GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Koninklijke vrijmoedigheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Koninklijke vrijmoedigheid.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat in de mannen en vrouwen uit de eerste periode der Afscheiding zoo bekoort en — ook zoo beschaamt, is hun koninklijke vrijmoedigheid in het belijden der waarheid Gods. Tegen één eenige was toen de hand van allen. De Afgescheidenen werden met den vinger nagewezen. Door straatjongens nageschreeuwd of met steenen en slijk geworpen. En slechts zelden werd door de rechterlijke macht de mishandeling, hun aangedaan, gestraft. Kenteekenend is het antwoord., dat Ds A. Brummelkamp ontving, toen hij aan een zijner leerlingen vroeg, waarom hij zich niet bij de jeugdige gemeente aansloot: „Wel, als je je afscheidt, dan haten ze je als de pest."

Tegen dezen zwarten achtergrond komt de vrijmoedigheid en getrouwheid der eerste Afgescheidenen des te helderder uit. 't Was maar een klein groepje van meestal geringe en verachte menschen, doch wijl de genade Gods in hen was, en de Geest des Heeren in hen werkte, waren zij onoverwinnelijk. De scheiding was een daad der gehoorzaamheid aan God en der onderwerping aan Jezus Christus, als den Koning der gemeente. Dit heilig en machtig beginsel wijkt, blijkens de kerkhistorie aller eeuwen nooit, voor niemand en voor niets. Met groote vrijmoedigheid spraken de Gescheidenen overal en tot allen. Zij doen ons denken aan de Apostelen, Handelingen 4:33.

Iets van de mysterieuze kracht, die in de Apostelen uitblonk was ook in hen. Aan hun eenvoud en geringheid paarde zich een zekere majesteit. Ook hun oogen straalden, als zij voor den rechter getuigenis aflegden. Zij deden het zonder vrees of schuchterheid. Stoutmoedig, zelfs ontzagwekkend, 't Was de vrijmoedigheid van wie zich sterk weet, omdat hij de onmacht van zijn tegenstander doorziet.

Zoo was het bij den Vader der Afscheiding Ds H. de Cock. Waar hij zich ook bevond, op audiëntie bij den Koning, in de vergadering van het kerkbestuur, in de gerichtzaal voor den rechter, in wagens of trekschuiten, overal kwam hij vrijmoedig op voor het recht Gods en de liefde van Christus. Van hem kan in waarheid worden getuigd: „De ijver van Uw huis heeft mij verteerd".

Veel daarvan was ook in zijn kloeke en verstandige huisvrouw Frouwe Venema. Toen zij üoor den Geest des Heeren heilbegeerig was gemaakt, zeide zij onomwonden tot haar man, dat zij in zijn prediking niet vond, wat zij voor haar ziel behoefde. „De drie stukken", zoo sprak zij, „noodig tot zaligheid te kennen, moeten toch altoos in elke preek duidelijk worden voorgesteld. Gij kunt dat niet te eenvoudig doen, want anders begrijpen de menschen het niet." i) Een grooten invloed heeft zij op hem geoefend. Vooral in den hangen tijd der vervolging is zij hem tot troost en steun geweest. Toen een lid der familie Ds de Cock trachtte te bewegen tot toegeven, sprak zij kloekmoedig: „Wat met de waarheid niet kan staan, moet vallen". Zulk een geestkracht en trouw blonk ook uit bij mevrouw Brummelkamp. Deze had op de soldaten, die op den „Waburg" bij Hattum waren ingekwartierd, zooveel zedelijken invloed, dat zij den moed niet hadden baldadigheden te plegen, en haar zelfs beschermden tegen de brutaliteit van een opgehitst gepeupel. 2)

Deze voorbeelden (het zijn er enkele uit vele) toonen glashelder aan, hoe Ds W. Broes de plank heelemaal missloe_g, als hij aan de Herv. leeraars den raad gaf, de Afgescheiden menschen met vriendelijke toespraak tegemoet te komen. „Uit eigen ervaring sprekend, meent hij, dat vooral vrouwpastoorske kostelijk dienst kan doen; zij trachte met haar innemend verkeer de echtgenoote van den Afgescheiden man te winnen; en Eva verleidt op haar beurt weer den Adam." s)

Leuk merkt Ds Gunst hierbij op: „Broes was zoo kwaad niet."

Koninklijke vrijmoedigheid en heldhaftige trouw heeft Ds de Cock betoond.

Het Prov. Kerkbestuur vorderde van hem erkentenis van schuld en belofte van beterschap. Den 2en October 1834 werd hem een formulier voorgelegd. Als hij dat maar teekende, dan was alles weer in orde. Dan behield hij zijn 20OO gulden tractement, zijn mooie pastorie, zijn vriendelijk dorpskerkje — en zijn eer bij de menschen.

Onderteekenen moest hij, of anders ... ontzetting uit zijn ambt, verlies van zijn goederen, smaad en schande en vervolging. Maar hij teekende niet. Zonder eenige aarzeling weigerde hij beslist. Evenals Mozes achtte hij de smaadheid van Christus meerderen rjjkdom dan de schatten van Egypte.

