GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De zonde van den geloovige en zijn verzekerdheid van zijn recbtvaardigmaking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zonde van den geloovige en zijn verzekerdheid van zijn recbtvaardigmaking.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

C. V. d. M. te P. schrijft me, niet te kunnen verstaan, hoe een geloovige duurzaam verzekerd kan zijn van zijn rechtvaardigmakmg. Elke zondige beweging in zijn hart moet toch, naar 't hem toeschijnt, als een vertoornen van God en-een bedroeven van den Heiligen Geest, onmiddellijk een schaduw werpen over zijn zieleleven, en de zalige bewustheid van met God verzoend 'te zijn verstoren. Zelf ervaart hij het gedurig zoo. En van anderen hoort hij, dat deze ervaring ook de hunne is. En toch kan hij er niet in berusten; niet alleen omdat er uit volgen moet, dat het zieleleven van een Idnd Gods hier op aarde aan eindelooze schudding blootgesteld zou blijven, maar ook omdat hij er niet mee rijmen kan de roemtaal van vele heiligen in Oud en Nieuw Testament, en de gestadige opwekldng der Schrift tot de geloovigen, 'dat ze den Heere met blijdschap dienen en zich te allen tijde in Hem verheugen zullen. Onze broeder' vraagt, waar bij hem de feil mag schuilen: in zijn beschouwing of in zijn praktisch geloofsleven.

Op het laatste hd dezer vraag zou ik hem misschien geen antwoord kunnen geven, al kende ik hem van nabij. Ik kan het nog veel minder na landen en zeeën ons scheiden. Doch mogelijk kan ik hem zonder dat toch wel van eenigen dienst zijn. In den regel toch wortelt een fout in ons praktiscli geloofsleven in een feil in onze kennis. En ik geloof inderdaad, dat br. v. d. M. een verkeerden blik heeft op het verband tusschen élke aondige beweging in ons zieleleven en onze verzekerdheid van in Christus met God verzoend te zijn.

Zijn redeneering, dat toch ook de geringste zonde zóó schrikkehjk is en zóó schuldig stelt voor God, dat ze de verhouding tusschen ons en Hem, 'die te rein van oogen is dan dat Hij de zonde zoude zien, móet verstoren, schijnt op het eerste hoeren wel onberispelijk; en om 'den nadruk dien ze legt op het schrikkehjke der zonde en op de heiligheid Gods wint ze licht onzen bijval; maar ik geloof toch, dat ze 'te straJc gespannen iSj en daarom feil gaat. Het best wordt dat duideMjk door nog een schrede vorder te gaan op de hjn waarop ze zich beweegt. Doe ik dat, dan kom ik tot de stelling, dat, aangezien de zondo zóó gruwehjk is in Gods oogen, dat de Heere ook maar van verre geen aanraking met haar hebben kan — het onmogelijk is, dat een mensch in wien ook nog maar iets van de verdorvenheid der zonde overbleef, met den heiUgen God gem.eenschap zou kunnen hebben, en dat veel minder nog de Geest Gods, in Wien, naarzijn Naam ons betuigt, onze God de heiligheid van zijn wezen op het nadrukkehjkst handhaaft, in het veelszins onreine hart van zulk een zou kunnen wonen.

Men ziet, de redeneering beveelt zich in haar tweeden, scherperen vorm-op dezelfde gromden bij ons aan, als in 'den eersten. Maar in dien tweeden vorm is ze tastbaar valsch; druischt ze rechtdraadsch in teg§n wat ons het Woord onzes Gods verzekert. Want •dezelfde Schrift, die de bij Gods kind overblijvende verdorvenheid zoo niets-sparend ontdekt en vonnist, verzekert ons tegelijk, dat deze verdorvenheid Hem, „die woont in de hoogte en 'in het heiligs", niet belet ook bij zijn volk te wonen. Hoe ondoorgrondelijk een mysterie dit ook voor ons blijft — zalige zielservaring van Gods volk in alle eeuwen bezegelt het. En het Evangelie ontraadselt ons wat we nooit begrijpen zullen, door de openbaring van onzen heerlijken Middelaar. Want het is in Hem en om zijn gerechtigheid, dat het tot zoo innige en ziel-zaligende gemeenschap tusschen den Heiligen God en zijn nog veelszins onheilig kind kan komen.

Of hiermee dan iets wordt afgedongen op het schrikkelijke en schuldige der zonde? Qeen oogenblik.

