweer de zaak is daarmede niet afgehandeld Wanneer Ds (Kiapteyn kan aantoonen, dat „niet weten =: weten" (zie vorig artikel) en dat „alle creaturen = niet alle creaturen", dan zal ik daarnaar luisteren. Maar met een „o. i. niet van toepassing" ben ik niet tevreden.

Daarmede is dan de argumenteering van Ds Kapteyn aigeloopen. Ze 'is volslagen negatief. Twee teksten, die o.i. voor den evangelisatiearbeid worden aangevoerd, zijn „o.i. daarop niet van toepassing", klaar! En nu fluks een conclusie daarop gebouwd: „De Evangelisatie is in strijd met Gods Woord en een gevaar voor kerk en wereld beide". Ik neem de zaak niet tragisch op.

Ik geloof gaarne aan de goede intention van Ds Kiapteyn. Hij meende, dat een dartel schaap uit de kudde sprong. Hij wilde bet gaarne terechtbrengen.

Daartoe was 'n kluitje — indien noodig — genoeg geweest.

Nu probeerde hij in te grooten ijver het een rotsblok ha te slingeren.

En de echo van dien plof galmde door „Het Geref. Kerkblad voor Drente en Overijsel".

N. B.

Zendingskerk en Zendende Kerk.

Dat een zendingskerk, indien zij de plicht der zelfuitbreiding en der zelfverzorging verstaat, oo^k zichzelf regeeren moet, zal geen tegenspraak vinden. Vooral wij Gereformeerden heffen de vaan van de zelfregeering hoog op; de zelfstandigheid der plaatselijke kerk is bij ons zoo goed als een leerstuk': ook de hulpbehoevende kerken, die soms groote bijdragen van de zusterkerkeö ontvangen om te kunnen blijven bestaan, handhaven toch, en met recht, hun autonomie. Zullen wij dan aan de zendingskerk het recht der zelfregeering ontzeggen? Dat is onmogelijk. Hoe heeft het de Gereformeerde Kerken in de dagen der 'Republiek gedrukt, on; in verschillende opzichten van den staat afhankelijk te zijn! De politieke comhiissarissen zijnJerec'ht een nachtmerrie geworden. En gelijk wij nu niet meer dulden, dat de staat zich' bemoeit met kerke lijke zaken, zoo handhaven wij ook als één der grondbeginselen van ons kerkrecht, dat de ééne ke'k niet over de andere mag heerscheïi; dus de zendende kerk ook niet over de zendingskerk!

Dit principe wordt waarlijk niet alleen door de Gereformeerde zending aanvaard; het is gemeengoed. Maar nu is het wel opmerkelijk, dat het in de practijk zo; a goed als niet tot uitvoering komt. Ook de zending kan lijden aan machtswellust!

Werkelijk zichzelf regeerende kerken zijn er dan ook op het zendingsveld maar zeer enkelen. Iemand die er een grondig onderzoek naar instelde, vond ei mJaar één n.l. in Japan. Moge dit nu ook overdreven zijn , dan zegt 'het feit, dat men er naar zoelten inoet, reeds genoeg.

De verhouding van de zendingskerk tot de zendende Kerk is een moeilijk vraagstuk. In den eersten tijd loopt alles vanzelf; de inlandsche Christenen zijn vol dankbaarheid jegens hun geestelijke vaders; zij gevoelen zichzelf ook niet in staat hun kerk te regeeren; daarbij zijn zij finantiëel niet sterk genoeg om zelfstandig te zijn. Maar spoedig kan alles veranderen; de geest van den tijd dringt in de kerk; het zelfbesef ontwaakt; de band met de „vreemdelingen" d z. de zendelingen, gaat knellen ; en vooral wordt de toestand soms spannend, indien er Inlanders van hooge' positie en groote bekwaamheid tot het Christendom worden bekeerd, en in de inlandsche kerk een vooraanstaande plaats krijgen.

