GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dr Kuyper over Romanliteratuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr Kuyper over Romanliteratuur.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is van algemeene bekendlieid, da, t Kuyper in zijn Confidentie een roman, de Erfgenaam van Redclyffe van Miss Yonge, roemt als het middel, dat God' heeft gebruikt om hem, te doen breken met zichzelf. Al lezende heeft hij zijn bewondering voelen toenemen voor één der hoofdfiguren die in eigen Icracht en bij eigen kunnen leefde. De uitbeelding van de geestelijke ointreddering waarto« dit leidde, en van het doorbreken der genade in dit faoiogmoedig verzondigde menschenleven' heeft Kuyper Oip het keerpunt van zijn eigen leven gebracht. Zao kon liij spreken van een roiman, die, niiet in waarde, maar in beteekems voior zijn leven, naast zijn Bijbel stond.

Minder bekend is dat mede deze ervaring later voor hem aanleiding is geweest oni in een arlike> lenreeks voor de Romanliteratuur aandacht te vragen ^). Hij constateerde in onze kringen een verwarde stemming tegenoiver den roman als gevolg van gebrek aan helder inzicht. Er waren er die alle roimans uit den booze vonden, anderen, (Me er heimelijk van genoten, terwijl ook sommigen het kwade verwerpend, ^met het goede hun prolijt deden. Daarom vond Kuyper het naodig de romanliteratuur in haar wezen toe te lichteai, ten einde bij dit licht der wetenschap ojize houding als Cliristen ook tegenover dit levensverschijnsel te bepalen.

Het proibleem is niet verouderd. Ooto de drie genoiemde categorieën zijn in onze kringen nog te vinden. De eerste groiep zal, sinds Kuyper zijn arültelen schreef, geslomken zijn, de tweede is zeker belangrijk uitgebreid; de behoefte aan verheldering" van inzicht is er te nijpender doior geworden. Zij is thans ook dringender dan toen voor de nog steeds kleine, te kleine groep onder ons die met oordeel schiftend ernst maakt met haar romanlectuur. De bedoeling v, an dit arükel j, s geen andere dan door het volgen der groote lijnen van Kuypers betoiog even de aandacht te verlevendigen voor beschouwingen die in oude weekbladen begraven liggen, terwijl ze toch ook voior het heden nog de moeite der overweging zeker waard zijn.

De schrijver wil zich niet ophouden bij de vraag of een roman als verzonnen verhaal leugenachtig is en daarom zondig. Een roiman ontstaat door het vermogen der verbeelding. Jezus zelf maakt daarvan gebruik in Zijn beeldspraak en gelijkeaiissen.

OoJi het verwijt dat de roman zedeloos is, gaat niet opi Slechte romans zijn niet slechts zedeloos maar demonisch. Tegenover de gift- , planten staan echter ook edeler bloemen.

De oude: bedenking dat het lezen van romans! tot verslaafdheid leidt, is evenmin afdoende. Misbruik heft het gebruik niet opi. Als er winst in kan zitten, dan zal de zonde in het gebruik door geestelijke kracht moeten bezworen worden.

Om nu den roman van beter gehalte in zijn wezen toe te lichten, moet men eerst terug gaan op het Heldendicht, omdat het Heldendidit zielkundig en historisch als de moeder van den roman is te beschouwen. Dit terug gaan op het Heldendicht is noodig om het opkomen der romanhtteratuur te verklaren en om aan dien overgang van Heldendicht in roman en novelle den hoogen kunstregel te ontleenen. Daartoe moiet men echter • eerst stilstaan bij de vraag, wat men onder dichten in het algemeen heeft te verstaan.

Dichten is scheppen, dichten is een wereld uit zijn eigen geest voortbrengen, dichten is uit de goudmijn onzer verbeelding schatten uitstallen, die op het zien verrukken en bezielen.

Dto vraag is nu, of de dichtkunst alleen maar aangename gewaarwording verschaft, of een van God haar aangewezen taak, een van. God haar gestelde roeping heeft. Doet zij iets wat gedaan moet worden, en wat geen ander kan doen dan zij?

Een dichter nu is een gave Gods aan zijn land en volk. Sommige dichters zijn door God .aan de menschbeid gegeven. Dit geldt voor alle wereldberoemde dichters, als we niet vragen naar hun geest, maar letten op hun formeele positie. Zij hebben gezongen voor de menschbeid. Van Vondel, Bilderdijk, Da Costa, kan dat niet gezegd worden, al is dit bijna uitsluitend te wijten aan liet beperkte van ons taalgebied; toch zijn ook zij een gave Gods aan ons land. Ook minder groote dichters zijn een gave Gods, ook zij zijn .mannen die God voor ons verwekte.

