GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nieuwe Boeken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nieuwe Boeken.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

•Herman Robbers „Het ontstaan van een roman”.

In m’n (vorige boekbespreking wees ik' op h'et 'alleszins bruikbare nieuwe boekje van Herman Robbers „De Nederlandsohe Litteratuur na 1880".

Ongeveer gelijktijdig versoheen van zijn hand een ander geschriftje in de bekende Querido-serie, „Het ontstaan van een romlan".

Nu is de romian een der meest sprekende vormen van moderne letterktmde en bovendien zeer frequent. Veel werd er in den laatsten tijd over geschreven, met name over de vraag" naar de aesthietische waarde, gezien het feit, dat de roman di'kvsrijls van heel zonderlinge ethische begrippen de 'drager is. Waar nu Rohbers een romanschrijver is van grooten naam in de tegenwoordige literajtuur, is ihet van eigenaardige beteekenis te luisteren naar wat hij ons over den roman vertellen wil. Want niet alleen over het ontstaan van den romian, ook over z'n waarde als kunstwerk en z'n beteekenis voor den mioidernen mensch' spreekt de auteur in dit boekje. Daarom lijkt h'et mij gewenscht ook '; dit geschrift in ons blad te bespreken, in aiansluiting a, an-het vorige artikel over Robbers.

Al dadelijk is interessant h'et begin, waar de auteur een definitie geeft van den roman als volgt:

„Een roman is een verhaal, dat een kunstwerk is, en waarin het leven van een zekere persoonlijkheid, of groep van persoonlijkheden, geheel of gedeeltelijk wordt beschreven."

Niet zoozeer nog .deze definitie zelf, als wat er uit volgt is voor ons van belang', n, l. de uiteen'zetting van wat een Icunstwerk is en de daaruit iweer volgende beschouwing van het wezen der schoonheid.

„Een kunstwork dan is, volgens mij, een werk, waarin een mensch - zich aan zijn medemenschen uitspreekt over 't geen zijn edelste en diepste wezen lioeft bewogen" .... en „het doel van het werk eens kunstenaars is: schoonheid te wekken, schoonheid alleen."

Wat dan schoonheid is?

„Schoonheid is een van buiten uit veroorzaakte trilling, een daardoor plotseling stralend en warmend licht... .een teedere aanraking van persoonlijkhei(J met de buitenwereld, maar een aanraking, die geschiedt di.ep in ons binnenste, in .onze ziel, waar de spiegel aller dingen is" .... „al wat in u die ver-i wonderde blijdschap wekt, .... wat u uw verhevenheid doet beseffen ...."

Wanneer men zoodanige beschouwing, vergelijkt met wat elders in het tachtigers-k'a, mp is beweerd omtrent kunst en schoonheid, dan zal men bevestigd zien, wat ik al naar aanleiding van „Dö Nederlandsche Litteratuur na 1880" constateerde, dat Robbers soms de christelijke beschouwing nabij komt. Maar — men leze er bovenstaand citaat over de schoonheid m, kar eens op na — een volgend oogenblik is hij er weer even ver van af, zooals de fladderende vlinder beurtelings vlak bij en ver weg van de brandende lamp is. W, ant de kerngedachte van de christelijke b'eschouwing omtrent den oorsprong der kunst als goddelijk en de heerlijkheidsidee als de essentie van schoonheid, is de zijne niet.

Uitgaande van deze opvatting bes, preekt Robbers verder de bieschouwing over kunst, die hiervan, het gevolg is, b.v. voor het vraagstuk van strekking pn moraal in de kunst.

Ook hier weer beweringen, die ons sympathiek zijn als we ze vergelijken m'et wat .anderen dienaangaande zeggen (b.v. de bekende criticus M. H. yan Campen). , Z, oo over den eisch, dat men bij het lezen voora.l luisteren mioet naar wat de schrijver te zeggen heeft, Want

„in de volte der j)ersoonlijkheid van den scheppenden kunstenaar (openbaart zich) op diep mysterieuze, ook voor hem zelf nooit geheel verklaarbare wijze (het schoone) — want het is de inspiratie die door hem spreekt."