Wat moet er nu gedaan worden? Renerzijds zijn er, die de oplossing hierin zoeken, da'.-zij zulke inlandsche Christenen opnemen onder de leiders der zending; zij krijgen een plaats naast de zendelingen, en 'hebben dezelfde rechten inzake het leiden van den zendingsarbeid. Inderdaad is hier veel voor te zeggen; de voorname Inlanders worden töt de gelijken van den zendelingj wat hün gevoel van eigenwaarde moet streelen, en ook deti Inlanders zelf voldoen moet; daarbij krijgen zij een inzicht in de mioeilijkheid en verantwoordelijkheid van het zendingswerk, en helpen zij de zendingsmannen in het besturen van de kerk.

Toch wordt deze oplossing door anderen veroordeeld, en wel voornamelijk om deze reden, dat de inlandsche kerk op die manier afhankelijk blijft van de zende kerk, ]a, zelfs die afhankelijkheid versterkt en bestendigd wordt. En loopt men ook geen gevaar, niet om des beginsels wil, maar alleen ter wille van enkele personen, , zulke voorname Inlanders op te nemen in het zendingsregiment ? Zoo woidt het een personenkwestie.

Deze bezwaren en nog andere wegen zoo zwaar, dat het wel duidelijk is, dat in die richting de oplossing niet moet worden gezocht. Zelfregeering, d. i. dus vrijheid en zelfstandigheid der kerk, blijft het doel; met minder kan die k'erk zelf, en ook de zending niet tevreden zijn. H; et is trouwens in het belang van het Kioninkrijk Gods; geen niet-Chi-istelijk land kan ooit waarlijk (Christelijk worden, indien het Christendom' een vreemde : ? ; aak blijft, gepropageerd en afhankelijk van de „vreemdelingen". Dr Brown zegt terecht: de sfeer der zending op ieder veld is tijdelijk, maar dat van de inlandsche kerk is blijvend. Ook al kan het noodzakelijk zijn voor de zending, om' zeer lang op osn l'epaalde plaats te blijven, toch mag nooit vergeten worden, dat het doel niet is afdeelingen of aanhangsels van de moederkerk te stidhten; de kerk in Indië moet zijn een Indische kerk'; of wilt ge nadei' onderscheiden: op Java een Javaanscih'e en op Soemba een Soembianeesche kerk enz.

Toch is het noodzakelijk, dat er een band Is er-blijft tusschen de zendende kerk en de zendingskerk; ihag een dochter haar moeder verloochenen? Moet ook niet het stempel der moederkerkop de inlandsche kerk worden gedrukt en gehaiihaafd blijven? Zal de inlander inderdaad raad on voorlichting, hulp en steun der 'Europenanen kunnen ontberen? Is het ook niet gewenscht, ja zelfs noodzakelijk, dat er een goede harmonie is en samc^nwerking blijft met het oog op de geheele kerstening van het volk? En zoO' zijn de vragen te, verm.enigvuldigen.

Daarom meenen anderen, dat de zelfregeering gehandhaafd moet worden, maar de zendelingen in de inlandsche kerk 'moeten overgaan; laten zij den Grieken een Griek, den Javanen een Javaan worden; zoo is de moeilijklieid ten einde; het beginsel der zelfstandigheid is gered, en toch blijft de band met de zendende kerk door de zendelingen bestaan, die nu leden der zendingskerk zijn. Ook' zoo dreigt ej-echter een groot gevaar, en wel van onwaara.chtig'heid; men neemt den schijn aan, alsof m'en de Kerk vrijmaakt, en toch bljjft de zendingshand in werkelijkheid er zwaar op 'drukken; bovendien, een zendeling is geen Inlander; hij hoort du? in dié kerk niet thuis; Hij komt daarbij in een valsche positie te staan tegenover zijn zenders in het moederland, voor wie hij toch arbeidt in den N.aam des Heeren tot uitbreiding van het koninkrijk God, =; ; a, an wien is hij nu rekenschap verschuldigd: aan de zendende kerk, die hem uitzond, of aan de zendingskerk, waarvan hij lid werd? aan beiden kan toch niet.

