GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eenige bezwaren tégen professor Visschers „Paradijsprobleem”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenige bezwaren tégen professor Visschers „Paradijsprobleem”.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Ligt , het alzüo in het karakter der heilige inspiratie, dat de bijbelschrijvers niet pier se de volle draagwijdte van hun woorden behoefden te verstaan en valt het moeilijk uit te maken inhoever zij de diepste bedoeling des Heiligen Greestes, nogminder kan er over beslist inhdever de eerste lezers van de Schrift de opienbaring, daarin gegeven, in zich hebben opgenomen.

Dat is een kwestie, welke pirof. Visscher niet met evenzooveel woorden aanroert.

Maar zij houdt toch met de eerste een allernauwst verband.

Zij, die met prof. Visscher in deze kongeniaal zijn, scheiden de eene van de andere niet.

Het is hun niet alleen in de eerste plaats te doen om de bedoeling der schrijvers, maar ook om de bevatting der eerste lezers.

Niet alleen nemen zij een niet-„boven de schrijvers uitgaande zin" van de iSchrift, maar ook een niet boven de bevatting der eerste lezers uitgaande zin der Schrift.

Men kon verwachten, dat prof. Visscher althans tegen dit laatste zoiu opkomen.

Hij doet dit evenwel nergens.

Integendeel ligt aan zijn betoog de onderstelling ten grondslag, dat de schrij'vers zich van zulke voorstellingen en beelden bedienden, die voor de eerste lezers volkomen begrijpelijk waren.

Nu houdt dit een begrenzing in, welke met de 'Gereformeerde opvatting van de Schrift kwalijk valt te rijmen.

Natuurlijk gaat het hier niet om de vraag of de eerste lezers er iets van hebben verstaan.

Want daarover is geen twijfel mogelijk.

l^e Schrift was voor hen geen orakeltaal.

M'aax dit is de zaak: hebben zij' er alles van verstaan ?

Waren er geen gedeelten in, die door latere geslachten, beter werden verstaan dan door hen ?

En inu staat dit wel vooir ons vast, dat er niet alleen een voortschrijden is in de Schriftopenbaring zelf, maar ook .in het verstaan van de Schriftopenbaring.

De leiding des Geestes heeft hier niet tevergeefs gewerkt.

In de aloude Gereformeerde belijdenis van de noodzak el ij kheid der Heilige Schrift ligt dat besloten.

Onze vaderen gingen uit van de tegenstelling tusschen Schrift en overlevering.

Vóór Mozes, zoo spraken zij zich uit, heeft er wel degelijk een openbaring van genade bestaan. Van Adam af tot Mozes toe is het volk G'Ods nooit zonder het Woord Gods geweest. Maar dat Woord Gods werd bewaard door overleveiing. Echter, wat van mond tot mond gaal, wordt licJit veranderd. En dit maakt dan oiok de noodzakelijkheid der Heilige Schrift uit, dat zij tegenover de veranderlijke overlevering het Wooid Gods onveranderd bewaart.

Dat bewaren diende evenwel niet voor ©enigen tijd, maar tot het' eind der eeuwen toe.

De Schriften zijn daarom niet slechts geïnspireerd voor de eerste lezers, maar ook' voor latere lezors, voor de kerk tot op den jongsten dag.

Vioor al die geslachten moest de Schrift duidelijk zijn.

Al die geslachten moesten door onderzoek van de Schrift steeds nieuwe schatten opdolvea.

Christus verklaarde, dat een ieder, Schriftgeleerde, in het koninkrijk der hemelen omdei'wezen, gelijk is aan een heer des huizes, die uit zijn schat oude en nieuwe dingen voortbrengt (Matth. 13:52).

En hoe zou dat mogelijk zijn, indien ~de eerste lezers van eenig bijbelljoek reeds den vollen zin hadden onderkend, voorzoover die althans voor een mensch te onderkennon is?

Dan zou er van nieuwe dingen in liet geheel geen sprake kunnen zijn.

Daarenboven Christus bad niet alleen voor de discipelen, die op aarde met Hem waren, maar ook voor hen, die door hun woord in Hem zullen gelooven (Joh. 18:20).

'Terecht lieten de Gereformeerde uitleggers niet slaan op hen, die door d© rechtstreeksche prediking der apostelen voor Christus werden g©wonnen, maar ook op hen, di© doior hun geschreven Woord tot het geloof zouden worden gebracht.

De Schrift is geschreven voo-r de wereldkerk.