Dichters zijn gegeven voor een taak die ze te verviülen hadden, met een roeping die z, e hadden te volgen. Die roeping moet gezocht worden jn hetgeen ze teweegbrengen in den kring waarvoor ze zingen. Waarlijk dichter is men dan eerst, als men aan de menschheid, aan een volk, jaan een bepaalden kring in een volk, een gavp Gods priesterlijk bedient. Er moet dus een be- Jioefte in het volk leven aan iets, wat anderen aan dat volk niet geven kunnen en dat juist zjij wel in hun zangen aanbieden, omdat God er hen exceptioneel voor bewerktuigde.

De behoefte die de dichter bevredigt, moet dus een algemeen mensclielijke zijn, d.w.z. die in onze menschelijke natuur, in onze positie als menscli schuilt. Deze behoefte nu komt opi idt de tegen- Stelling waarin we als mensch ons bevinden tegenover de machten om ons heen. Er is een tegenstelling tusschen ons i k als mensch en tusschen al hetgeen ons omringt en bevangt, ons drukt, ons insluit en als de groote macht van het leven tegenover ons staat. Zoo is het in de wereld van buiten, zoo is het in de wereld binnen in ons. Er is in ons hart een ideaal begeeren waaraan de werkelijkheid niet beantwoordt. Tegenover die disharmonie staan wij machteloos, zij het ook dat wij er tegenin worstelen met ons geloof. Dal geloof vraagt dan om uitdrukking en diie uitdrukldng vindt het in tranen en gebeden, vindt het in de taal< der wijsheid en des indenkenSk Maar dat alles schept nog niet de begeerde, alle tegenstelling voor ons opheffende realiteit. Nu zendt God ons de groote dichters die persoonlijk uit eigen leed tot het lijden der menschheid zich uitbreiden en in hun machtigen geest de ver- , zoening eener hoogere harmonie vinden. Door de „verbeelding" vormen zij eerst plastisch die verzoende realiteit in hun eigen ziel; dat plastisch beeld weten zij zóó voor ons in taaimetaal te gieten, dat ieder die dat woord verstaat, uit dat woord het beeld in zijn eigen ziel overbrengt, om ook zelf zich in die gevonden harmonie te verlustigen, er door getroost, gesterkt en behield te worden. Taak der poëzie is door eigen fijngevoeligheid de worsteling van bet arme menschenhart scherp te voelen, uit die eigen wor> steling op te klimmen tot de algemieene trek diie er in spreekt en daarna dat algemeene, maar nu verzoend, te boetseeren in het concrete beeld der phantasie.

Doch ook afgesclieiden van de heftige worsteling die in zonde en ellende tevoorschijn treedt, is er zulk een worsteling, zij het ook van minder heftigen aard, reeds in alle menschelijk leven , als zoodanig. Wij staan tegenover de macht der natuur. Wij gevoelen de spanni, ng van den tijd tegenover verleden en toekomst. De veelheid der verschijnselen staat tegenover ons. eenheidsbesef. De eeuw is in ons hart gelegd' en elk uur on)tviucht ons. Wij bezitten besef van het alomtegenwoordige en zien ons leven uiteengeworpen. Er is strijd tusschen wat Godi ons gehengt en wat wij zelf besluiten. Zoo is ook buiten dte zonde ons denken en voelen gedurig verward in allerlei tegenstellingen die niet passen op de innerlijkste behoeften van ons hart.

God heeft nu de groote dichters, die dit alles met ons en voor ons gevoelen, maar in wier machtige geest het heerlijke kunnen, de maclit der kunst is, om over die tegenstellingen te triomfeeren en den gewonnen triomf in onis hart over tQ zingen en zoo vrede, verheffing en bezieling over te storten in het verborgen leven van ons gemoed.

Zoo'n dichter kan niet zwijgen. Zooi God een dichter geeft, zoo drijft Hij zelf hem aan, anders, maar toch op soortgelijke wijze, als de profeten van ouds.

Zonde kan hem doen ondergaan, maar dat raakt niet zijn poëtisch, dat raakt zijn zedelijk bestaan. Hij kan de gave tegen God keeren en in diensts van Satan stellen, maar ook dan is niet zijn dichterlijk bestaan in het spel, maar zijn religieus bestaan tegenover zijn Schepper en God.

Ten deele hebben ook andere kunsten een ver^ wante roeping, maar voor deze heilige roeping is de dichter de kunstenaar bij uitnemendheid. De dichter is de vrijgeborene die mieit niets danwat hij zelf in zich heeft zijn heerlijke taak volbrengt: met zijn fijn gevoel, met zijn scheppende verbeelding, met zijn machtig woord.

