GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Modernistische Geloofsbelijdenis. I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Modernistische Geloofsbelijdenis. I.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het modernisme was bij zijn oorsprong sterk dogmatisch.

Scholten gaf in zijn, „Leer der Herv. Kerk" een dogmatiek, die bestemd scheen om de oude Gereformeerde dogmatiek te vervangen. Inzoover men van dogmatische geesten kan spreken was hij er ©en, die 'de Gereformeerde dogmatici achter zich liet. Door zijn intellectualisme, dat hij niet onder stoelen of banken stak, openbaarde hij zich niet alleen als dogmatisch, maar zelfs als dogmatistisch.

Opzoomer, ofschoon een geheel ander man, trachtte volgens positivistische methode zijn geloof toch inhoud te geven. Hij verwijderde zich van de dogmatische terminologie, maar de „waarheid" was voor hem niet louter formeel.

Ook andere modernistische voormannen uit den ouden tijd bewogen zich in deze lijn.

Maar naarmate de 19de eeuw voortschreed, verloor het modernisme al meer het materiëele. Men wilde volstrekt niet met de ongeloovigen gerekend worden. Men legde er gaarne nadruk op, dat men geloofde. Maar wat men nu eigenlijk geloofde, daarvan gaf men geen rekenschap. En vooral wanneer tegenstanders vroegen naar den inhoud van het modernistisch geloof, roemde men erin, dat men dat niet formuleeren kon'. Men wees er niet zonder eenige zelfverheffing op, dat dit niet als een getuigenis van armoede, maar als een bewijs van rijkdom moest worden beschouwd. Evenals een man als Henry Ford, wanneer hij plotseling gesteld werd voor de vraag': hoeveel bezit gij, daarop geen paraat antwoord zou hebben, zoo voelde men zich te veel miljonair, dan dat men zijn geloof in een korte belijdenis zou kunnen saamvatten. Men deed het voorkomen alsof men daarvoor eigenlijk een heele bibliotheek noodig had.

Doch men begon niet met althans het eerste deel van die bibliotheek te schrijven. Men droeg altijd weer dezelfde formeele zinnen voor, schoon van klank, maar aan het denken, dat toch ook zijn rechten heeft, niets biedend. Men wist wel; te vertellen, wat men niet, doch niet wat men. wel geloofde. Een man als Dr J. IJ. Snethlage, voor wien de religie een formalistisch begrip is, vertolkte ten minste in wijsgeerige taal, wat anderen zichzelf niet durfden of wilden bekennen.

Evenwel kon de vraag naar den inhoud vare het modernistisch geloof niet blijvend wordem onderdrukt. Door haar onbeantwoord te laten scheen men naar buiten een sterke positie in tenemen, men gaf zich in geen enkel opzicht bloot, , maar naar binnen, werkte dit verzwakkend'. Men maakte ook tegenover de eigen menschen denindruk leeg van hoofd te zijn, enkel mond te wezen, ' waaruit de frases rolden in niet te stelpen vloed, maar die niet gedragen werden door gedachten. En of men nu al hoog opgaf van de volheid van zijn gemoed, men kon daardoor het verwijt niet ontgaan, dat men de menschenwaarde naar omlaag trok. Want al is de mensch niet enkel redelijk wezen, hij is toch ook redelijk wezen.

Dr Niemeijer doorzag het hachelijke van dien toestand. Voor jaren drong hij er al op aan een geloofsbelijdenis saam te stellen. Hij liet het niet bij woorden. Hij voegde er de daad aan toe. Hij maakte zelf een geloofsbelijdenis gereed. Toen het er echter o-p aankwam, werd die niet aanvaard. De zaak scheen van. de baan.

Vragen zijn echter taai. Snijd ze tot den wortel af, ze groeien toch weer uit. Het vraagteeken kan niet worden uitgewischt of overschilderd. Het wordt altijd weer zichtbaar.

Daarom werd de vraag, hier, daar, allerwege lierhaald: wat gelooven de modernisten?

Die vraag verontrustte vooral de aanhangers van het modernisme zelf.

Dat het Rechts-modernisme indertijd zulke hooge verwachtingen wekte, behoort gedeeltelijk wel hieraan te worden toegeschreven, dat het een belofte inhield, die vraag te beantwoorden.

Het stelde centrale dogmata als voorzienigheid, zonde en genade aan de orde.

