GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

39 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe het in de hedendaagsche tenten Kedars toegaat.

Men zal zich herinneren, dat begin 1944 een - vijftnl predikanten uit .Groot-Den Haag in betrekking tot het optreden_van prof. Schilder met diens brief aan de kerkeraden, zich ieder per afzonderlijk schrijven tot de Generale Synode richtte. Vier van hen zonden een brief, de vijfde een telegram.

Op die epistels van die vijf volgde nog een tweede brief van een hunner, ds Oranje, waarin hij ten aanzien van die vijf adressen tot de Synode volgens het persverslag aan de Synode mededeelde „dat de brieven der Haagsche predikanten aan de Synode over geheel verschillende zaken, op zeer verschillende wijze en zonder voorafgaand overleg waren tot stand gekomen".

Dit leek mij op zich zelf beschouwd onwaarschijnlijk. Wanneer wij des zomers de bekende meteorieten of wel vallende sterren in den volksmond, allen in één baan gericht, aan den avondhemel zien verschieten, dan weten we, die behooren allen bij elkander, ze zijn van één hemellichaam afkomstig, dat eens in het heelal uit elkander is gespat of waarvan brokstukken zijn afgespat. En wanneer uu vijf sterren uit dien éénen bepaalden Haagschen sector van den predikanten-hemel allen en een iegelijk op hun beurt gaan „verschieten" in de richting Utrecht, waar de Synode vergadert, dan ligt daarin voor een ieders besef een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, dat die brieven op een of andere manier met elkander in verband staan als producten van gezamenlijk opgedane inspiratie.

Dan acht men nader onderzoek gewenscht, wanneer daar iemand komt verklaren: bij die brieven en briefschrijvers is er geen samenhang en samengang.

Die verklaring wekte daar, waar men wel iets meer van deze zaak afwist, bepaald ergernis. Maar zooals wel meer gebeurt, het bleef bij een onderlinge uiting van misnoegen. Wanneer de zaak niet verder komt, onta'ardt zooiets licht in „geroddel".

Na een voorzichtig ingesteld onderzoek bleek mij, dat die geruchten over dat onderlinge verband tusschen die vijf wel degelijk op waarheid berustten. Vier van die vijf adressanten hadden alvorens te schrijven een vergadering bijgewoond in de Westerkerk in den Haag. Daarin school op zichzelf niets verkeerds. Daarbij waren evenwel bewust eenige collega's van het overleg uitgesloten, en was men dus zuiver als een kongsi opgetreden. Dat was erger. Ik meende de bedorven sfeer te kunnen zuiveren door deze zaak publiek aanhangig te m, aken. Uit die overweging schreef ik op 21 Maart 1944 daarover aan de Synode, In mijn brief oordeelde ik, dat ds Oranje naar eer en geweten die verklaring over die brieven niet had mogen afleggen als zijnde misleidend. Voorts sprak ik als mijn oordeel uit, dat die vergadering in den Haag een allerminst onschuldig karakter had gedragen en bedroevende verhoudingen onder ons aan den dag had gebracht. Men herinnert zich hoe nog niet vele jaren geleden prof. Hepp voor een select gezelschap een soortgelijke vergadering, vol critiek op K. S, , had belegd. Kongsivorming in de kerk is scheurmaking in beginsel.

