GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Afrikaansche Letterkunde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afrikaansche Letterkunde.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In m'n vorig artikel bespraJk ik een boek, dat studeerenden jongemenschen een wegwijzer wil zijn in een bepaald genre van onze literatuur, het werk' van Da Costa.

Thans vraagt een andere bloemlezing onze aandacht, ook bedoeld om inzicht te geven en belangstelling te wekken in een gedeelte van |de literatuur, en ook vooral voor studeerenden geschreven. — maar dan bestrijkend een geheel terrein} van literaire productie, het Afrikaansch, —het, , Let-terkundige Leesboek, samengestel met medewerking Yan Dr' T. H. Ie Roux, deur A. K. Bot en M. S. B. Kritzinger" 1).

Een enkel woord moge ter introductie van dit zeer interessante geschrift dienen.

Met het Vlaamsch behoort het Afrikaansch tot wat we noemen het „Groot-Nederlandseh". Groot-Nederlandsche literatuur is dan die literatuur, geschieven in het Nederlandsch of een uit het' Wederlandsch gegroeide volkstaal, buiten het Nederlandsch-staatkundig gebied. Onze mooie, krachtige taal is over de heele wereld verspreidy omdat overal zich Nederlanders gevestigd, hebben. En de invloed van dat Nederlandsch is ook nog overal merkbaar, in aardrijkskundige namen, in Amerikaansche spreektaaltermen e.d. Maar

van een eigen letterkundige productie is toch, ' nergens sprake dan in Zuid-Afrika en in Vlaanderen.

In Zuid-Afrika is onze taal gebracht door de kolonisatie wan Jan van Riebeelc in 1652, en sindsdien heeft zij zich daar gehandhaafd, ' dank zij hot veelvuldig gebruik van den Statenbijbel, dank zij ook het telkens uitkomen van nieuwe kolonisten en • den band, dien men met het moederland hield.

Naast dit z.g. „Hoog-Hollandsch" (deze naam is van veel later tijd), ontstond echter gaandeweg een Afrikaansche volkstaal, Nederlandsch in hoofdzaak, maar met andere elementen vermengd: met Maleisch, omdat vele inboorlingen, die op de schepen der Oost-Indische Compagnie voeren, aan de Kaap aan wal zijn gezet, Pörtugeesch, omdat vóór het Engelsch deze taal de internationale handelstaal was, Fransch, sinds uitgeweken Hugenoten zich in Zuid-Afrika vestigden, en Hottentotsch. Geleidelijk ontwikkelde zich deze Afrikaansche volkstaal tot iets eigens, wel direct kenbaar als zeer nauw aan het Nederlandsch verwant, maax toch met allerlei eigen woorden, formaties on regels. En deze taal nu is de taal der Afrikaanschie letterkunde.

Lang heeft het geduurd, eer daarvan eenig spioor werd gezien. Het zuiver Nederlandsch bleef de officiëele schrijftaal, ook alleen voor officiëele doeleinden gebruikt en het Afrifcaansch stond daarnaast als volks-en spreefk'taal, niet anders dan als zoodanig in waarde en ook zonder eenige pretentie.

Eerst J-1860 ontstond een beweging, ten gunste van het Afrikaansch, „de eerste taalbeweging" genoemd. Tevoren „was daar tijd nie om skool te gaan nie: ons voorouders moes gedurig veg teen wildediere, Boesmans, Kaffers, die elemente en later teen die Engelse. Rus kon daar nie wees nie. Hulle moes die land beskaaf en makinaak". (Inleiding p. 11). Evenals in Vlaanderen was deze beweging een strijdactie èn tegen het Engelsch èn 'tegen den ban van minderwaardigheid, die op' het Afrikaansch drukte. Toen echter in 1878 opgericht was „het genootschap van Regte Afrikaanders" kwam meer belangstelling voor de taal; het genootschap had al spoedig ook een eigen tijdschrift: „Die Afrikaanse Piatriot" en, ondanks veel tegenstand, ging de beweging vooruit, dank zij mannen als Ds du Tolt, C. P. Hoogenhout, J. Lion Cachet e.d. Zelfs begonnen ze Afrikaansche gedichtjes te publiceeren, primitief wel en niet veel meer nog dan volksversjes, maar 't begin was er, en er was veel echtheid in dit werk.