Maar verder kwam het niet. Het zwemt thans in onderwerpen als ethische politiek en vredesbeweging.

Het schijnt zijn bloeitijd reeds te hebben gehad.

Het liel: de vraag vraag.

Dezer dagea werd echter een nieuwe poging lei' beantwoording ondernomen.

Dr C. E. Hooykaas, de bekende journalist-predikant, deed bij de uitgeversmaatschappij „De tijdstroom" te Huis ter Heide (U.) verschijnen „Tien Hoofdpunten van ons Geloof".

Het boekje telt nog geen vijftig bladzijden klein formaat en ruim gedrukt.

.Maar om bovengemelde reden is zijn belang-)'ijkheid omgekeerd evenredig aan zijn omvang.

Dr Hooykaas is een min of meer synthetische figuur.

Hij tracht links-en reciitsmodernisme tot elkander te brengen en tot hoogere eenheid op te voeren.

Daarom behoort hij wel tot de meest geschikten om bevrediging te geven omtrent de brandende vraag.

Waagde een vertegenwoordiger van een der uiterste Richtingen er zich aan, het zou hem allicht niet gelukken den grootsten gemeenen deeler van het hedendaagsche modernisme te vinden.

Want een geloofsbelijdenis moet nu eenmaal eenigen waarborg bieden, dat het het geloof van een gemeenschap tot uitdrukking brengt.

Toch blijkt dit ook voor Dr Hooykaas een heet hangijzer te zijn.

Op de titelpagina volgt een bladzijde, welke niet anders bevat dan de mededeeling, waarschuwing of hoe gij het ook noemen wilt: „Voor algeheele verantwoordelijkheid van den schrijver, in opdracht van de Commissie voor de geschriften van den Ned. Protestantenbond".

Dat schijnt de oplossing van een probleem te zijn, waarmee de auteur het erg moeilijk heeft gehad.

Merkwaardig is de volgende passage uit de inlei< iing: „Er wordt overal gevraagd: wat gelooft men als vrijzinnige christenen? Er is zelfs openlijk naar gevraagd, en men heeft den Protestantenbond de opdracht willen geven, nu eens summier te laten opteekenen wat „ten allen tijde, overal en door allen" onder ons geloofd wordt. Nu is deze opdracht bij de principiëele vrijheid, die men onder ons als zijn recht handhaaft, als zoodanig niette volvoeren, 't Geloof eener gemeenschap is geen optelsom. En wijzelf zijn ons wel zoo bewust van onze subjectiviteit, dat wij erkennen, dié geloofsuitingen van anderen het best te ver-3iemen. die resoneeren op den klankbodem van eigen gemoed, dié geloofsbeelden van anderen te herkennen, die herinneren aan wat wij zelf van Güds werk in den geest hebben aanschouwd. Wie van 't geloof in Zijn gerneenschap spreekt, die getLiigt ten leste van zijn eigen geloof. Tracht ik in Tien Hoofdpunten óns geloof te beschrijven, dan is 't noodwendig mijn eigen geloof, dat ik in die tien punten beknopt opteeken en dan doe ik dat puur voor eigen rekening. Het zij zoo. De proef moet gewaagd. Ik zeg het nu zóó. Jjaat een ander het op zijne wijze, een derde weer anders, een vierde nog beter zeggen. Het eigene waarover gesproken zal worden in de volgende tien notities is dus het eerste en het laatste; maar daartusschen heb ik nauwlettend overwogen, hoe dit eigene ook door anderen in mijn omgeving, in onzen geestelijken samenhang als Vrijzinnige christenen doorleefd wordt. Ik geef dus mijn eigen spiegelbeeld van ons gemeenschappelijk geloof".

Mooi gezegd en aardig gevonden.

De kritiek van geestverwanten wordt daardoor m.eteen ontwapend.

Voor een tegenwerping „ik ben het niet met u eens" blijft feitelijk geen plaats meer open.

Hier wordt van tevoren gesuggereerd: wij zijn het met elkander eens, maar we hebben noodzakelijk ieder ons eigen spiegelbeeld.

Toch is hiermee de zwakke stee van deze geloofsbelijdenis aangewezen.

Het karakter van een geloofsbelijdenis eischt nu eenmaal, dat de gemeenschappelijke geloofsinhoud ook in een gemeenschappelijken vorm tot uiting komt.