In zoodanige ^beschouwing kunnen we ons geheel vinden, want ze houdt in de (onbewuste)' erkenning van afhankelijMieid, die voor den christen lalle schoonheid en Idmst kenmerken moet.

Minder met 'h'em eens zijn we het over wat hij zlegt naar aanleiding Van de moraal in de kWst. De geheel andere levensbeschouwing brengt hier sciheiding tusschen hem' en ons.

Na dit algemeen gedeelte komt R. dan tot het ontstaan van den roman.

Een goede roman ontstaat gieheel uit de innerlijkhieid van den kunstenaar, aldus betoogt hij. Diaarom blijven alle soortverdeelingen theoretisch, , "want het eenige doel van eiken roman, die een k'unstwierk is, is iets te zieggen over het leven om' daarmede de schoonheid te dienen. De drang tot uiting is dus de basis, die ligt onder lederen roman en is de oorsprong van alle literatuur.

Hiermede in iverband staat het feit, dat „het bevrustzijn van kunstenaarscihap bij de meesten pleegt te onstaian in de z.g. ||iuberteitsperiode"u Want dan boeit de wereld ons het sterkst; dan leven we steeds in bewondering en verwondering^ „en niets dat zoo sterk naar uiting dringt als verwondering en bewondering". Dian droom't inen z'n schoonste droomen en „het droomgezicht vol gedachten" is de kiem van den echten roman.

Een zien van de dingen is dus h'et eerste en dat toont de auteur met vele voorbeeldeti aan, ook uit z'n eigen productie.

En de omzetting van dat zien in een roman is gevolg van innerlijken drang; , niet de uitwerking van een bepaald doel. Want:

„Zien, maar binnen-in zich, niet om zich heen, luisteren, maar naar de stemmen zijner droomfiguren, ziedaar wat een romanschrijver doet..." een romanschrijver is een droomer."

Als de romianschrijver nu alles heeft gezien, „dan komt de tAveede periode, de geestelijke ordening".

Maar

„actief en geregeld is zijn werk ook in dien tijd nog geenszins. Als vallende sterren zoo verschieten de ideeën in zijn hoofd, even maar aanlichtend soms. Doch vaak weet hij ze te grijpen in hun vaart, ze vast te houden, ze te verbinden — en zoo begint hij te componeeren."

Denken is dus nog de hoofdzaalc. En dan ontstaat soms ineens de compiositie. Oo'k' hier licht Robbers zijn woorden toe toet voorbieelden uit zijn eigen leven en Mj verduidelijkt ze m'et het aardige beeld van de sneeuwpop, die groeit uit het voortdurend rondroUen van een sneeuwbal.

Dan pas komt de tijd van schrijven!

En dat is een zware tijd!

Weer vertelt de schrijver dit aian de hand van herinneringen uit eigen arbeid, m'aar telkens vergelij'kt hij die met mededeelingen van anderen over hun werk. Want ook in dezen is de individualiteit van den k'unstenaar een voorname factor.

Die tijd is de tijd van twee lévens: het reëele dagelijksche bestaan en het voor den romanschrijver even reëele, maar voor een ander niet waar te nemen leven in de roman-omgeving. Tusschen deze beide levens is altijd zekere strijd, maar ook zekere overeenstemming, oindat de bewustheid van doen eisch is voor beide.

Met den tijd van schrijven is ook' de periode van moeilijldxeden begonnen.

Want moeilijk is ook de taak van den tomanschrijver. De dramiaticus 'kan z'n lezer direct en daadwerkelijk met z'n menschen in aanraking brengen; deze niienschen spreken zelf en doen den lezer onmiddellijk kennen hun wereld, hun sfeer, hun gedachten.

Niet alzoo bij den-'romlansohrijver.

