GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ds K. van Dijk en de Kerkelijke Zending.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds K. van Dijk en de Kerkelijke Zending.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eerst in 1912, en daarna in 1913, heeft ds K. van Dijk, miss. dienaar des Woords te Keboemen, in het Geref. Theol. Tijdschrift zijn afwijkende meening van het zendingsrapport der synode van Middelburg 1896 uiteengezet en verdedigd.

Reeds toen spraken wij in het Zeeuwsch Kerkblad onze bevreemding erover uit, dat hij zijn artikelen niet in ons eenig zendingstijdschrift, de Macedoniër, geplaatst had. Het verheugt ons, dat ds van Dijk, nu hij weer zijn bezwaren uiteenzetten wil, toevlucht heeft gezocht in genoemd tijdschrift, en wel afl. Juli 1928.

Hij beklaagt zich, dat op zijn bezwaren tegen de kerkelijke regeling onzer zending zoo weinig acht wordt geslagen. Het zou den indruk kunnen geven, dat men hem maar wil laten praten en het antwoorden niet waardig acht. Temeer voelt hij dit als een grief, omdat hij vele en velerlei gronden voor zijn bezwaren noemde; liet is bij hem vrucht van ernstige studie en heilige overtuiging.

Alleen wijlen prof. Sillevis Smitt heeft een poging gewaagd, om ds v. Dijk te weerleggen. Doch na daarop weer bescheid te hebben gekregen, heeft ook deze verder geheel gezwegen. En zoo rust dan deze kwestie sinds 1913.

Ds van Dijk moet achter dit zwijgen geen verkeerde bedoelingen zoeken. Hij schijnt te veronderstellen, dat de kerkelijke bladen op zijn bezwaren niet ingaan, omdat de hooge en hooggeleerde heeren en de meerdere kerkelijke vergaderingen de zaak tot beslissing hebben gebracht, en zich nu maar in stilte onderwerpen, men mocht eens kwade gezichten krijgen! Het moest eens den indruk geven van eigenwijsheid en betweterij!

Dit zou evenwel geen vriendelijke gedachte van ds van Dijk zijn, en hij zou daarmee ook het karakter onzer kerkelijke scribenten aantasten.

Natuurlijk is er gevaar, dat de meening gaat heerschen: Bavinck, Kuyper, of een ander, die het weten kan, en zoo vreeselijk geleerd is, heeft het gezegd; dus wij zullen voortaan onzen mond maar houden. En eveneens is het niet gemakkelijk tegen een synodale beslissing in te gaan. Als regel zal de gedachte post vatten (en die gedachte is niet zoo dwaas!): nu de meerdere vergaderingen hun besluiten hebben genomen, zullen wij ons daarnaar voegen; wat voor zin zou het hebben en welke nuttigheid zou het geven, daartegen te blijven ageeren!

Alleen als het tegen Gods Woord ingaat, mogen wij niet zwijgen.

Wij meenen dan ook, dat het andere oorzaken heeft, dat onze kerkelijke pers ds van Dijk maar heeft laten praten.

Allereerst zal men zijn bezwaren niet deelen, en door zijn betoog niet overtuigd zijn. .

Voorts, heeft de ^practijk op het zendingsveld niet de besluiten van Middelburg gerechtvaardigd? • En ook, al acht men de tegenwoordige regeling niet in elk opzicht ideaal, het zal moeilijk vallen een beteren weg aan te wijzen; en men zal meenen, dat de gebreken zeker niet de actie tegen de regeling wettigen.

En heeft het ook wel nuttigheid, om tegen een regeling te schrijven, die zoo algemeen de instemming heeft van onze kerken, zoowel van de leden als van de leiders?

Ds van Dijk is een vasthoudende Fries. Hij geeft het niet op. Een ander zou wellicht den strijd hebben gestaakt, maar hij zet door. Neen, het is bij hem niet de kwestie, om gelijk te krijgen, doch een beginselzaak. Daarom komt hij wéér op de zaak terug, weipt het ditmaal over een anderen boeg, en. schrijft een artikel onder den titel: „Onze kerkelijke zending en' de logica".

Eerlijk gezegd, deze titel pakt ons niet.

Wij achten de wetten van het denken, door God in den mensch gelegd, hoog. Maar al zou het zijn, dat in de zending de logica hier en daar zoek is^ en ook de zwakheid in het betoog van het zendingsrapport hier en daar ware aan te toonen, zou dit nu oorzaak kunnen zijn, om de kerkelijke zending in haar tegenwoordigen vorm over boord te gooien?

In zijn artikel houdt ids.v. Dijk zich niet streng aan het opschrift. En duidelijk Iaat hij uitkomen, dat zijn bezwaren een principieelen grondslag hebben. Hij meent de Heilige Schrift, de Gereformeerde belijdenis en de Kerkorde op zijn zijde te hebben.