Van mijn brief zond ik ds Oranje terstond lafschrift met begeleidend schrijven, waarin ik hem berichtte van mijne van de zijne afwijkende zienswijze. Later zou ds Oranje wel in de Heraut schreven, dat ik mij achter zijn rug om. tot de Synode had gewend. Feit is, dat hij volledig kennis kreeg van hetgeen ik had geschreven. Na circa veertien dagen bevestigde hij dan ook de ontvangst van mijn brief en schreef mij aan de Synode te zullen antwoorden, „maar het niet juist te achten mij persoonlijk te gaan inlichten". Hij zond mij dus geen copie. De Synode deed vervolgens uitspraak en verklaarde door den inmiddels van ds Oranje ontvangen brief algeheel voldaan te zijn en sprak tevens uit, dat zij, mijn conclusie in mijn brief van 21 Maart, naar haar zeggen „voor het grootste deel op grond van onjuiste voorlichting verkregen", moest afwijzen. Zij verklaarde voorts, dat volgens een door de predikanten ds Attema en dr de Bondt over deze zaak eveneens nader afgelegde schriftelijke verklaring, haar gebleken was, dat het niet in de bedoeling had gelegen de Synode op te wekken tot het nemen van maatregelen tegen prof. Schilder, op die bewuste vergadering in den Haag, maar haar eenvoudig een betuiging van instemming met haar leeruitspraken te zenden. Deze adhaesiebetuiging was dan blijkbaar toch een reactie op den brief van prof. Schilder aan de kerkeraden, want de Synode verklaarde verder, dat volgens het getuigenis dier beide predikanten men alleen in navolging van prof. Schilder, die in zijn brief een onderscheiding zou hebben gemaakt tusschen bezwaarde en niet-bezwaarde predikanten, alleen de niet-bezwaarden in het overleg had betrokken. Daarbij sprak de Synode wel uit, dat dit niet voorzichtig van die Haagsche predikanten was geweest, omdat elke schijn van factievorming dient te worden vermeden. Het was dus evenwel maar schijn en niet meer dan dat. Tot die lichtelijk diskwalificeerende beoordeeling had de Synode de moed te komen, omdat die Haagsche vergadering niet reeds zou zijn 'doorgegaan, en in dat niet doorgaan feitelijk een veroordeeling van den opzet lag opgesloten. Vervolgens sprak de Synode te mijnen aanzien uit, dat de vergadering in den Haag niet was belegd tot het doel door mij genoemd, dat geen concept-schrijven tegen prof. Schilder gericht ter tafel had gelegen en dat geen besluit was genomen om niet gemeenschappelijk maar persoonlijk, welk schrijven dan ook, aan de Synode te richten.

Ik' Was derhalve volgens de Synode op een onjuiste berichtgeving ingegaan en had mijn conclusie en oordeel te herzien.

Daarop heb ik de Synode een uitvoerig, punt voor punt exact op de zaak ingaand antwoord gezonden. Ook van dit schrijven ontving ds Oranje weer afschrift. Hij beantwoordde mij dit schriftelijk met de opmerking „gaarne het antwoord van de Synode af te wachten, zonder persoonlijk op onjuistheden in mijn betoog in te gaan; waar ik mij tot de Synode had gewend, kon hij zich van die plicht ontslagen achten". Hoewel mijn reactie in een dergelijke zaak minder terughoudend zou zijn geweest, ook voor mij was het antwoord van de Synode het belangrijkste. Zij had tegen mij een uitspraak gedaan en niet ds Oranje,

Misschien zal iemand vragen, waarom dit alles nu nog weer eens opgehaald? Men kijke naar het opschrift boven dit stukje. De zaak had kunnen blijven rusten, wanneer de Synode inderdaad geantwoord had. Maar tegen de verwachting van ds Oranje en mij in, zweeg zij in alle talen tot op heden.

Herinner ik mij goed, dan werd mijn brief destijds ongeveer gelijktijdig met dien, welken ds RoUoos schreef, in handen van een Commissie gesteld. Ds RoUoos kreeg spoedig antwoord. Het antwoord aan mij bleef uit. Was de zaak soms ingewikkeld? Allerminst! Sindsdien heeft menigeen mij gevraagd, of ik mij bij dat diskwalificeerend oordeel van de Synode had neergelegd. Nu de Synode zwijgt licht ik gaarne nader in, ter vervollediging van dit stukje Haagsche kerkgeschiedenis.

De Synode sprak uit, dat ik grootendeels op onjuiste voorlichting was ingegaan. Dit zou den indruk kunnen wekken en ook feitelijk moeten wekken, dat zij mijn voorlichting had opgevraagd en onderzocht. Dit is evenwel in het geheel niet het geval. Zij sprak dit oordeel uit, zonder die inlichtingen van mij ook maar in het minst te kennen. Dat noem ik lichtvaardig oordeelen. Had de Synode mij om opheldering verzocht en haar conclusies niet op grond van éénzijdige voorlichting ge- {lokken, het belangrijkste verwaarloozende, dan zou haar antwoord aan mij allicht anders zijn uitgevallen. Dan zou haar o, a, zijn gebleken, dat die vergadering in den Haag wel „oficieel" spoedig aan haar eind was, maar dat men toch daarna „niet-officieel" nog ruim IH uur was bijeengebleven. Dan zou zij hebben kunnen lezen de verklaring zWart op wit van één der aanwezigen, dat hem door een mede-aanwezige bij het heengaan nog ter opwekking was toegevoegd: Je schrijft maai hoor! Die betreffende predikant is op dat verzoek niet ingegaan. Is het in het licht van deze feiten niet wat lichtvaardig geoordeeld, wanneer de Synode schrijft, dat in het niet-doorgaan van de vergadering een veroordeeling van den opzet lag opgesloten? De gesloten vergadering werd in een onder-onsje voortgezet. En wat in nu erger?