Over onderdeden zal verschil van gevoelen.bestaan.

Dat is niet alleen een verschil in vorm, maar ook in inhoud.

Ook laat het zich denken, dat men in enkele gevallen over den inhoud wel tot overeenstemming komt, maar dat de één het liever dus, de ander zóó formuleert.

Daar waar het hoofdpunten geldt, moet de overeenstemming tot den vorm toe doorgaan.

Inhoud en vorm zijn niet eindeloos te scheiden. Schilders kunnen een verschillende visie hebben op een boom.

Maar den grondvorm van den boom zullen ze allen moeten behouden.

Bij kardinale kwesties komen er oogenblikken, dat men moet konkludeeren: is men het over den vorm niet eens. dan kan dit alleen daaruit worden verklaard, dat men het over het wezen niet eens is.

Dan houdt de redeneering: we hebben ieder een verschillend spiegelbeeld van het ééne geloof geen stand.

Want waaruit weet men, dat er een geloofseenheid bestaat'?

Toch alleen hieruit, dat men zijn gedachten in zulke vormen kleedt, dat men in dien vorm iets gelijkends, iets harmoniëerends, iets gemeenschappelijks ontdekt?

Als de een zegt: de Rijn is een stroom, de ander: hij is een berg, de derde: hij is een zee, de vierde: hij is een woestijn, dan toonen die diverse „spiegelbeelden", dat er hopelooze verwarring heerscht, waarin het gemeenschappelijke ontbreekt.

Een geloofsbelijdenis in den gangbaren zin van het woord moet ook naar den vorm door anderen kunnen worden onderschreven.

Anders deugt ze niet. Men boude vrij rekening met het eigene in ieder mensch.

Maar men zoeke dit eigene èn in inhoud èn in vorm.

Doch evenzoo zoeke men het gemeenschappelijke èn in inhoud èn, in vorm.

Een belijdenis nu betreft het gemeenschappelijke. Dan moet zij echter naar inhoud en vorm door een geloofsgemeenschap kunnen worden onderteekend.

Wie hier de vlucht neemt in de subjektiviteit, lost de waarheid op in subjektivisme.

-^ Afzonderlijke belUdeniscatecIiisaties.

is het principieel gewenscht afzonderlijke catechisaties te houden voor hen, die Openbare Belijdenis des geloofs wenschen af te leggen?

Zoo formuleeren we kortheidshalve een vraag, welke ons werd gesteld.

De vrager schijnt van oordeel, dat thans meer dan in de dagen, na de Doleantie zulke catechisaties worden ingericht en ziet daarin een terugkeer naar de „Genootschaps"-praktijken en een afwijken van het rechte spoor.

Laten we allereerst opmerken, dat het heel moeilijk valt uit te maken of afzonderlijke belijdeniscatechisaties thans veelvuldiger voorkomen dan. vroeger.

Statistische gegevens staan ons hier niet ten dienste.

Wij voor ons hebben den indruk, dat ze in onze kerken nooit in onbruik zijn geweest.

Sommige predikanten schaften ze af, maar anderen hielden eraan vast.

Een percentage-berekening lijkt ons niet wel mogelijk.

Vervolgens zouden we willen waarschuwen hiervan toch geen principiëele kwestie te maken.

. Zeker, met het „aannemen", gelijk dat in de Ned. Herv. Kerk geschiedde en nog geschiedt, werd gebroken.

belijdenis­ Doch dit heeft met de afzonderlijke catechisaties niet uitstaande.

Dit hangt samen met het uitslijten van do echt Gereformeerde verbondsbeschouwing.

Maai' een afzonderlijke belijdeniscatechisatie verdraagt zich met deze beschouwing zeer goed.

Voetstoots kan toegegeven, dat het een ideale toestand ware, indien de gewone catechisatie overal genoegzaam was om den onmondigen leden der gemeente voldoende bewustheid te schenken van de belijdenis der kerk.

Op sommige plaatsen mag zulk een toestand geacht worden te bestaan.

Daartegenover echter staan tientallen andere, waar dit niet het geval is.

In de meeste kerken wordt bitter geklaagd over catechisatieverzuim.

Daarenboven moeten de eischen vaak zóó laag worden gesteld, dat het aantal jarai, gedurende welke de catechisatie bezocht wordt, niet toereikend is, om onze jongens en meisjes hun schoone belijdenis werkelijk te doen kennen.