En alle generaties zullen die Schrift onderzoeken, een steeds meer verdiept inzicht daarin ontvangen en toch zal zelfs voor hen, die in het laatst der dagen leven de goudmijn der Sichrift niet uitgeput zijn.

Daaruit volgt, dat de Heilige .Geest Zijn inspiratie niet alleen rekende met de eerste lezers, maar met allen, die in 'de Schrift hun Jezus zouden vinden.

Er was veel; dat boven de l)evatting der eerste lezers uitging en dat later werd verstaan.

Zou men werkelijk meenen, dat de geloovigen te Rome, te Korinthe, te Filippi, te Thessalonika de brieven aan hen geadresseerd meer in zich hebben opgenomen dan wij b.v^?

De geschiedenis is in dit opzicht zeer leerrijk.

Wanneer men uit de gesahriften van de apoisto: lische vaders en de zoogenaamde , , apologeten" nagaal, wat deze, die toch zoo dicht bij den apOstolischen tijd leefden, van de Schrift h©bben verstaan, dan kan men tot geen andere konklasie komen, • dat wij door de. gestadige werkzaamheid des Heiligen 'Geestes verder zijn dan wij.

Zij hadden veel oip. ons vooi. Sommigen hadden de apostelen persoonlijk gekend. Zij leefden nagenoeg onder dezelfde omstandigheden. Zij' hadden dezelfde „mentaliteit".

Niettemin is er s'inds geen verduistering gekomen, maar verheldering.

Dit kan dus niet worden toegeschreven aan betere kennis van het kultuurmilieu.

Ook niet aan een meer opengaan van de ziel en de voorstellingswereld van den „Oosteriing".

Maar uitsluitend daaraan, dat de Heilig© Geest, als de eigenlijke Uitlegger van de Schrift, Zijn werk in de geloovigen st6©ds heeft voortgezet.

Daarom evengoed als het ten slotte voor ons bijzaak is wat de bijbelschrijvers hebben bedoeld.

is het voor ons ook bijzaak, wat de eerste lezers ervan hebben verstaan.

iJaarna.ar vraagt men wei bij eeu gewoon boek.

Doch niet bij de Schrift, welke niet is van mensclielijke uitlegging.

Men leide hieruit niet af, dat pTol. Visscher de bijbel als .een gewoon boek besclioiiwt.

Dat weet ieder beter.

Maar wel is hieruit op te maken, dat hij bij zijn pogina; om het Paradijs, jrobleem oip te lossen zich heeft laten verschalken door beginselen, die de zijne niet zijn en die hem met zichzelf in tegt^ispraak brengen.

Wie nu-bij zijn onderzoek van de Schrift yormatieve waarde toekent aan de bedoeling van de schrijvers en de 'bevatting van de eerste lezers, wordt er vanzelf toe gedrongen om alles wat die schrijvers en lezers zelf aanbelangt, naarstig te bestudeeren.

Hij zal kennis van het k n 11 u n r m i 1 i e u onmisbaar achten.

Zoo toch kan hij, naar hij meent, den oorsp-roiikel ijken zin, die thans voor ons verborgen is, naderbij komen.

Hij beweegt zich dus in tegenovergestelde richting als de Gereformeerden.

Deze nemen een voortgang, zij het dan ook geen ongestoorde, aan, welke bewerkt wordt door de bedoeling en de ïeiding des Heiligen Gaestes.

Hij daarentegen ziet een teruggang, ontstaan door verwijdering en vervreemding van het Oostersche kultuurmilieu en deze is alleen in te halen door te trachten zich in het oude kultuurmilieu in te leven.

Vóór wij nu op de kwestie van het kultuurmilieu ingaan, willen wij eerst een misverstand, dat mocht oprijzen, van tevoren afsnijden.

Men meene niet, dat wij met de onderzoekingen naar de oude kuituren niets opt hebben.

Met intense belangstelling nemen wij kennis van al wal daar-mtrent aan liet licht wordt gebracht.

Wij verheugen er ons bijzonder in, dat de onderzoekingen in de laatste jaren meer hebben opgeleverd dan vroeger in eeuwen.

Want al is schrijver dezes geen exegeet van professie, hij heeft de wijsbegeerte van den godsdienst en voor een deel ook' de historie van de valsche religies te doceeren en daarom stelt hij er ongemeen belang in.

Hij zal dan ook de laatste zijn om dezte onderzoekingen voor nutteloos te verklaren.

Maar daaraan meent hij dan ook te meer reoht te kunnen ontleenen om tegen overschatting van de studie der oude Oostersche kiiltuur te waarschuwen.