Het bewijst alléén, wat het Woord ons allerwegen leert, dat de rnate van schuld die een zonde over ons brengt, en dat daarom ook de storende werking die er van haar uitgaat .op. onze verhouding tot onzen God, bepaald wordt door de, verhouding waarin wij in ons bewustzijn tot. haar staan. Raakt ze , ons bewustzijn ganschehjk-niet; is ze wél in ons hart, maar bloot woais.ze ook is-in 't hart van , een wedergeboren kindeke: • als-slapende verdorvenheid : — dan ziet de Heere haar, om de gerechtigheid en heiligheid onzes lüddelaars-niet aan, en dan verbgrgt.Hij om haar voor ons z^n vriende voor zicht niet. Zie 7 on 8.

En evenmin werkt de verdorvenheid onzer natuur storend in op de gemeenschap met onzen Vader in de Jiemelen gelijk ons die hier reeds gegund wordt, als ze zich wél in ons opricht en wel klopt aan de poort van onzen wil, maar als we haar in den Naam deg Heeren weerstaan en afwijzen mogen. Dan dient ze, tegen wil en dank, juist omgekeerd, om de gemeenschap tusschen den Heere en onze ziel te inniger te maken.

Eerst, als we ons in ons willen niet tegenover haar zetten, maar naar haar vleiingen luisteren, en de schuldige neiginjg die zich gelden liet, tot begeerte laten worden — de Apostel Jakobus noemt dat het tievruchten van de zonde — bedroeven we den Heihgen Geest, wordt onze conscientie bevlekt, en treedt er storing in in onze gemeenschap met God en in onze verzekerdheid van in Christus gerechtvaardigd te zijn.

En al naar het karakter van Tiet kwaad, dat ons bevlekte, naar de ruimte die wo het gaven in ons begeeren en willen, naar de volhaxiting waannee we het deden, en naar do oprechtheid en innigheid onzer verootmoediging er over, zal die stoornis dan ernstiger of minder diep, van korter of van langer duur zijn.

En daarnaast is er dan nog een andere fakitor die op de mate, waaiin de dagelijksche zwaklieden die ons altoos aankleven, onze verzekerdheid voor God verstoren. Dat is de kracht van onze geloofskennis en van ons geloofsvertrouwen aangaande de genade der rechtvaardigmaking.

Naarmate we allengs méér onze rechtvaardigmaking voor God gaan kennen en ons toeëigenen, niet maar in haar toepassing van tijd tot tijd als vergiffenis van de afzonderlijke zonden, maar gelijk ze ons voorwerpelijk hi Christus geschonken is, als een staat van gerechtigheid waarin de ontferming Gods ons voor eens en voor altoos wilde zetten, en die hel en duivel ons niet rooven kunnen — zal niet de droefheid over begane zonde in ons afnemen; integendeel ziji zal gaandeweg groeien; maai' zal wél de schudding en slingering onzer ziel omtrent haar staat en haar hope allengs minder worden. Het wordt dan steeds „meer bij ons naar dat woord des Apostels, dat zoo breed en zoo wijd is als een wereld: „Wij dan, gerechtvaardigd zijnde door 't geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus." Onze rechtvaardigmaking wordt ons dan almeer pen onveranderlijke staat, waartoe we, na elke bevlekking onzer conscientie, weer opnieuw „toeleiding hebben" doöt onzen Heere Jezus Christus.

Geloofd en geprezen zij Zijn Naam!

FERNHOUr.

Correspondentie. J. E. B. te W. l'ot m'n leedwezen moet ik u teleurstellen. Dergelijke vraagstukken laten zich alleen in 't algemeen behandelen, 't Is onmogelijk de toepassing der beginselen, die daarbij leiden moeten, voor allerlei bizondere gevallen aan te wijzen. Vooral ook, omdat daarbij weer gerekend zou moeten worden met mogelijk verschil van omstandigheden, dat op die toepassing van invloed zou moeten zijn. 't Is ook niet noodig. Wie het er in de vreeze Gods om te doen is een goede conscientie te bewaren, zal bij biddende overweging wel in elk bizonder geval den weg vinden. En 't zou ook niet goed voor ons zijn, een soort alphabetisch register van adviezen te hebben, dat we slechts hadden op te slaan om te weten, hoe we te handelen hebben. Het zou ons berooven van de winst die er ligt in de gestadige oefening van ons geestelijk en zedelijk oordeel, 't Is zeker daarom, dat God de Heere ons Zijn wil, gelijk die heel ons leven omspant, heeft saamgevat in niet meer dan tien geboden. D'e taak, die Hij ons daarmee oplegt, is zeker zwaar; mlaar ze is nuttig en — eervol. Laat er ons dankbaar voor zijn.

F.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

De zonde van den geloovige en zijn verzekerdheid van zijn recbtvaardigmaking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1925

De Reformatie | 8 Pagina's