En dan het concept. Mijn berichtgever, althans één van hen, van dichtbij met deze zaak op de hoogte, verklaarde niet door overlegging van bewijsstukken afdoende opheldering te kunnen verschaffen. Er zou altijd wel een mysterieus waas over deze zaak blijven hangen. Ik vond daarin aanleiding mijn aanvankelijk gegeven verklaring, dat het concept een verzoek zou hebben ingehouden tot het nemen van maatregelen tegen prof. Sshilder, in te trekken. Overigens had ik dat feit allerminst beoordeeld en het welbewust, „een kerkelijke aangelegenheid genoemd, waarbij allen betrokken waren", , en dus niet maar enkelen. Mijn oordeel behoefde ik dus niet te herzien op dit punt, want mijn beoordeeling paste wonderwel ook op deii; door de predikanten ds Attema en dr de Bondt aangewezen inhoud van het concept.

Maar wat had ik dan wel geoordeeld? Dat die vergadering in den Haag kongsi-vorming beteekende en dus in beginsel scheurmaking was. Welnu, dat was de waarheid. Men had drie collega's opzettelijk niet uitgenoodigd. Maar, zegt nu de Synode, die predikanten deden dat in navolging van prof. Schilder. Deze had immers in zijn brief een onderscheiding gemaakt tusschen reeds bezwaarde en nog-niet bezwaarde predikanten? Het is verbijsterend. Weet een Generale Synode dan niet meer het verschil tusschen onderscheiding en scheiding? Aangenomen, hoewel het m, i, wel wat gezocht is, prof. Schilder had een onderscheiding gewild tusschen reeds bezwaarden en nog niet bezwaarden. Selecteerde hij ook daarbij? Hij zond zijn brief aan alle kerkeraden, zonder onderscheid, wekte allen op: denk daar nu samen eens over na. Wanneer inderdaad volgens prof. Schilder vroeg of laat een ieder in conflict zal komen met die Synode-uitspraak, wat is dan wenschelijker, dan dat bezwaarden en niet-bezwaarden dit punt samen eens bezien? Wat ligt meer voor de hand? De principieele fout van die eerst „officieel" slechst kortstondig en vervolgens „niet-officieel" wat langer vergaderende predikanten uit den Haag was, dat zij van een onderscheiding van prof. 'Schihlder, die de eenheid beoogde en nadrukkelijk, bewaarde, een duidelijke, feitelijke scheiding in hun midden hadden gmaakt, die de eenheid scheurde. e anderen werden buiten het gemeenschappelijk overleg gehouden. Ik moet dat scheurmaking blijven noemen, totdat men mij met argumenten van het tegendeel overtuigt, Méu zal dus verstaan, (Jat ik mijn oordeel en conlusies over die bedroevende vergadering in den Haag als een reeds eerder ook elders voorgekomen symptoon an kongsi-vorming in de kerken, moet handhaven. Die vergadering in den Haag staat dus als feit vast. Ook staat vast, dat aan het eind van die bijna 2 uur bijeenzijn, zoo „onder ons" de één tot den ander ter aanbeveling zei: Je schrijft maar, hoor! Ik meen dus et volste- recht te hebben te concludeeren, zooals ik i deed, dat men het raadzamer geacht heeft niet gemeenschappelijk maar persoonlijk te schrijven. De Synode aakt daarvan in haar conclusie, dat ik geschreven zou ebben, dat men besloten zou hebben zulks te doen. Ik schreef evenwel raadzamer achten, cj& t is volgens mij og geen besluiten.