Ook de grootte der catechisaties maakt niet zelden het individualiseeren, het persoonlijk kon.takt tusschen catecheet en catechisant tot een onmogelijkheid.

En dan noopt de praktijk er dikwijls toe om tot afzonderlijke belijdeniscatechisaties de toevlucht te nemen.

Dit behoorde niet noodig te wezen.

Maar dan moest ons catechisatie-wezen ook eea grondige' reformatie ondergaan.

Niet één tak van onderwijs is zoo achterlijk en gebrekkig als deze, zeggen paedagogen van professie.

En zij haasten zich er bij te voegen, dat dit niet ligt aan de predikanten.

Die maken ervan wat ervan te maken is.

Zij arbeiden dikwijls onder omstandigheden, welke ieder ander zonden doen besluiten het bijltje er bij neer te leggen.

Wordt de catechisatie dooi-ouders en leerlingen - -enkele goeden niet te na gesproken — niet bij elke andere gelegenheid, welke zich in het jonge leven voordoet, achtergesteld?

Daarom valt het te begrijpen, dat verschillende .predikanten de afzonderlijke belijdeniscatechisatie als hulpmiddel om den achterstand in te halen, aangrijpen.

En dan hebben we lieusch niet enkel het oog op den achterstand in kennis.

Niet gaarne zouden we er een pleidooi voor voeren aan de catechisatie een intellektualistiscli karakter te geven.

Maar de ervaring leert, dat juist op de belijdeniscatechisatie het jeugdig gemoed ontvankelijker is dan tevoren.

Dat de predikant er meer toegang heeft tot het hart.

Belijdeniscatechisaties zijn voor den catecheet gewoonlijk de aangenaamste.

Een teederder toon kan worden aangeslagen.

De hooge ernst van het eerste toetreden tot het Heilig Avondmaal laat zich gevoelen en bereidt een plaats voor de mystiek, welke op ander© catechisaties, zoo zij van, eenigen omvang zijn, soms geen hol vindt voor den voet. Hoogstens kan de catecheet op een geschikt oogenblik eenige op-

inerkingen in dien geest plaatsen om dan over te gaan tol de orde van den dag, te spreken over aktueele kwesties, op zichzelf heel nuttig ja onontbeerlijk, maar dikwijls op verren afstand gelegen van het hart, vragen te overhooren en toe te lichten, maar waarbij meer het objektieve dan het subjekiieve op den voorgrond treedt om niet te vervallen tot „preeken", waarvan de jeugd niet is gediend.

i)e belijdeniscatechisatie wordt dan ook door menig predikant met een hoog verantwoordelijkheidsgevoel als een uitkomst beschouwd'.

Men wachte zich daarom zulk een Dienaax des Woords te veroordeelen.

Onder abnormale omstandigheden — en daarin voikeert men ten aanzien van de catechisatie op vele plaatsen — zijn overigens abnormale middelen ongetwijfeld geoorloofd.

Kr zijn kerken, waarin men de bepaling heelt gemaakt, dat niemand tot het Avondmaal na Openbarii Belijdenis zal worden toegelaten, dan 'die gediiii-nde geruimen tijd de catechisatie trouw heeft bezocht.

Wellicht werkt die bepaling gunstig. Wij weten hei niet.

Itigoristisch zal ze wel nergens worden toegepast.

En niet overal zal ze verblijdende resultaten opleveren, zoodat de belijdeniscatechisatie algemMHi kan worden gemist.

iVhm stelle hier dan ook niet een uniforme regeling op.

hidere plaatselijke kerk heeft zich te beraden wai de eere Gods en het heil der gemeente in deze vorderen.

Wel dient tijdig en ontijdig in onze kerken !de overtuiging te worden gekweekt, dat aan het cater chisatie-wezen onder ons meer ontbreekt, dan men schier openlijk durft uitspreken.

Dat een nieuw leerboek, hoe uitnemend het moge zijn, het kwaad niet in den wortel aantast.

Dat met het oog op den nood der toekomstige tijden niet met halve maatregelen kan worden volstaan. •

Dat een goedwillend predikant alleen niets vermag. hiertegen

Dat enkele waarschuwende stemmen spoedig wi; gsterven.

Dat al onze kerken en al haar led'en hierover tot onrust moeten komen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Modernistische Geloofsbelijdenis. I.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1929

De Reformatie | 8 Pagina's