Luitsen Dijkstra, eerst leerling, daarna medearbeider van Ds de Cock, was een man van denzelfden stijl. In 't begin van November kwamen twee veldwachters om hem te arresteeren. Zijn „misdaad" was, dat hij te Grootegast een oefening had gehouden. Daarom was hij tot gevangenisstraf veroordeeld. Zij troffen hem, terwijl hij op zijn werk zich bevond. Tusschen hen beiden in namen zij hem mee. Toen zij onderweg voorbij zijn huis kwamen, mocht hij zijn woning niet binnengaan. Wel lieten zij hem toe, buiten voor de deur zich wat te verkleeden en ook dat hem zijn kerkboek werd overhandigd. Dijkstra, inplaats van over deze harde behandeling verontwaardigd te zijn, sprak onder het verder gaan voortdurend tot de veldwachters over den weg der vrije genade. In de gevangenis werd hem gevraagd of hij wapenen bij zich had. Zijn antwoord was, dat hij een scherp zwaard in den zak had. Dit zeggende, toonde hij zijn Bijbel. „O daar weten wij wel raad op", was het bescheid. Én Dijkstra werd in een donker hol gebracht.

Koninklijke vrijmoedigheid had deze gelrouwe getuige aan den dag gelegd, bij het verhoor voor de rechtbank.

De President merkte op, daarbij doelend op het houden van een oefening: „gij weet immers wel, dat gij dit niet moogt doen, want het is tegen de wet des Konings."

— „Het kan wel zijn", antwoordde Dijkstra, „dat ik tegen de wet des Konings heb gezondigd, maar de wet van den Koning der Koningen spreekt mij vrij, ja, die gebiedt het mij". Toen hem, op zijn verzoek, vergund werd verder te spreken, zeide hij: Mijne heeren! ik heb de grondwet van den Grooten Koning in mijn zak, kom, laat ik u een artikel uit die grondwet voorlezen. Hij sloeg nu zijn Bijbel op en las 1 'Pietrus 4:10 voor.

— „Gij zijt immers geen predikant", bracht de President tegen hem in.

Dijkstra deed nu den Heeren het aanbod: „Is er iemand uwer, die mij betrekkelijk mijn bekwaamheid wil onderzoeken, ik ben oogenblikkelijk bereid te antwoorden". Alleszins begrijpelijk had geen der Heeren lust op dezen voorslag in te gaan.'')

Deze fiere turfarbeider van Smilde was de eenige niet, die zich zoo kloekmoedig voor zijn rechters durfde verantwoorden.

Op het gerechtshof te Zierikzee sprak ouderling J. de Later, een ambachtsman van Oud-Vosmeer een verdediging uit, door hem zelf opgesteld. Het is inderdaad treffend deze eenvoudige verdediging te vergelijken met het machtig pleidooi, door Mr A. M. C. van Hall voor het Hoog-Gerechtshof te 's Gravenhage gehouden. Beide, hoe ook verschillend van vorm, zijn van hetzelfde beginsel doortrokken en doen op hetzelfde aambeeld rake slagen.

Koninklijke vrijmoedigheid, niet alleen bij de voorgangers, maar ook bij de kleine schare. Pi-ofessor van Velzen had in zijn eerste gemeente een bejaarde weduwe, een moeder in Israël. Zij was „zóó vrijmoedig en verstandig, dat zij anderen, die zich als vijanden gedroegen, opzocht, aansprak, en met zooveel beleid en bescheidenheid daarbij te werk ging, dat soms de grootste tegenstander beschaamd en verlegen werd." s) Toen de vervolging op het hevigst was, bleef men toch samenkomen en zong uit volle borst 's Heeren lol. „D'at Bazans hemelhooge berg" was toen een bijzonder geliefd psalmvers. Doch vooral ook Psalm 79:4.

Bijna 50 jaar geleden hebben wij in Almkerk, waar de vervolging sterk woedde, een ouden smid ontmoet. Als hij vertelde uit de dagen der Schei-j ding was het of hij opnieuw jong werd. Op een ! Zondagnamiddag werd in een schuur een samen-1 komst gehouden. In stille aandacht was men bijeen. Op eens groot rumoer. Daar kwamen de dra-1 gonders binnengestormd. In naam des Koning.s werden zij gesommeerd, om uit elkaar te gaan. Eén | der ruwe klanten drong door tot het lezenaartje. De smia sprak hem vriendelijk aan. Het boek toonend, waaruit hij een preek voorlas, zeide hij, terwijl hij met de hand een paar bladzijden om-1 draaide, „kijk, nog zooveel is het, en dan gaan | wij, na een versje gezongen en een dankgebed ge-; daan te hebben, allen naar huis".

Diat was den dragonder al te familiaar. Hij gat met het gevest van zijn sabel zóó'n klap tegen hel boek, dat het bonzend tegen den muur sloeg. Toen de smid nog iets wilde zeggen, schreeuwde de militair: „hou je bek, of ik steek je omver". En het antwoord was: „Dat doe-de maar, dan steekt ge me regelrecht in den hemel".