Die overschatting nu is geen dreigend, maar een bestaand gevaar.

De Babel-Bijbelstrijd toonde dit.

Het pan-babylonisme is er een van de wrange vruchten van.

Het geheele Oude Testament Vordt door sommigen uit Babylonische gegevens verklaard.

Bij een man als Delitzsch daalde het Oude Testament zóó in waarde, dat hij sp'rak van de „groote ontgoocheling".

En nu keert en verweert prof. Visscher zidi tegen dit pan-babylonisme met bitteren ernst.

Evenwel door het Paradijs verhaal en andere deelen van het Oude Testament te bezien van uit het kultuurmilieu, is zijn uitgangspunt feitelijk hetzelfde.

Al komt hij ook veelszins tot tegenovergestelde resultaten, daarmee is dat uitgangspunt nog niet gerechtvaardigd.

Ook hij is aan het gevaar, waarop wij wezen, niet ontkomen.

Wij hopen dit nader te ontwikkelen.

-^ De laatste encycllelc van den Paus.

I.

Ongeveer een paar weken geleden liet de paus een encycliek uitgaan, welke om meer dan één reden merkwaardig kan worden genoemd.

Zij handelt over , , het nastreven der ware godsdienst-eenheid".

Zij draagt er de duidelijkste spoiren van, dat ze gericht is tegen wereldkonferentiss als die te Stockholm en te Lausanne werden gehouden.

Zij veroordeelt die en waarschuwt daartegen.

De toon van het concilie van Trente en van sommige an'dere encyclieken vindt men daarin niet ferug.

Deze paus schijnt een bezadigd man te zijn en stelt zich prin.d 'i.el tegenover zijn tegenstanders zonder hen te kwetsen.

Toch blijkt uit den inhoiud, dat de bovengenoemde konferenties niet de direkto aanleiding zijn geweest voor het uitvaardigen van deze encycliek.

Onder de Hoomschen zeil: zijn er, die vooir zulk een eenhe'dsbeweging veel voiJ: n.

En hen had de paus bij het opstellen van deze encycliek blijkbaar voornamelijk op', het oog.

Hen wilde hij erv^an terughouden, zich bij de eenhe'd.-, beweging te voegen of er langer mee saam te wei ken.

Juist daarchi interesseert deze encycliek ons zoo^ zeer, omdat ook wij onze houding tegenover de eenheidsbeweging hebben bepaald en die nog nader zullen moeten bepalen.

Niet elke eenheidsbeweging veroordeelon wij.

Misschien zegt men van Roomschen kant: wij ook niet.

Daarom zullen we ons nog duidelijker uitspreken : wij stellen als eisch voor een eenheidsbeweging niet, dat men zich bij onze kerk zal voegen.

En dat juist doet Rome en inzonderheid Pius XI in de onderhavige encycliek wel.

Eenheid is voor hen alleen bestaanbaar als kerkelijke eenheid."

Het opschrift boven deze encycliek „Over het nastreven der ware godsdienst-eenheid" mag dan ook geen verwarring stichten.

Rome kent geen godsdienst-eenheid buiten de kerkelijke eenheid.

Wij kennen die gelukkig wel.

Het is onze liefste wensch steeds krachtiger tO' mogen aansturen op g e 1 o oif s eenheid.

01 wil men: op belijdenis-eenheid.

Zulk een eenheidsbeweging, waarvan helaas nog te weinig te zien is, juichen wij hartelijk toe.

Hierin heeft men een van de vele kloven tusschen Rome en ons.

Maar wel hebben ook wij bezwaren — zij het dan ook, dat wij die anders argumenteeren — tegen een eenheidsstreven, dat thans veelvuldig openbaar wordt.

bewerken op een minimum-Men wil eenheid belijdenis.

De bekende Amerikaansclie predikcint vatte dezer dagen zulk een miniminn-belijdenis zelfs in twee. woorden saam: good ; will, d.i. goede wil.

Daartegenover nu nemen wij niet minder sterk positie.

Ook al breidt men die belijdenis nog een weinig uit, zoo vermindert onze tegenstand niet.

Wie de Drieëenheid, de Godheid van Christus, de totale verdorvenheid van het menschelijk geslacht, de onfeilbaarheid der Heilige Schrift — om maar eens een paar leerstukken te noemen — niet ondubbelzinnig erkent, kan nooit op' onze medewerking bij een eenheidsbeweging rekenen.