In zekeren zin is de eerste taalbeweging doodgeloopen, maar het streven bleef leven, en uitte zich nieuw en frisch, toen na den bloedigen oorlog van 1899-1902 het volksbewustzijn verlevendigd en het gevoel van saamhoorigheid versterkt was.

Zoo komt in het begin dezer eeuw de z.g. „tweede taalbeweging", gebouwd op den gelegden grondslag, maar, vooral onder invloed van het tachtigerswerk in ons land en de kristal-zuivere poëzie van den Vlaamschen grootmeester Guido Gezelle, meer artistiek van karakter. Jan Celliers b.v., een van de bekendste jongeren, is in vele opzichten een 80er. En naast hem leverden Marais, Totius (: = Dr J. D'. du Toit) Leipoldt, Malherbe verdienstelijk dichtwerk. Bestudeerde mannen als zij waren, brachten ze door een taalvereeniging, straks in de „Akademie vir' Taal, Lettere en Kuns", de beweging een goed «ind verder. En een weer jongere generatie. Dr A. D'. Keet, Dr Wassenaar, Langenhoven ging in hun voetspoor voort.

Wat later ontwikkelde zich het proza, maar al spoedig bereikte dit toch ook zekeren omvang.

Op Gustav Preller, den bekenden schrijver van „Piet Retief' en Lion Cachet, die als „Oome Jan" aardige schetsen gaf uit het Afrikaansche volksleven, volgden de drie romanschrijvers, de Waal, Malherbe en Malan, die in den Brittenoorlog hun stof vonden. En ook Ben Viljoen maakte zich eenigen naam met z'n roman „Danie".

Wel bleef het proza, tot nu toe bij de poëzie ten achter, maar in den allerlaatsten tijd vormt zich rondom het tijdschrift „Die Brandwag" een kring van jongeren (de Roubais, van Reenen e.d.) wier werk goede beloften heeft. Ook is er een begin van kinderlectuur („Afrikaanse Klein Duimpie", „Dierestories" e.d.).

Krachtig wordt voorts de beweging versterkt door den wetenschappelijken arbeid van Afrikaansche studenten, die aan de taal-en letterkunde rail hun land hun dissertaties wijdden (Dr Boshoff, Dr Pienaar, DT Schoonnees e.d.). Hun werk bracht vooral in ons land meer belangstelling voor die literatuur, die als een zelfstandige, maar levensrijke groei zich uit den voedselbodem onzer Nederlandsche taal heeft ontwikkeld. Nog pas schreef in een va.n onze tijdschriften („Opwaartsche wegen") de Afrikaner F. A. Bosman M. A. zeer interessante artikelen over deze materie.

Dit uiteraard onvolledige overzicht van de Afrikaansche literatuur en hare historie diene dan ter introductie van de bloemlezing, die thans onze aandacht vraagt. Ze is niet de eerste, vi^ant niet slechts gaven Dr Pienaar en DT' Schoonnees bij hun proefschriften zulk een bloemlezing, maar oofc verschenen afzonderlijke leesboeken • (Malherbe; Lub, Boer en v. d. Merwe, e.d.).

Toch is dit nieuwe geschrift volstrekt niet overbodig; door z'n stofbewerking staat het naast de andere, maar bovendien is nog elke verzameling van Afrikaansch weA' een welkome verrijking van onze kennis.

Een vrij uitvoerige Inleiding, natuurlijk in het Afrikaansch geschreven, gaat vooraf en bepaalt tegelijk de richting van het boek. 't Is een historisch overzicht van de wording der Afrikaansche letterkunde in de beide taalbewegingen. Deze worden eerst in hun karakter behandeld, daarna in hun productie, poëzie en proza, en van deze productie wordt dan naar dezelfde indeeling een bloemlezing gegeven. Ik geloof, dat deze opvatting de juiste is, èn omdat zoo lelief komt in de stof, èn omdat zoo vanzelf het groeiproces na te gaan Vjalt. Van historische waarde zijn ook de korte biografische bijschriften, die bij verschillende porfjetten van auteurs zijn gevoegd.

Naar de genoemde volgorde krijgen we dan proeven uit het werk van Pannevis, Ds S. J. du Toit, Hoogenhout, F. W. Reitz, Neser, von Wiielligh, Lion Cachet als ouderen, en van Celliers, Rreller, Totius, Malherbe, Leipoldt, de Waal, Marais, Joubert, en anderen, als jongeren; ook de niéuwste Schrijvers zijn niet vergeten.