Dr üemara van de Japansohe kerk, zeide het dan ook naar waarheid:

„De zendelingen, die zich vereenigen met onze presbyteries, , zijn in den waren zin des woords 'geen integreerende deelen van de Japansohe kerk. Zij , zijn leden in naam, maar inderdaad staan zij onder controle van een buitenlandsche organisatie. De kerken, die op z'ulk een wijze aan de zending blijven gehecht, zijn slechts in naam onder de controle van hun eigen kerkeraad. De werkelijke macht over hen berust dan bij de zending. Niets kan er dan worden gedaan .Z'onder toestemming van den .zendeling."

Laten wij de Inla, nders dus niet trachten te bedriegen!

Hoe moet dan de betrekking zijn tusschen de zending en de zendingskerk? Er moet een band zijn, doch een band, die op vrijheid berust, van vrijheid uitgaat en vrijheid bedoelt. Er zij een vrijwillige samenwerking in den geest van dankbaarheid, liefde en vertrouwen. Eenerzijds beproeve de zendende kerk niet op éenigerlei wijze de zendingskerk toch te knechten en er de baas over te spelen; maar anderzijds meene de laatste niet, dat zij nu maar doen 'kan, alsof er de zending niet geweest is, en nog is, om verder te werken aan de komst van het koninkrijk Gods in dat land.

Er dreigen groote gevaren bij het zelfstandig maken eener inlandsdie kerk. De geest, die de Inlanders naar de vrijheid drijft, is niet altijd de Heilige Geest; er werken in dit streven meermalen verkeerde factoren; men wil ook wel eens een vrucht plukken, die nog lang niet rijp is. Er is buitengewoon veel wijsheid noodig voor de zendelingen, om het juiste oogenblik der zelfstandigmaking te kiezen, niet te vroeg en niet te laat. Maar het moet er toch toe komen, hoeveel zelfverloodhening het ook Ivosten zal.

Wij eindigen met het aanhalen van de meening van Voetius, die ook op dit terrein geen vreemdeling was Dr v.' Andel in zijn disseratie over de Zendingsleer van Gisbertus Voetius deelt toch het volgende als het oordeel van Voetius mee:

„De arbeid der zending is op een bepaalde plaats voltooid, wanneer de geloovigen daar ter plaatse .zich samengevoegd hebben tot een kerk. Deze kerk regeert .zichzelf; zij is in het bezit van de haar geschonken kerkelijke macht; zij mag ook niet verdragen, dat een ander zich die macht toe-1 eigent. Niemand buiten haar heeft eenige rechtsmacht over haar geestelijke aangelegenheden, zoodat zij als kerk vrij bestaat en vrij handelt, dienaren kiest, de tncht uitoefent enz. Niemand kan haar ook dwingen tot verband en correspondentie met andere kerken: .zij heeft haar .eigen zelfstandigheid. De plaatselijke kerk is een complete, .zichzelf regeerende, vrije, .zelfstandige kerk."

Ook betoogt Voetius uitdrukkelijk, dat

„de geplante kerken niet verplicht kunnen worden vanwege de aanvaarde weldaad der planting, om een voortdurende en nauwere eenheid en correspondentie met de planteres te onderhouden, hetzij classicaal of synodaal. De plantende kerk ol de planter verkrijgt niet het recht, om te heerschen over het geloof of de macht en vrijheid der reeds geïnstitueerde kerk, izoodat , zij haar een dienaar des Woor.ds izouden mogen opdringen of haar afhankelijk maken van of verplichten tot correspondentie met een bepaalde kerk, of haar allerlei regelingen .zoiuden mogen opleggen".

Dat IS duidelijke taa, l, welke welHcht wat al te sterk is; want gelijk wij boven .hetdogden, is er wel een zedelijke verpliahting tegenover de moederkerk en ook met het oog op den nood der heidenen en mohamin'edanen, in het midden waarvan men verkeert. Doch het beginsel handhaven wij.

Moge de arbeid der zending op Java en So'emjba zoc> rijk gezegend worden van onzen God, dat spoedig allerwege kerken kunnen worden geplant en toi zelfstandigheid gebracht.

J. D. WIELENGA.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

Polemiek,

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1922

De Reformatie | 8 Pagina's