GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKELEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKELEVEN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kerken in Synode saamgekomen. (VII.)

Het beginsel en ideaal van „de kerken in Synode saamgekomen" kan iets beter tot uitwerking komen wanneer hetgeen ter Synode behandeld moet worden, tevoren door de kerkeraden en op de classicale en particulier-synodale vergaderingen en door de pers besproken wordt, en daartoe vroeg genoeg aan de kerken wordt bekend gemaakt en toegezonden (rapporten), en wanneer zooveel mogelijk telkens andere dienaren des Woords en ouderlingen naar de particuliere en generale Synodes worden gedeputeerd; doch ook nog op eene andere wijze.

Nu gaan gewoonlijk twee afgevaardigden eener kerk ter Classis, vier ter particuliere, en ook vier ter generale Synode. Deze getallen moeten vermeerderd worden. En dit kan op deze wijze, dat door wijziging der Kerkenordening bepaald wordt, dat van elke kerk drie ambtsdragers ter Classis afgevaardigd worden, een dienaar des Woords en twee ouderlingen; dat vervolgens elke Classis zes personen ter particuliere Synode deputeert, drie predikanten en drie ouderlingen; en dat voorts elke particuliere Synode acht ambtsdragers ter generale Synode zendt, vier dienaren des Woords en vier ouderlingen.

Daarbij dienen de Classes dan in den regel niet meer dan tien kerken te omvatten. Dit zou tot eene gedeeltelijk andere Classesindeeling moeten leiden. Natuurlijk zou dit wat overleg kunnen vorderen, en aanvankelijk ook wel hier en daar wat moeilijkheden kunnen geven. Maar elke overgang brengt gemeenlijk zoo iets mee. Allengs zou dit dan wel in orde komen. Er kwamen dan een aantal Classes bij. In Groningen zouden het dan 8 è. 9 Classes worden, in plaats van nu 6. In Friesland N. G. 7 in stee van nu 5, en evenzoo in Friesland Z. G., in Drente bleef het getal hetzelfde, in Overijsel werd het 5, terwijl het nu 4 is, in Gelderland 6 a 7, in plaats van nu 5, in Utrecht 4, nu 3, in Noord-Holland 7 a 8, nu 6, in Zuid-Holland N. G. 6, nu 4, in Zuid-Holland Z. G. 8, nu 6, in Zeeland bleef het 5, en in Noord- Brabant en Limburg 3.

Thans is het aantal Classes onzer kerken in Neder­ land (dus Duitschland, Zuid-Amerika, Indië niet meegerekend) 56, en dan werd het 70 of iets meer.

De classicale vergaderingen zouden dan bij 10 kerken uit 10 X 3 =^ 30 stemhebbende leden bestaan, de part|. culiere Synode in Groningen uit 8 è, 9X6= 48 è, 5i leden,

en die in Friesland N. G. uit 7 X 6 = 42, en zoo ook die in Friesland Z. G., en die in Drente uit 4 X 6 = 24, die in Overijsel uit 5 X 6 = 30, die in Gelderland uit 6 a 7 X 6 = 36 a42, die in Utrecht uit 4X6 = 24, die in Noord-Holland uit 7 a 8 X 6 = 42 è 48, die in Zuid-Holland N.G. uit 6X6 = 36, die in Zuid-Holland Z. G. uit 8 X 6 = 48, die in Zeeland uit 5X6 = 30, en die in Noord-Brabant en Limburg uit 3 X 6 = 18 leden.

Dit bracht het aantal naar de Classesvergaderingen gezondenen op 70 è, 73 X 3 = 210 a 219,

en dat naar de particuliere Synodes op 70 è, 73 X 6 = 420 a 438.

Ter generale Synode werden dan afgevaardigd uit ons land 12 X 8 ambtsdragers, is 96 leden met keurstem.

Dit zou een aanmerkelijk grooter aantal ambtsdragers telken keer aan classicalen en synodalen arbeid doen meewerken, en het „de kerken in Synode saamgekomen" beter zijn recht doen verkrijgen, en te meer, wanneer dan, naar tevoren gezegd werd, lederen keer zoo veel doenlijk andere personen naar Classis en Synode werden gedeputeerd.