„De romanschrijver, wanneer hij zijn scherm heeft opgehaald, staat alleen en moet alles beschrijven, alles vertellen, vlug, levendig, toch vooral niet zenuwachtig, plastisch en zakelijk, toch zoo dat gij zijn' zakelijkheid en zijn pogingen tot plastiek zoo weinig mogelijk opmerkt. Zóó moet hij spreken, dat gij naar hem luistert.., . Door woordenkeus en schikking van woorden moet dit bereikt worden."

Maar dat is nog jtiet ergste niet.

Veel meer drukt het besef dat „met geen inspanning de teleurstellingen te ontlcomen of te ontgaan zijn". De droom, waarin de schrijver leefde voor hij met schrijven begon, „de droom was het ideaal, en dus onbereikbaar". Hij zocht woorden, woorden, die nauwkeurig uitdrukken, die al de nuanciés van z'n zielebeeld weergeven, en hij vindt z© niet. „De waarde van zijn droonl bereikt hij nimjmer". Daarom , , is voior den schrijver zijn roman alleen maar mooi, zoolang hij dien nog niet heeft geschreven".

En dan de moeilijkheid, dat romansohrijven •eischt „den completen mensch". En

„Wie is altijd zichzelf? Moeheid, lichamelijke hinder, de oppressie der wereldgebeurtenissen, ze zijn niet altijd te overwinnen. Het is dan beter, de pen neer te leggen, maar ik vraag alweer: wie kent zichzelf zoo door-en-door, dat hij altijd weet, wanneer dat moment is gekomen? "

Ten sloitte is er nog de öxoeilijkiieid van stijl. W, ant omdat de romanschrijver altijd vertelt van Irnenschen, hun handelen, hun spreken, moet hij steeds zoeken naar variëerende uitdrukkingen en woorden. En dat zodfcen vermoeit, omdat het de aandrift tot uiten, tof schi-ijven, telkens' weer remt.

Maar toch, al die moeilijkheden deren niet, zoo ze ten [minste serieus worden gevoeld. Want ze verhoogen de spianning en geven waarde aan het werk. „Is de arbeid ons niet lief, juist óm' de moeilijkheid ; soms? " En bovendien, de romanschrijver weet, dat hij beteékenend werk verricht, omdat de roman „doof zijn menschelijk'e beteekenis" een 'z'ooi groote kracht geworden is in onze sanienleving.

Aan deze gedachte is de slotbeschouwing van het boekje gewijd. Want de moderne roman heeft „den 'mensch aan den mensch geopenbaard, de troost der gemeenzaamheid gegeven, (die) door duizenden dankbaar is aianvaard". Zoo is de sociale invloed van den modernen roiman groot.

Men gevoelt, hoe juist in deze 'terecht aangegeven beteekenis de wissel ligt, waar een christelijke en leen niet-christelijfe opvatting uiteengaan. Want dat „ontdekken van den mensch'a; ah den mensch" kan gevolgen hebben, die verderfelijk zijn en die „troost der gemeenzaamheid" kan een totaal ongewenschte wezen. Veel is daarover reeds geschreven, ook in ons blad, ik' behoef er dus niet nader op. in te gaan. Men leze dit gedeelte zelf en toetse daaraan' z'n gedaohten.

Als 'ik er in geslaagd ben een overzicht te geven van het boekje, dat spreekt, 2; : al men hebbengezien, dat ook dit werkje van Robbers voor ons' z'n waarde jheeft. We deelen niet altijd z'n meening, omda, t onze levens-en dus ook' onze kunstbeschouwing een landere is dan de zijne, maar dat neemt toch niet weg, dat we een beschou, . wing van ; zoo alleszins, bevoegde zijde over een onderwerp, dat ', onze levendige interesse heeft, danÜdiaar aanvaarden.

Correspondentie. Gaarne zal ik de vraag < lie S. V. A. te 's-Gr. mij doet overwegen. In ieder geval hoop ik er in ons blad iets van te zeggen. Naar ge-ATaagde literatuur zal ik onderzoek doen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 februari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Nieuwe Boeken.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 februari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's