Waar het er zoo mede staat, onderschrijven wij den raad van ds Breukelaar in het Zendingsblad gegeven, dat ds v. Dijk zich met .zijn bezwaren heeft te wenden tot de meerdere vergaderingen en alzoo pogingen in het werk te stellen, om de regeling veranderd te krijgen.

Wij willen hiermede niet zeggen, dat wij geheel van ds van Dijk verschillen. Integendeel; reeds in 1912/13 vielen wij hem in menig opzicht bij. En ook in de Leidraad, welke wij mochten geven bij het handboek van ds Pol over Midden-.Iava ten Zuiden, hebben wij in de vragen laten uitkomen, dat de kerkelijke zending, gelijk wij die hebben, allerminst volmaakt is.

Op blz. 30 van die Leidraad schreven wij: „Bij de kerkrechterlijke gronden ware te overwegen, of Voetius het zoo mis had, toen hij ook de classicalë' zending verdedigde, d.w.z. het uitzenden door een classe; gebeurde het alzoo ook niet in de dagen der Oost-Indische Compagnie? is de beantwoording van dit punt in het rapport van Middelburg afdoende?

Bij de ambtelijke gronden brenge men ter sprake de kwestie, of de zendeling het ambt heeft van den vroegeren Evangelist".

En op blz. 32 schreven wij: „Wat te zeggen van de bedenking, dat in de practijk de zending niet door de zendende kerk geschiedt, maar door de deputaten in samenwerking met eenige gedeputeerden door den kerkeraad? is dit niet de verworpen centralisatie, maar nu provinciaal geworden? zijn zulke provinciale deputaten ook niet dictatoren? zoo neen, waarom niet?

Wat te zeggen van de bedenking, dat de gemeente niet op de hoogte komt van het werk, en dus de medewerkende kerken niet veel meer zijn dan medebetalers van de zendingskosten? hoe daarin verandering te brengen?

andering te brengen? Wat te zeggen van de bedenking, dat de Generale Deputaten veelszins dictatoren zijn, omdat zij zich geheel met den gang van zaken op de hoogte kunnen houden, maar dat (Je Generale Synode zelf niet geheel tot oordeelen bevoegd is, omdat haar de noodige kennis ontbreekt? zou dit ook een der redenen kunnen zijn, dat de zendingszaken schier altijd zonder discussie onder den hamer doorgaan?

Wat te zeggen van de bedenking, dat de decentralisatie het zoo goed als onmogelijk heeft gemaakt, om alle krachten daar samen te trekken, waar dit noodig zou kunnen zijn? en dat de eene zendende kerk onevenredig bezwaard wordt boven de andere? "

Maar om tot het artikel van ds van Dijk terug te keeren: zijn scherpzinnig betoog is de overdenking alleszins waardig. Hij betoont zich ook hier weer een geharnast strijder. Het gaat dan ook niet aan van een „stokpaardje" te spreken. Gelukkig hebben wij in onze kerken nog het recht, en de vrijheid een afwijkende meening te hebben. En wij kunnen ds van Dijk dankbaar zijn, dat hij ons aan de jas trekt en voor zelfvoldaanheid waarschuwt.'

Aan onze kerkelijke zending kleven bezwaren. En het is onze roeping deze onder de oogen te zien en zoo mogelijk weg te nemen. En geschiedt dit?

Ook wij achten het weinig minder dan een dwaasheid, dat ds van Dijk bepaald missionair dienaar van Heeg is, en niet van alle Friesche kerken; . en wij verstaan hem ten volle, als hij ergens schrijft, dat hij zich predikant van alle die "kerken voelt. Is het niet waar, dat nu die kerken er mee volstaan hun bijdrage te storten, om het Heeg mogelijk te maken haar zendingstaak te volbrengen, terwijl zij door hun deputaten alleen een woordje meespreken uit oorzaak van die gelden? En wat was er toch op tegen, dat de Friesche kerken gezamenlijk ds van Dijk beriepen tot het zendingswerk te Keboemen?

Daarbij komt nog, dat in de provinciën, welke Soemba voor hun rekening hebben, de reg.eling anders werkt dan in de overige provinciën, en het er niet verre van af schijnt daar eerder van deputaten-zending dan van kerkelijke zending te spreken.

Daarmee is niet gezegd, dat, indien aan de gedachten van ds van Dijk werd tegemoet gekomen, de volmaaktheid bereikt zou zijn. Het is, dunkt ons, wel duidelijk, dat er nieuwe bezwaren zich zullen voordoen. Toch gevoelen wij, ook op andere dan logische gronden, het veelszins als een onrecht, den kerken aangedaan, dat zij alleen mogen meewerken in den zendingsarbeid door het steunen van een kerk, welke een eigen miss. dienaar bezit. En wij zouden het reeds een verbetering achten, die in de lijn ligt van de theorie en de practijk der vaderen, indien de missionaire dienaren beroepen werden door al de kerken, welke door hem het werk der zending doen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Ds K. van Dijk en de Kerkelijke Zending.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1928

De Reformatie | 8 Pagina's