GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hemelvaart' en Pinksterzangen uit de nieuwere dichtkunst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hemelvaart' en Pinksterzangen uit de nieuwere dichtkunst

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De steeds gevolgde gewoonte getrouw, ontleenen: we ook nu aan de dichtkunst eenige zangen, die gestemd zijn op de gelegenheid van den tijd. En dan vereenigen we ditmaal de verzen, die betrekking hebben op de herdenking van Christus' hemelvaart, met het Pinksterdicht, dat naar de orde van den dag in dit nummer thuisbehoort.

In een der vorige jaargangen hebben we al eens gewezen op den cyclus van Pinksterzangen uit den bundel „Peesten van het jaar'' van W. A. P. Smit, Aan dit drietal gaan vooraf twee bijeenbehoorende Hemelvaartsverzen, die, fijn van vorm en klant, eveneens onze rustige aandacht ten volle waard zijn. 't Eerste beschrijft het feit van den hemelvaart zelf:

Daar waren Engelen gedaald. Als witte wolken in hun vlucht. En hebben Jezus ingehaald In 't eindeloos geheim der lucht. '

Zij voerden Hem voorbij den glans. Die als metaal ligt uitgespreid En die begrenst den hemeltrans Van menschelijke zichtbaarheid. —

En verder nog — doorheen de b'aan In den bevrozen ruimtenacht Van sterren, die te branden staan Als vuren van een trouwe wacht —

En verder — tot den zachten schijn Van het onnoemelijke Licht, Waar Engelen gebogen zijn Hun vleugels vouwend voor 't gezicht.

En het tweede, direct hierbij aansluitend, heelt tot object van beschouwen den mensch, die de getuige van dezen Hemelvaart wordt geacht:

En wij? Wij zijn.als bloemen. Heer — De vro^e bloeaen, die men viudt In nat en ongestuimig weer Te beven op den kouden wind.

De zon was eenmaal mild geweest —^ En had de luchten zoo doorluwd. Dat hen tot bloeien op zijn feest Een groot verlangen heeft gestuwd.

Nu heffen zij hun wit gezicht En zoeken, of de hemel klaart — Maar wolken dragen hun gewicht, Als groote vogels, zonder vaart.

En tóch — hoe kil de wind ook woei Of regen in hun harten glom — Zij dragen uit hun schaamlen bloei Naar hem, die komt — hun Bruidegom!

Den Pinksterzang ontleenen we ditmaal aan de de wat oudere christelijke poëzie van Willem de Merode, over wiens waardevol werk we al herhaaldelijk hebben gesproken. In den bundel „De Donkere bloei", die in 1926 verscheen, maar verzen uit onderscheidenen perioden van de Merodes dichterlijke werkzaamheid omvat, vinden we een vers van vierregelige slrophen, dat precies past op de Pinksterviering van dit jaar.

't Is ditmaal een late Pinkster. De blijde bloei van de Lente is reeds over zijn hoogtepunt heen en het alom fleurende groen van hoornen en velden praalt in zijn vollen zomerdos. Door zulk een laten Pinkster is ook het vers geïnspireerd, dat we, juist daarom, willen weergeven:

Laat Pinksteren.

Wij zeiden: morgen zomerwederi En beidden U, o Geest van vuur. Gij druppeldet als regen neder En laafdet harten en natuur.

Door Uw bestel is 't zaad ontsproten, 't Is opgewassen door Uw kracht. Het is in bloeien uitgeschoten. De halmen buigen zwaar van dracht.

Alleen mijn hart, die dorre stengel, Hoe mild en malsch Gij hem begoot. Vertoont noch blad, noch bloemgebengel. De taaie stok blijft grauw en dood.

Och, dring diep in de onvruchtbare aarde. En stijg snel in den staal omhoog. Het minste bloeien in de gaarde Is nog zeer dierbaar ia Uw oog.

Gij druppeldet als regen neder... De bloemen heffen blank en puur, En spiegelen Uw witheid weder. Daal neder, Geest van Godlijk vuur.

Veel behoeven we er ter verduidelijking niet bij te zeggen, 't Vers is eenvoudig en spreekt voor zichzelf. Alleen merken we op, dat hier op een eigenaardige wijze — die overigens bij de Merode vaker voorkomt — beeld en stemming in elkaar overgaan. De geestelijke en de natuurlijke zegeningen neemt de dichter hier samen en hij spreekt over het figuurlijke en het letterlijke tegelijk.

De eigenlijke gedachte van het vers ligt in het late van de Pinksterviering. Want het tot vollen wasdom gekomen natuurleven is hier de scherpe tegenstelling tot de schrale en schamele openbaring van geestelijk leven, waarvan de dichter met beschaamdheid getuigt. En die gedachte heeft men slechts op zichzelf toe te passen, om dezen Pinksterzang te doen aansluiten op de Pinksterviering, zooals men die dit jaar' beleven mag.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Hemelvaart' en Pinksterzangen uit de nieuwere dichtkunst

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's