Een ontroerende pendant van die koninklijke vrijmoedigheid is de schoone lijdzaamheid, welke bij de schandelijke tooneelen der vervolging door de Gideonsbende werd betoond.

Op Zondag 21 Mei 1837 werd te Herwijnen de samenkomst gewelddadig verstoord. Vijf gewapende dragonders wierpen al de aanwezigen, tot zelfs den eigenaar toe, de deuren uit. Toen zij buiten op het erf bij elkander stonden en eenige woorden van vermaning tot de dragonders spraken, trokken die dappere krijgslieden de sabel en sloegen vloekende en dreigende, met de vreeselijkste woorden, alles van het erf. Het overige van den rustdag hebben zij besteed, om onder een glas jenever van hun bravoure te bekomen in dal zelfde huis, waar men anders op dien dag den naam des Heeren met psalmen loofde". ^) ; f

Na een dergelijk woest tooneel schreef mevrouw Scholte Ie Gorinchem, den 24en Augustus 1835, aan haar moeder, welk een groot voorrecht het was, dat de menschen zich niet tegen hun vervolgers verzetten, wat zeker een bloedbad zou hebben veroorzaakt. En dan vervolgt zij: „Maar o dat weerhoudende van den Heere, dat niemand onzer zich met geweld verzette, en dat wonder van den Heere, dat wij zoo sül en gerust op onze plaatsen mochten blijven; dat ons gemoed niet ontroerd was, dan alleen om dat gruwelijke vloeken; want ik kan zeggen, ik zat zoo gerust, terwijl de sabels vóór ons en achter ons heenzwaaiden en het paardevolk gedurig tegen onzen wagen aanreed. Bet is de Heere alleen, die ons kalmte schonk, anders was het onmogelijk".') '' '

Heilige activiteit en heilige passiviteit treffen wij hier beurtelings aan. In het belijden moedig als een leeuw, in het lijden stil en gelaten als een lam.

„Wormen voor God in het stof, adelaars voor de menschen".

Moge de herdenking der Afscheiding door den Heere tot een rijken en menigvuldigen zegen worden gesteld. Worde het kerkelijk besef er door verdiept, de broederlijke liefde en eendrachligheid versterkt en het kerkelijk leven verrijkt. Vooral bij onze jonge menschen. Maar al te veel wordt tegenwoordig „ een „verflauwing der grenzen" openbaar. "Menigeen durft zich wagen aan een koordedans, waarbij men op het kantje af tusschen de wereld en het Christendom manoeuvreert. Meer dan ooit eischt onze tijd beslistheid. Wekke de Heere door Zijn Heiligen Geest steeds meer bezielde strijders voor Zijn Woord en Zijn eere. Laten wij, wars van alle bedenkelijk irenisme, kloekmoedig en gelrouw, den naam des Heeren belijden. In ons gezin door nauwgezelheid in het stuk van den huiselijken godsdienst. Bij den weg en op ons werk door ons vrijmoedig getuigenis. In al de verhoudingen van het dagelijksch leven. Worde vóóral ook in de litteratuur door onze auteurs diepe ernst gemaakt met de Christelijke belijdenis. Wachten wij ons wel voor een gevaarlijke levenshouding ten aanzien van de lieden der wereld, welke in verleiding brengt, te kort te doen aan het Pro Rege. , I ^ i ^

Worde de herdenking der Afscheiding gezegend tot diepe en dege karaktervorming door het getrouw navolgen der Vaderen van '34 en '86: in Godsvrucht, in beginselvastheid, in heiligen geloofsmoed. Diat zal Gode tot eer, ons tot zegen, land en volk lot heil strekken.

Op zeer ui teenlo opende wijze is ook nu weer over de Scheiding geschreven en gesproken. Wie echter met de geschiedenis voor oogen tegen de Afgescheidenen durft opstaan, om hen te beschuldigen, dat zij tegen Gods Woord en tegen het heil van de Kerk des Heeren hebben gehandeld, die legt ongetwijfeld een blind vooroordeel of een jammerlijke verdwazing aan den dag.

Na honderd jaren moet door wie eerlijk en oprecht slaat, worden erkend, dat de Scheiding voor de vierschaar der historie ten volle is gerechtvaardigd.

De Afscheiding was de bevrijding en voortzetting van de oorspronkelijke Gereformeerde Kerk in •M deze landen.


1) Bladzijden uit de geschiedenis mijner Moeder, door H. de Cock, blz. 6.

2) De Afscheiding, Dr J. C. Rullmann, blz. 279.

3) Een bladzijde uit de geschiedenis der Scheiding, door J. W. Gunst. Vrije Kerk, Jaargang 1891, blz. 347.

4) Na zestig jaren. Een gedachtenis woord voor de Gereformeerde kerk te Smilde, blz. 24.

5) Ontboezeming bij het gedenken van 50-jarige Evangeliebediening, door S. van Velzen, blz. 29.

6) De Reformatie, I, blz. 455.

7) Het leven van H. P. Sdholte, door J. A. Wormser, blz. 123.:

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1934

De Reformatie | 16 Pagina's

Koninklijke vrijmoedigheid.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1934

De Reformatie | 16 Pagina's