Uit de omschrijving van dichtkunst volgt dat een in proza verdicht verhaal ook dichtkunst is. Om de beteekenis luervan te peilen is bet echter noodig uit te gaan van het heldendicht of epos. Het epos — de naam beteekent woord r— heeft zijn benaming ontleend aan de tegenstelling tusschen daad en woord. De daden worden aam de vergetelheid ontrukt door ze een vaste, duur'zame gestalte te laten aannemen in het woord. Vandaar dte drang om de daden in het woord te doen voortleven. Die idrang gold alleen voor daden van groote beteekenis. Daartoe werden eerst de daden der helden gerekend, de e'xcep^ tioneel machtige wezens, die voor heel het volk van beteekenis waren.

Toch brengt de heugenis van een reuzenworsteling zonder meer nog het heldendicht niet. Het volk voelt wel de eenheid', maar het ziet niet een samenhangend, wel ineengeslolen, ziet naaahoogere orde afspelend geheel. Dit ziet de kunstzin van den dichter eer hij het wil, grijpt hij eer hij de hand kan uitsteken. Hij' ziet de moüeven belichaamd in de helden. Zijn kunstzin houdt niet alleen in de veelheid der verschijnselen, maar ook in de veelheid en den duur der oogenblikken de eenheid van het geheel vast en ongemerkt begint het alles zich zóó voor hem te schikken, dat er éen oogenblik, éen gebeurtenis, éen motief is, dat al het overige overschaduwt en waarom al het overige zich als om een middelpunt schikt. Zoo doet hij het verieden voortleven als, overweldigende eenheid'. Maar hij doet meer. Achheir de bedrijven ziet hij oen geheimzinnige macht. De heldendichter voelt, dat zijn stuk ondoorzichtig, onverklaarbaar en onverklaard zou zijn, indien hij niet tevens den sluier oplichtte die d'e werking v, an deze macht aan het gewone oog onttrekt. Daarom bezingt hij de inmenging der Goden. Bij Christenheldendichters vinden wij het heenwijzen op wat God in hen doet en op Goddelijke machtsbeschikldngen die openbaar werden.

De afstand van het heldendicht toit den roman is tot in het onnadenkend spraakgebruik oveirbrugd, waar men spreekt van den „held" van een verhaal.

Er is echter ook een innerlijke samenhang. Een heldendicht veronderstelt een stuk leven, waarvan wij zelf de eenheid' niet kunnen grijpen en een dichter die het artistiek ki zijn eenheid zet.'

Een roman geeft ook een stuk menschelijk leven, dat wij niet voor ons hebben en een kunstenaar schildert het in het woordl.

Het verband bUjkt duidelijk, als we zien, hoe de roman — oorspronkeUjk een verhaal in de .lingua Romana, de volkstaal der Galliërs — zich uit het heldendicht heeft ontwikkeld.

Na den val van het Romemsche rijk ontstonden kleine nationale formatiën. Ook de strijd tegen het Mohammedanisme werd verspreid gevoerd. Wel werd door de vele worstelingen de heldengeest gewekt, maar in de kunst leidde die toit epische detailschildering. Toch bleef de grondgedachte van bet oude heldenidicht bewaard. Men wilde grootheid aan de vergetelheid ontruk^ ken en zich opheffen tot idealer standpunt door .aanschouwing van vroegere grootheid'. Maar het Middeleeuwsche volksepos beweegt zich binnen kleinen kring. In de afgezonderde kringen ontstond voor een beperkt terrein een eigen epos. Hierdoor nadert het epos dan roman. De afstand van den lezer tot de helden is niet meer zoo groot. Men gaat de detaildichting opsieren met wat niet uit de traditie, maar uit de fanllaisiie van den verdichter komt. De diepste grond is, dat niet meer heel het volk één massaal leven heeft, maar er allerlei kringen zijn ontstaan met verschillende idealen, waardoor ten slotte het

68 individu op dfen voorgrond komt. Dit is in de reformatie^eeuw voltooid. Het is tevens dit tot ^ijn reclit komen van het meer individiueele leven, waardoor de roman geboren werd!.

In de nu volgende artikelen gaat de sohrijvier •na hoe bij de verschillende romangenres bij alle afdwahng toch altijd iets van den grondtrek van het epos aanwezig bleef.

In de ridderromans leidde de zucht naar liet lavioiituurlijke en de teekening der liefde tot gewaagde voorstellingen, al is er nog geen toeleg op slechtheid. Maar zij zijn toch uitingen van onvoldaanheid' met het alledaagsche en van de zucht om zich te verplaatsen in rijker gestoffeerd, minder benepen en minder bekrompen levens. De heilige strekking is, dat zij onvoldaanheid met het platte, materialistische wekken, de onheilige, dat zij niet de reaUleit van het hemelsche, maar dte wilde vlucht der fantasie er tegenover geven,

In de politieke romans, als Utopia, die een ideale wereld ontwerpen, is ook een poging aan- , wezig om het leven zelf om te zetten in veel Jiooger staat.