Met veel zijn wij het in deze encycliek — het kan niet anders — oneens.

Maar het meest gaan wij nog accoord met het begin, dat wij hier uit de vertaling van „De Maasbode" overnemen:

Wellicht nooit in het verledene hechtten de menschen in hun hart zóó levendig aan het verlangen — gelijk we dit in deze 'dagen zien gebeuren — om ten bate van het algemeen belang der mensdhelijke samenleving te versterken en uit te breiden de broederlijke gevoelens, waarmede wij — en wel door banden van dezelfde natuur en denzelfjden oorsprong — ten nauwste verhonden zijn.

Inderdaad, terwijl de naties nog steeds niet volledig de voordeelen van den vrede genieten, integendeel, hier en daar komen oude en nieuwe tegenstellingen in opstanden en burgeroorlogen weder te voorschijn; en ofschoon de naties van deü anderen kant de nog vrij talrijke meeningsverschillen welke de rust en den voorspoed der volken bedreigen, niet kunnen oplossen, tenzij er 'n actie en gemeenschappelijk werk bestaat van hen, die de staten leiden en hun bloei bevorderen, begrijpt men gemakkelijk — steeds meer houdt men zich met de eenheid der naties bezig —, hoe groot het aantal is dergenen, die vurig verlangen naar een elk uur grooter wordende eenheid tussc'hen de verschillende volken, een eenheid, door de zooeven genoemde broederlijkheid gedragen.

JVtet dit verlangen bezield bestudeeren sommigen datgene, wat de orde van de door Onzen Heer Jesus Gliristus verkondigde Nieuwe Wet aangaat.

Overtuigd, dat er slechts weinig mensclien gevonden worden, die van alle godsdienstig sentiment verstoken zijn, schijnen ze daaruit argumenten te halen voor de hoop, dat de volken, hoezeer ze ook op het gebied van den godsdienst van-elkander afwijken, vooral de individuen onder elkaar, zonder moeilijkheid het eens kunnen worden in de belijdenis van eenige leer, als op een gemeenschappelijk fundament van geestelijk leven.

Daarom roepen ze steeds congressen bijeen, houden ze bijeenkomsten, conferenties, met interventie van vele personen, en noodigen daar allerlei menschen bijeen, om te discussieeren, ook ongeloovigen van elk slag en Christenen, en zelfs hen die helaas jammerlijk van Christus afvielen of die met obstinate hardnekkigheid de Goddelijkheid van Zijn Persoon en missie loochenen.

Zeker kunnen dergelijke pogingen de goedkeuring der Katholieken niet verwerven, gegrond als ze zijn op de valsche theorie, die alle godsdiensten als goed en loffelijk beschouwt, wijl ze, ofschoon op verscheiden wijze, alle gelijkelijk manifesteeren en aanduiden dat gevoel, hetwelk aan allen is aangeboren en door hetwelk wij ons tot God voelen gebracht en naar de onderdanige erkenning van Zijn heerschappij. /

Derhalve zijn de volgelingen van een zoodanige theorie niet slechts in dwaling, maar ze versmaden den waren godsdienst, er den grondslag aan ontnemend en pas voor pas overgaand tot het naturalisme en het atheïsme; uit hetwelk duidelijk volgt dat allen, die de makers van dergelijke theorieën en pogingen aanhangen, zich tenslotte geheel verwijderen van den door God geopenbaarden godsdienst.

Doch wanneer het gaat om de eenheid onder alle christenen te bewaren, laten zich sommigen al heel gemakkelijk door den valschen scliijn bedriegen. Is het dan niet — zoo pleegt men te zeggen — billijk en zelfs plichtmatig, dat allen, die den christennaam belijden, zich van onderlinge verdeeldheid onthouden en elkander eindelijk in onderlinge liefde verstaan? En wie zou durven zeggen, dat Christus door hem bemind wordt, indien hij niet naar vermogen zorg draagt, dat wordt tegemoet gekomen aan den wensch van Hem, die den Vader bad, dat Zijn leerlingen „één" mochten zijn? Hoeft ook diezelfde Christus niet gewild, dat Zün volgelingen als een juurkteeken zouden dragen en zich daardoor van de anderen onderscheiden, dat zij n.l. elkander zouden liefhebben: „Daaraan zullen allen erkennen, dat gij Mijn leerlingen zijt, als gij elkander bemint".