Ten aanzien ook bizonder van de generale Synodes zou hierin bovendien dit voordeel gelegen zijn, dat het aantal commissies, dat gevormd wordt om groepsgewijze de te behandelen zaken zich ter voorbereiding te zien toegewezen, aanzienlijk grooter kon zijn, en elke commissie een kleiner aantal stukken ter voorstudie of voorbereiding kreeg, en de zaken eventueel degelijker kon bestudeeren. Zijn er nu uit ons land 12 X 4 afgevaardigden ter generale Synode, dan werd dit getal verdubbeld, 12 X 8, wat dus voor corrimissievorming en arbeidsverdeeling eene groote verbetering zou geven. En de Synodeleden zouden dan ook meer gelegenheid hebben om kennis te nemen van wat in de andere commissies ter voorbereiding behandeld wordt

Bij het bovenstaande ware nog eene verbetering mogelijk, die ook een ander euvel zou wegnemen. Men klaagt n.l. wel eens hierover, dat groote kerken met een betrekkelijk groot getal dienaren des Woords en andere ambtsdragers en leden, ook maar twee stemhebbende leden ter classicale vergadering afvaardigen, niet meer dan de kleinste kerk. En er wordt soms Toorgesteld of op aangedrongen, dat deze groote kerken een grooter aantal leden ter Classisvergadering zouden mogen afvaardigen. Doch het verdient geene aanbeveling, in het kerkelijke den weg van de evenredige vertegenwoordiging in te slaan, en de regeling der gemeenschappelijke zaken en onderlinge verhoudingen door het getal te laten bepalen. Want wanneer men eenmaal daarmede begon, waar zou het eind zijn! Daargelaten ook nog het principe zelf.

Maar de groote kerken zelve kunnen hier verandering en verbetering brengen. Laten zij overgaan tot splitsing, hetzij in onderling geheel zelfstandige kerken of wijkkerken, hetzij op eene wijze, dat zij onderling inzake kerkgebouwen en finantiën en mogelijke andere zaken nog eenigen nauweren band aan elkander behouden. Dan zoude elk dezer kerken drie afgevaardigden ter Classis kunnen zenden, en heel deze tegenwoordige toestand inzake vertegenwoordiging ter Classis ware weggenomen.

Wij moeten ook in dezen het euvel zien, waar het zit, en dus het daar wegnemen, maar niet dat euvel over het hoofd zien of laten zitten, om andere gevaarlijke uitwegen ter verhelping in te slaan.

Deze kerksplitsing zou natuurlijk weer vermeerdering van aantal Classes ten gevolge kunnen hebben, en zoo ook weer vermeerdering van afgevaardigden naar particuliere Synodes.

„De kerken in Synode saamgekomen" kon door eei en ander iets beter zijn recht erlangen.

S. GREIJDANUS.

Het pensioen naar Art. 13 onzer Kerkenordening.

II.

De malaise. — Een regeling der financierfflS baat niet. — Herziening der berekening noodig. — De letter van art. 13.

De groeiende lasten van art. 13 te dragen viel dsn kerken te zwaarder, omdat met het steeds maar uit' zetten der getallen gepaard ging de teistering van o' bronnen der kerkelijke inkomsten door de economised malaise.

In '23 waren er 70 emeriti; in '38 honderd me«i (167).

Neemt men aan, dat om 1930 de gevolgen van M crisis in alle lagen der heivolking getast konden worden, 'dan verstaat men, hoe de nood dwong om naai maatregelen, om te zien; de kortingen konden niet uitblijven. ,

Maar in deze kortingen is de crisis verdisoonti Er zijn aldus ook onder de emeriti en de pred weduwen crisis-slachtoffers gekomen.

De ondragelijkheid der lasten mag men dus aan de conjunctuur niet wiJt * ƒ' De gebruikelijke crisis-bezuinigingsmaatregelen zU genomen !

Toch hebben de maatregelen niet gebaat. Let wel, z waren finantieel doeltreffend. Ze bespaarden —' ^^ kbrtingen — in 1936 aan de kerken een halve ton ruim; het eigenlijke bedrag der pensioenen was toen •

520 mille en het werd door de tortingeni 466 mille.

Doc'h de crisismaatregelen 'hielpen de kerken niet af tan het grondproMeem, gelijk men dat ook niet van crieissmaatregelen yerwachten mag. Zonder de crisis •nas het probleem evengoed ontstaan. En bij een tractementenbestand, gelijk dit voor de crisis was ontstaan en zonder crisis ware bestendigd, zou men nog heel andere cijfers dan de tegenwoordige te hooren hebben gekregen. De traotementen vormen immers de basis der pensioenberekening.