Dan grijpt de verbeelding naar een nieuwe tegenstelling met eigen leven, door zich in de r00verromans te wenden tot de levenskringen, . die buiten de groote heirbaan des levens liggen. Dit is niet alleen nieuwsgierigheid. Er komt een hoogei- motief bij. Men krijgt oog voor de veelvormigheid van het leven. Men wil het leven der menschheid beter overzien. De nieuwe soort greep naar het werkelijke leven om door het nieuwe te prikkelen, maar ook om dat leven nader te brengen. Daarbij kan men drie stadia onderscheiden, die echter chronologisch niet op elkaar volgen. Men wilde het vreemde leven leeren kennen zooals het bestond, men wilde bet leeren verstaan, men wilde er sympiatlhie vooji' wirnien.

Zoo grijpt men telkens een ander stuk vreemd menschehjk leven, dat zich leende voor romaniüsche behandeling.

In den herderroman wordt het idyllische met het heroïsche gemengd. Ook hier vindt men weer aiaast erotiek zucht tot frisch leven. Dit leidt echter, vooral in de negerromans, tot dwepen met den natuurmensch. Het wordt willekeurige inkleeding van valsche philosophische gedachten.

Bet zoeken van telkens nieuwe levenskringen voert ten slotte tot steeds vrijer uitbeelding van het zondige en zoo tot de pornografische romanliteratuur.

Na de uitputting der werkelijkheid treedt echter de biehoefte weer op het verleden in verbeelding' terug te roepen. Door de aandacht vocxr de bezieling die van ©en machtig verleden uitgaat, komt de roman weer dichter bij het uitgangspunt. De historische roman heeft veler afkeer ver­ zoend. Met het Huis Lauemesse brak Bosböoni- Toussaint in geheel nieuwe kringen den ban eai| toen haar Gideon Fl'orensz. uitkwam, was haar triomf vo'lkpmen. Ook bij den historischen roman isi de verbeelding belangrijker dan de historie. Dit is geen gebrek. Het is genade dat men zich door verbeelding in kan denken in een hoogere, rijkere wereld die beter strookt met de neiging van ons gemoed. Ook bij den historischen roman openbaarde zich drieërlei motief. Men wilde beschrijven, men wilde psychologisch verklaren, m^en werd tendentieus.

Eerst gaf de historische roman minutieuse teekening van het verleden. Het werd détailteekening met doode poppetjes. Daarna werd het echter uitbeelding van de groote worstelingen van den menschelijfcen geest. Ons besef van eenheid met ons volk en met het menschelijk geslacht is onuitroeibaar. Dit besef wordt door den historischen roman verdiept.

Met de bespreking van den historischen roman der vorige eeuw eindigt Kuyper zijn artikelen-reeks. Den naturalistischen en den modem-psychologischen roman van het einde dier eeuw heeft hij niet meer in zijn betoog betrokken. De détails van het historisch overzicht, die hiier grootendeels verzwegen zijn, zijn trouwens ook niet bet belangrijkste van zijn artikelen. Kuyper was geen literatuur-historicus 'cn biegaf zich slechts met een bepaald doel, de verdediging van den roman als kunstvorm, op een terrein, waarop hij zich weinig bewogen heeft. In dit verband is ook merkwaardig, dat hij zelf meedeelt, dat hij in de vijftig jaren van zijn intellectueel bewust leven stellig niet meer dan twee dozijn romans las. Dit alleen sluit reeds uit, dat wij bij zijn historisch overzicht indringende beschouwingen over het karalcter der verschillende genres mogen verwachten. Liever dan hierover te struikelen, willen wij de scherpte van blik waardeeren, waarmee hij, met volstrekte verwerping van het zondige, in de veelvormigheid der verschijnselen het waardevolle gemeenschapipelijke heeft nagespeurd.

Belangrijker is, dat het verlangen om een lans te breken voor den roman Kuyper heeft geleid tot zijn beschouwingen over het dichten, d.i. het uit de verbeelding scheppien en over de taak en de roeping van den dichter tegenover volk en menschheid. Historisch is merkwaardig, dat deze beschon- •wingen verschenen zijn in een tijd, toen ook de Christehjk© dichters zich nog weinig of niet ontworsteld hadden aan den ban van de individualistische kunstopvattingen der tachtigers. Ook tot dezen tijd, nu met moderne terminologie de vraag naar de verhouding van „dichter" en „gemeenschap" allerlei, dikvpijls vage antwoorden vindt, verdient het klare geluid van Kuyper door te klinken.


1) RomanHteratuur. Heraut no. 1202—1206, 1208, 1210, 1214, 1218, 1220, 1222 (1901).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1937

De Reformatie | 48 Pagina's

Dr Kuyper over Romanliteratuur.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1937

De Reformatie | 48 Pagina's