En — voegen zij er aan loe — mocht het zoo zijn, dat alle christeneii „één" waren: immers veel meer zouden zij vermogen ter bestrijding van de besmetting der ongereclitiglieid, welke eiken dag verder om zidh grijpt en hel Evangelie dreigt te ontkrachten.

Met deze en dergelijke bemerknigen komen voor den dag die zicli (lan-christenen noemen; dezulken zijn allerminst zeldzaam, integendeel neemt hun aantal in alle standen toe en zij hebben zicli vereenigd in wijdvertakte vereenigingen, welke meestal ondanks de verschillende godsdienstige belijdenis'der leden, , door niet-Katholieken worden bestuurd.

En deze actie wordt met zooveel ijver gevoerd, dat vele personen er zich toe aangetrokken gevoelen en dat zelfs bij verscheidene Katholieken de hoop wordt gewekt, dat ze aldus een eenheid zullen bereiken, die met den wensch van hun Moeder de Heilige Kerk overeen schijnt 'te komen, die immers vanouds niets anders gedaan heeft dan liaar kinderen terugroepen en terugvoeren in haar scjioot.

Doch onder deze verlokkelijke en verleidelijke taal sclruilt een zeer ernstige dwaling, waardoor de grondslagen van het Katholiek geloof volkomen worden tiiteengerukt.

Hierin staat menige, opmerking, welke onze volle sympathie heeft. ''Wf**;

En toch is-de poJsilMlw-an Ro.me in deze zwakker dan van ons.'-^-: v: '4'i: , ; ^Jor-^ïr^^fep-? ^: '.i; •jï^•^i^iï: : •; ': gfe; : j, .

De kwetsbare' 'pïék^ is liiet vöordl haar ttieologia nafuralis of natuurlijke theologie.

Daarover nader.

-^ De strijd tegen de anonymiteit.

De anonymiteit is een groot kwaad in de hedendaagsche pers.

Dat redakteuren en vlaste 'medewerkers, wier namen overigens bekend zijn, in de groote dagbladpers niet telkens ' met ^hun naam onderteekenen, valt te begrijpen, "pi'v^iiffil*•; ; ; !: • ''^^a^^-'''ïfif: '-c '

Maar dat aan vérschiilëndé „men's" Het woord wordt gegeven, is een gezwel, dat door een spoedige operatie dient te woi-den verwijderd.

• Men kan wel ter verdediging aanbrengen: het komt er niet op aan, wie iets schrijft, maar wat er geschreven wordt.

Wij willen niet ontkennen, dat dit op-enkele uitzonderingsgevallen van toepassing kan zijn.

Maar die uitzonderingen behoorén zeldzaamheden te blijven.

Wie als „men" of zus-en zoo „medewerker" schrijft onttrekt zicih aan zijn verantwoordelijkheid.

Hij durft het vaderschap vaji zijn papieren 'kind niet erkennen.

Deze strijd tegen de anonymiteit woirdt dooa* ons al eenigen tijd gevoerd.

Wij kregen thans een medestander van een zijde, waarvan we het niet zo-uden hebben vermosd.

Ds D. Drijver geeft in „De Hervorming" eenige staaltjes van valsche voorlicihting en beooirdeeling. door de onzichtbare „men" aan het „Handelsblad" verstrekt.

Niet alleen Gereformeerden wo-rden door een „anti-Asschenschen" of zelfs een zoogenaamden „prc-Assenschen" men bestookt, maar ook Modernen.

Ds Drijver geeft aan het blad dezen raad:

„Er zou meer tegen de onzichtbare , , men" in 't algemeen in te brengen zijn. Doch ik zie de Kerknieuwsredacteuren al de hoofden bij elkander steken en met den landvoogd Felix mij toevoegen: „voor ditmaal ga; als ik gelegenheid heb, zal ik U ontbieden". Valt dit laatste voorrecht mij ooit te beurt, dan hoop. ik te zeggen: „Waarde redacteuren, maakt aan de heerschappij van den verborgen „men" op Uw erf een einde. Geeft zakelijke berichten uit goede bron en levert beschouwingen zelf, of draagt het schrijven daarvan uitsluitend op aan met name bekende medewerkers, gelijk het „Handelsblad" een bekwamen heeft in de persoon van C. E. H. Aan zooi iemand weten wij wat wij hebben."

Zijn er ook onder de andere richtingen geen mannen, die met ons den strijd willen aanbinden tegen die obscure schrijvers, die zoio dikwijls toonen plagiaatplegers en falsarissen (in geestelijken zin) te zijn?

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Eenige bezwaren tégen professor Visschers „Paradijsprobleem”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's