Zoodra men in het verleden den: groei der lasten ging gevoelen of ook maar ivermoeden, heeft men gezocht naar een regeling der financiering, die de bezwaren dragelijker maken zou.

De synode van Utrecht 1905 zette de plaatselijke kerken op treffelijke wijze voor hun roeping. Zijt zijn Terantwoordelijk voor de pensioenen.

Prof. Rutgers gaf op een schitterende manier de lijnen aan, waarlangs men moest werken om de plaatselijke kerken hun roeping te doen gevoelen en haar toch kon steunen bij de vervuiling er van. Het valt immers meer dan eens voor, dat een kerk niet bij machte is om behalve een tractement ivoor den dienstdoenden predikant het pensioen voor één, soms meer emeriti of •weduwen op te brengen. Deze machteloosheid ontslaat echter geen moment van de schuldige roeping om voor [hét bedoelde pensioen te zorgen. De zelf onmachtige kerk mag in dit geval een beroep doen op de zusterkerken. In Friesland-Noord houdt men zich tot nog toe steeds aan de door Prof. Rutgers ontworpen regeling voor onderling hulpbetoon.

Elders week men van 1905 in dit opzicht eenigszins af; de onderlinge verzekering, gelijk het heet, kwam in zwang — ze was reeds vóór 1905 bepleit — en werd in 1923 gesanctioneerd, hoewel beperkt tot de provinciale ressorten. Er is een sterk streven haar tot een landelijke uit te breiden.

Maar ook bij de uiterste perfectie der financieringsmaatregelen blijven de noodige bedragen onveranderd.

En deze bedragen, en de maatstaven hunner berekening vormen ons onderwerp.

Terloops veroorloven we ons echter een opmerking over de bestaande regelingen.

Die van de onderlinge verzekering wordt nog altijd gedrukt door het bezwaar, dat de kleinere kerken en vooral de kleinste, de zgn. candidaatskerken, door haar gedwongen worden een zwaren last te dragen ten bate der groote kerken.

Rij deze onderlinge verzekering toch komt een groep van kerken, in het ressort eener particuliere synode, overeen om gezamelijk de som hunner pensioenen te betalen. Ieder jaar wordt het noodige bedrag berekend en omgeslagen over de kerken, die een predikant hebben of in hun vacature beroepen. De grondslag voor den omsïag wordt gemeenlijk —> «öo niet uitsluitend — gevormd door het bedrag van het tractement. Iedere kerk draagt een gelijk percentage van het tractement bij.

Deze regeling heeft psychologisch het voordeel van iedere verzekering. Ze mag geacht worden te rekenen met den regel: draagt elkanders la/Sten; doch tevens versohaft zij den lastdragers zekere rechten. Zoet is de droom van het recht op een voldoende uitkeering uit de gezamenlijke kas, wanneer de loop der feiten het noodig maakt.

Maar deze iverzekering is in den grond toch een wonderlijke, omdat zij bij de vaststelling barer omslagen of premies volstrekt geen rekening houdt met het risico-element. De moderne verzekering is op de wiskunstige risicoberekening gebaseerd; zij bevredigt op deze wijze het rechtsgevoel zooveel doenlijk. Maar de kerkelijke zgn. onderlinge verzekering weet van een risisco-berekening niets; zij stelt slechts een uitkeering in zicht zonder dat gevraagd vrordt of er bij de premiebetalende deelhebbers ooit een redelijke kans bestaat op behoefte aan deze uitkeering. Of een kerk een predikant heeft van hoogen leeftijd of die nog jong van jaren is; of hij een of geen vrouw heeft getrouwd; of zijn ivrouw jong of oud is; of hij al of niet met kinderen gezegend is — het maakt alles niets uit.... voor den omslag, die zijn kerk heeft te betalen. Het is natuurlijk wel van belang voor de vraag, of zijn kerk door wat hem overkomen kan, voor groote of kleine of geen uitgaven zall worden gesteld.