Wat in de eerste plaats opvalt als men in dezen rijken voorra, ad te gast gaat, is het gezonde, frissche, krachtige van deze Afrikaansche kunst. De taal maakt al op ons een ietwat naïeven indrakl, maar de inhoud der gedichtjes en prozastukken nog meer. Pïecies hetzelfde verschijnsel, dat zich voordoet ten aanzien van de Vlaamsche kunst, zien we , hier; de volksgeest spiegelt zich sterk'^ in de letterkunde, in haar devotie, haar naieveteit, haaf gezonde humor ook.

Verder is het kaxalk'ter moiraliseerend — Icani het wel anders in een literatuur, die in den hollandschen volksgeest' is geworteld, — en opbouwend-critisch. Meerdere aardige voorbeelden daarvan geeft deze bundel, als — om één piroeve te noemen — het rake gedichtje (van Ds du Toit):

Fanselewe en Te' enswoordig 1786.

Boer ploeg bom moe; Dogter melk die koe; Froü is and' spinne; Seun ry gerwe binne; •Geld in die kas!

1886.

Boer is qp swier; Dogter spgul kla.fier; Froü sit fix. Satijn; Seimtje lepst' Latijn; Plaas is belas!

Een andere eigenschap' en alweer een familietrek — is huiselijkheid; allerlei gediolitjes en prozastukken , handelen over de verhoudingen van het huiselijk leven, 't Meest komt dit fca, rakter uit in de oudere productie; de nieuwere, die meer bij hel tachtigerswerk aansluit, gaat een eenigszins andere richting, meer impressionistisch, niet meer „beschrijvend" maar „schrijvend" dus. Maar allerlei kostelijk hmnoristische dichtjes uit dien vroege^ ren tijd zijn toch de vermelding waard: „Uitnodiging an Anni" (een huwelijksaanzoek), „Mijn Froutj het 'n seun gekrij", „Klaas Geswind en syn p'crd" enz. 't Is het leven van allen dag, dat zich hier spiegelt zooals trouwens heel deze Afrikaansche literatuur spredkt van wat er leeft in de harten en woorden der menschen. Vooral de nieuwere geschriften, die der ' tweede beweging, meer psychologisch in hun. waarneming, zijn in dat opzicht merkwaardig. Er is een lirachtig besef, dait het Afrika, ansche volk een toekomst heeft en dat die toekomst verzekerd is, als het volk zichzelf leert kennen, één met d'en ander in historie en belang. Daartoe strekken allerlei schetsen en gedichten, monaliseerend, historisch, verhalend, of, als bij Wassenaar, Keet, V. d'. Heever, Mare stemmingen wekkend en analyseerend. Hetzij 't gaat over den ouden voortrekker, of over de concentraitiekampen met hnn zwarte ellende, over doorleden smart of opgloeiende vreugde, overal „klink die sn, are wonderlik mooi mee met die volk se siel", omdat dit alles „steeds in voeling blij met die roerzele van die Afrikaner-gemoed". En dat is voorwaarde voor echte kunst!

Een boek , als dit heeft ons iets te zeggen, waar het komt met een keur va, n literaire vrucht. Het spreekt van liefde voor onzen Nederlandschen taaistam, van jonge kracht en oude genegeirheid, van dankend herinneren en blij vooruitzien, van band aan ons volk, ons verleden en ons heden — en dat mogen wij niet voorbijzien, niet laten passeeren, , als ging het ons niet aan. Want in .de IGroot-Nederlandsche letterkunde ligt een uitermate belangrijk deel van onze literatuur, zooals in onze Groot-Nederlandsche stamverwanten zich weerspiegelt onze nationale grootheid en kracht.

De Vlaamsche strijd is ónze strijd, de Afrikaansche literatuur ónze literatuur.

Daaraan herinnert OAS dit boek; al is het voor, d'e eigen Afrikaansche jongeren bedoeld, het is óók vopr ons en wij aanvaarden het, dankbaaiT.

Want, jong-holland en jong-afrika moeten elkander vinden in de woorden van hiet Unielied:

„Ons gee mekaar die broederhand; ons smeed 'n sterke eenheidsband ....


1) Uitgave J. L. van Schaik, Pretoria.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Afrikaansche Letterkunde.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's