GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKEADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKEADVIEZEN

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Het getuigenis des Geestes, dat wij kinderen Gods zijn.

III.

In ons vorig artikel zagen wij, dat op de beide plaatsen, waar in de Schrift, buiten Romeinen 8:16 bet woord „medegetuigea" gebruikt wordt, niet wordt bedoeld een tweede getuigenis, dat bij toet eerste bijkomt, zoodat het eerste door het tweede wordt bevestigd.

Het beteekent in beide gevallen een invloeien van het tweede getuigenis in het eerste, waardoor het tot één getuigenis wordt, maar zóó, dat het klemmend karakter van het getuigenis verkregen .wordt juist door dat „tweede getuigeiiis". Zóó nu moeten wij ook den zin zien van wat Paulus in Romeinen 8 bedoelt met dat getuigen van Gods Geest met onzen geest.

Ook hier heeft het niet den zin van ©en getuigenis van den Geest, dat zich paart aan het getuigen van mijn geest.

De voorstelling is deze.

Ik kom, door Gods goedheid, in aanraking met Gods Woord.

Dat Woord zegt tegen mij: „Gij zijt Gods kind". Ik geloof dat en in antwoord op dat Woord zeg ik (zegt mijn geest): „Ik ben Gods kind".

De vraag is nu: „hoe kom ik daartoe? "

En 't antwoord op die vraag kan niet anders zijn dan dit: Ik kom daartoe door de Wierking des Heiligen Geestes, Die mij zoo bewerkt, dat ik dat Woord zie als het Woord van den Waarachtigien God en mij er tegeUjk toe brengt, dat Wöord te aanvaarden, rnij daarvoor te buigen, pr met heel mijn hart , , amen" op te zejggen.

De Geest Gods brengt er dus mijn geest toe te zeggen: „Ik ben Gods kind". In mijn zeggen: „Ik ben Gods kind" is dus ingevloeid het getuigenis van den Geest: „Gij zijt Gods kind"; alleen daardoor kan ik zeggen, wat ik zeg; alléén daairdoor heeft mijn zeggen ook waarde en waarheid.

De fout bij de exegese van dezen tekst is m.i. deze: dat men er van uitgaat, dat in vers 16 iets anders gezegd wordt, dan in de voorgaande verzen, dat daarom in dit vers iets nieuws wordt toegevoegd.

Dat nu is niet juist.

Paulus heeft gezegd, dat wij hebben ontvangen niet den Geest deir dienstbaairheid, maar den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: „Abba, Vader".

En dan gaat hij voort: „Deze Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn".

Het verband tusschen deze twee gedeelten moet nu niet aldus gelegd worden: „Bovendiein getuigt deze Geest met onzen geest", maar aldus:

„Deze Geest getuigt alzoo met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn".

Wat in een bepaalden vorm gezegd wordt in de voorgaande verzen, wordt in vers 16 weer _gezegd in anderen vorm; maar de zin is precies hetzelldte. Dat Paulus dit in vers 16 nog eens weeir zegt doet hij niet om den nadruk te leggen op een bepaalde wijze van spreken van den Geest Gods, maar om nog eens weer op te halen (om er straks op te kunnen verder redeneeren) wat die Geest getuigt, n.l. dat wij kinderen Gods zijn.

Dat blijkt uit vers 17, waar de apostel over den aard van dat getuigenis heelemaal niet verder redeneert, maar wel verder uiteenzet de heerlijkheid van dat „k i n d-z ij n".

De rijke beteekenis van' dit Woord voor de practijk van het leven des geloofs zie ik in verband daarmee aldus:

a. Natuurlijk kan het kind Gods zich verlustigen in de waarheid, dat de Geest Gods getuigt met zijn geest.

Als hij „amen" zegt op Gods belofte, dan weet hij, dat dat niet van hemzelf is, maar dat hot de Geest Gods is, die hem daartoe brengt.

Heel zijn zekerheid rust nu in God.

Hij weet, dat in de Heilige Schrift God tot hem

spreekt. Hij vi^eet, dat zijn antwoord daarop ook van God is.

Zoo weet hij zich in Zijn geloofszekeirheid in elk opzicht, naar alle zijden gedragen door de waarachtigheid Gods, van Hem, Die niet liegen kan.

Dat is onzegbaar rijk.

b. In de tweede plaats (en dat is, naar het verband waarin deze tekst voorkomt, het voornaamste) die Geest zegt (op de wijze, die wij zooieven hebben geteekend: „gij zijt Gods kind". Dat is onze wondere rijkdom.

Wij zijn Gods Idnderen; geen voorwerpen van Zijn toorn, geen vijanden, geen dienstknechten, rnaar kinderen; Idnderen, met al den rijkdom, die aan de verhouding van kinderen tot een Vader, en dan tot zulk een Vader verbonden zijn. Kinderen, d.w.z. God heeft ons lief. wij hebben Hem lief; wij mogen Hem dienen, wij willen Hem dienen; als Zijn kinderen zijn wij veilig, zijn wij rijk; Gods kind te zijn, het is zoo geweldig groot, zoo koninklijk.

Dat te gelooven doet van ons afglijden alle neel-drukkend gevoel van kleinheid, van minderwaardigheid, dat doet ons als vorsten door het leven gaan.

Dat doet ons alles trotseeren, aUes aandurven, alles overwinnen.

Dat te gelooven zal meer dan iets anders on$ dringen tot het dienen van God, het leven van God. Dat is het geheim, volk van God, van ©en 'waarachtig christelijk leven, het zien op', het leven bij het Woord: „Gods Geest getuigt met onzen geest, dat wij, wij, kinderen Gods zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKEADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1937

De Reformatie | 8 Pagina's