Het sterkst spreekt dit voor de zgü. candidaatskerken. Hun risico is, dooreen genomen, van alle kerken het kleinst. Hun draagvermogen eveneens. En toch hebben 'ziJ op gelijken grondslag als de kerken met veel meer termogen te betalen. In den regel hangen juist bij deze kerken de budgetten voor den eeredienst volmaakt samen met de som van het tractement. Belangrijke bedragen voor rente en aflossing, voor schoonmaak en onderhoud, voor licht en vuur, voor het algemeene kerkelijk samenleven hebhen deze kerkjes in den regel niet op te brengen. Het eeredienst-budget is vrijwel identiek met het inkomen van den predikant. Vroeger werd de vacature gebruikt om den gebouwen eens een goede beurt te geven. In sommige streken van ons land noemt men de vaste bijdragen voor den eeredienst dan ook karakteristiek: domineesgeld. In deze kerken beteekent iedere verzwaring der lasten ipractisch tractementsverlaging; er is maar één bezuinigingsobject w de doorgaans voorbeeldig offervaardige gemeente: «at is het tractement. Of ronduit gezegd: dat is bij den iongen dominee, wiens gezin groeit in tal en last, de •filling van zijn boekeiikast.

Deze candidaatskerken nu hebben van alle gemeenten "et geringste risico; en evenwel nochtans betalen zij maar weinig premie minder dan de sterkere kerken.

Het onderling hulpbetoon, hierboiven aangeduid, is met een dergelijk bezwaar niet belast. Het pretendeert niet een verzekering te zijn. Dus kan het den risicofactor buiten beschouwing laten. Voorts rust het heel en ai op het in rekening brengen der draagkracht onderling der kerken. In zooverre als het bovendien nog duidelijker de verantwoordelijkheid der plaatselijke kerken tot uitdrukking brengt, ie het mede verkieslijk boven de onderlinge verzekeringen, naar 't oordeel van een klein, klein aantal menschen.

Dit hulpbetoon als financieringsregeling leverde echter wel een bezwaar op, dat we niet verzwijgen willen. De zusterkerken moeten n.l. bij dit hulpbetoon hun bijdragen geven voor de pensioenen der gemeenten, die deze zelf niet geheel kunnen bekostigen, zonder dat 'zij e enige zeggenschap hebben over de bedragen, die per saldo als pensioen worden uitgekeeerd, wanneer deze sommen maar niet de in 1905 etc. aanbevolene overschrijden. Zoolang de evenredigheid van tractement en pensioen blijft bestaan bepaalt de plaatselijke kerk niet alleen het tractement, maar eveneens het pensioen. Dit behoort ook tot de competentie der plaatselijke kerk. Doch het is niet geheel billijk, dat de zusterkerken verplicht worden mede te betalen aan pensioenen, wier bedrag volkomen buiten hun bemoeiing om gaat. Dit bezwaar vervalt zo odra men de berekening der pensioenen losmaakt van het tractementsbedrag, gelijk wij' wiUen.

Ook andere financieringregelingen - zijn bezwaarlijk. Zoo die van het onderbrengen van den ganschen last bij een „echte" iverzekering. Deskundigen zeggen, dat het niet kan. Het laat zich voor leeken op dit gebied begrijpen, wanneer men zich herinnert, dat de totaalsom der heden noodige bedragen zoo groot is, dat, bertkend naar een rente van 4 %, voor hun uitkeering een kapitaal noodig is van 13 miUioen. De synode van Amsterdam 1936 ried dan ook dezen weg af, om practische redenen. Evenals zij laten wij de kerkrechteliike zijde van het vraagstuk buiten beschouwing.

Dat doen we ook bij een gedachte, die in de gemeente nog al eens geopperd wordt: laat de predikanten zelf door een ipensioenstorting de kosten geheel of gedeeltelijk betalen! Wie hierop nader wil ingaan, moet eigenlijk de heele zaak van het predikantstractement bekijken. Wif volstaan nu met de opmerking, dat een pensioenstorting door de predikanten practisch tot niets anders zou leiden dan tot armoe-lijden in vele pastorieën — wat niemand wil — of tot tractementsverhooging, die een verzwaring zou zijn der lasten van de kerken, die juist verlichting behoeven.

Als gezegd, men zoeke de oplossing niet in de perfectie van de tegenwoordige financieringsmaatregelen, noch in een experiment met andere dito, maar in de berekening der pensioenen, en in het langer en moeilijker maken van den weg, die naar de emeriteering leidt.

Wij zouden wenschen :

1. dat emeriteering alleen geschiedt bij gebleken onbekwaamheid;

2. dat gelijke pensioenen worden vastgesteld voor alle emeriti-predikanten, ipredikantsweduwen en - weezen, waarbij eventueele toeslagen ter beoordeeling en ten laste van de plaatselijke kerken blijven;

3. dat uilikeering van het pensioen alleen geschiedt naarmate de betrokken personen het behoeven voor hun levensonderhoud.

En wij meenen, dat een regeling in dezen geest meer in overeenstemming is met de letter van art. 13.

Dat art. spreekt niet van zeventig-jarigen leeftijd of van veertig dienstjaren; het handelt niet van evenredigheid van genoten tractement en pensioenbedrag; het rekent niet met dienstjaren.

Het luidt als volgt :

Zoo het geschiedt dat eenige Dienaars door ouderdom, ziekte of anderszins onbekwaam worden tot uitoefening huns dienstes, zoo zullen zij nochtans desniettemin de eere en den naam eens Dienaars behouden, en .van de Kerk, die zij gediend hebben, eerlijk in hunne nooddruft (gelijk .ook de weduwen en weezen der Dienaren in 't gemeen) verzorgd worden.

R. S.

De Groote Catechismus van Zachaiias Ursinus. (XXV.)

239. Waarom noemen mij God VADER?

Opdat wij, door te bedenken, dat wij door God tot Zijn kinderen zijn aangenomen, omdat wij leden van Christus zijn, Hem niet alleen door Christus zullen aanroepen, maar ook vast vertrouwen, dat wij door Hem als door een goedgunstig Vader verhoord worden.

240. Waarom eeggen wij ONZE (Vader)?

Ten eerste, opdat wij bedenken, dat wij niet slechts voor onszelf, maar ook voor de overige menschen moeten bidden; bovenal voor hen, die met ons leden zijn van één lichaam van Christus, en kinderen van denzelJden Vader in de hemelen.

Ten tweede, opdat wij des te vermeteler zullen bidden, door te bedenken, dat de geheele Kerk der heiligen en Christus Zelf, de Eerstgeborene onder Zijn broederen, met ons bidden.

241. Waarom wordt er bijgevoegd, DIE IN DE HEMELEN ZIJT?

Ten eerste, opdat wij niet aardsch of vleeschelijk van God denken, maar weten, dat Zijn majesteit zoodanig is, dat wij haar noch met onze zinnen noch met onze ziel bevatten kunnen.

Ten tweede, opdat wij (indachtig dat onze God hemel en aarde beheerscht, overal tegenwoordig is, verhoort en helpt, die Hem aanroepen). Hem met vreeze en vertrouwen zullen aanspreken.

Ten derde, opdat wij de aanbidding van God niet naar eenige plaats of zaak, richten, tegen Zijn bevel*).

242. Welke is de eerste bede? UW NAAM WORDE GEHEILIGD.

243. Wat is Gods Naam?

Alles wat van God, overeenkomstig Zijn eigen Woord, geloofd en gepredikt wordt.

244. Wat vragen wij dus door deze bede?

Dat God door de menschen erkend, aangeroepen en verheerlijkt zal worden, zooals Zijn heiligheid, goedheid en majesteit vorderen.

245. Welke is de tweede bede?

UW KONINKRIJK KOME.

246. Wat bidden mij' met deze woorden?

Dat.God door Zijn Geest de geloovigen meer en meer zal heiligen, hun aantal zal vermeerderen, maar hun vijanden zal in toom houden, totdat, na het wegnemen van alle hindernissen, aan het licht zal treden, dat alles aan Zijn wil onderworpen is.

247. Welke is de derde bede?

UW WIL GESCHIEDE, GELIJK IN DEN HEMEL ALZOO OOK OP DE AARDE.

248. Wat wordt hierdoor gevraagd?

Dat wij en alle menschen niets zullen willen of wenschen dan alleen wat Gode aangenaam is; maar indien wij iets verlangen, tegen Zijn wil, dat het dan niet volvoerd moge worden; en dat ieder zijn ambt zóó vlug en gewillig moge vervullen als de heilige engelen in den hemel.

249. Welke is de vierde bede?

& EÉF ONS HEDEN ONS DAGELIJKSCH BROOD.

2ö0. Wat verstaat gij onder den naam: BROOD?

Alles wat tot instandhouding van het tegenwoordige leven noodig is.

251. Waarom vragen tvij dit van God, daar Hij bevolen heeft, dat mij het door onzen arbeid ziülen verkrijgen?

Wij moeten wel arbeiden, maar noch onze arbeid noch het door den arbeid verkregene gedijen ons, zonder den Goddelijken zegen.

G. B.


4) ne adorationem Dei ad locum aut rem ullam dirigamus, praeter ipsius mandatum.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKELEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's