In het voorgaande ligt evenzeer opgesloten, dat ik het als onjuiste voorlichting blijf afwijzen, "wanneer ds Oranje schrijft, dat die brieven zonder overleg en op zeer verschillende wijze en over zeer verschillende zaken handelend, zijn tot stand gekomen. Hij verklaart dit niet alleen van zijn eigen brief, maar volgens het persverslag ook van de anderen.

Minstens vier van de vijf, zijn volgens mij product van overleg, al was dit dan ook een overleg, waarbij men overlegde, dat het beter was niet te overleggen. Precies zooals ik vallende sterren betrek op een gemeenschappelijken oorsprong, zie ik die brieven der Haagsche predikanten als producten van een op het punt van een collectief-schrijven uit elkander gespatte vergadering van een predikanten-club.

En ik reken het een Synode uit respect voor haar, ernstig aan, dat zij dergelijke voor de hand liggende feiten, ignoreert.

Even oppervlakkig is het, dat men ter Synode voetstoots die verklaring van ds Onanje, dat die brieven der Haagsche predikanten over „zeer verschillende zaken" handelen, heeft aanvaard.

Op zichzélf is het al bevreemdend, dat men zooiets aan de Synode gaat schrijven. Weet die Synode dan zelf niet, wat er in die brieven staat? Moet het nog speciaal onder haar aandacht worden gebracht? Of ducht men berisping vanwege factievorming? Dan geldt: Qui s'excuse, s'accuse.

Het merkwaardigste is evenwel, dat het allerminst waar is, dat die brieven over zeer verschillende zaken handelen. Zij betroffen precies dezelfde zaken. Allereerst de vraag; Hoe weet ds Oranje dat toch zoo precies van al die brieven? Daarover schreef dr De Bondt mij op 29 Juni 1944: „Ds Or, anje weet nog niet, wat ik aan de Synode schreef. En ik weet nóg niet, wat ds Oranje schreef". Hoe kan dan ds Oranje aan de Synode schrijven er wel alles van te weten? Volgens dr de Bondt putte hij die kennis uit de persberichten. Dit is dan ook wel de eenigste mogelijkheid, die hem overbleef.

Is het niet curieus? Ds Oranje gaat op grond van een persverslag nog eens aan de Synode schrijven, wat er zooal in brieven te lezen staat, die de Synode zelf in haar archief heeft. Dat is uilen naar Athene dragen. Waren het nog maar uilen, het zijn niet meer dan plaatjes van die beestjes (persverslag-weergave)! Het is mij onverklaarbaar.

Het allermerkwaardigste is evenwel, dat kennisneming van dat persverslag juist, aantoont, dat die brieven in plaats van over zeer verschillende zaken over precies dezelfde zaken handelen. Het bedoelde persverslag van den heer Scheps meldde toch dat geschreven werd door:

ds Jitterria: „bidt de Synode de sterkende kracht des Heeren toe en hoopt dat de Synode alle maatregelen nemen zal, die scheuring voorkomen zullen". dr de Bondt schrijft: „met groote ingenomenheid kennis te nemen van de beslissing der Synode. Wekt met alle kracht der ziel op, die maatregelen te nemen, die scheuring voorkomen zullen".

ds Oranje: „verklaart ten volle achter de Synode te staan". ds Mr de Vries: „betuigde instemming met de synodale beslissing".

ds van Nes: „gaf de Synode de ernstige verzekering dat hij en de groote meerderheid der kerken de beslissingen der Synode met blijdschap vernamen".

Al die brieven hebben als inhoud: de adhaesiebetuiging aan de Synode, precies dezelfde zaak, waarvoor men volgens de Synode destijds was bijeengekomen.

Of dat overleg ook vruchten had afgeworpen! We gaan verder:

ds Attema: „acht den brief van prof. Schilder onverantwoordelijk en ontoelaatbaar".

dr de Bondt: „acht den brief van prof. Schilder ontoelaatbaar en vertrouwt dat de. Synode daarover met den hoogleeraar zal behandelen".

Die brieven van ds Attema en dr de Bondt zijn volgens het persverslag (zie ook boven) zelfs tot in de gebezigde woorden gelijkluidend.

ds Oranje: "Meer dan de leerbeslissing is voor hem de kwestie van het gezag in Christus' Kerk. De synode eische voor alle onderwerping aan het kerkelijk en ambtelijk gezag".

- ds Mr de Vries: „Wenscht de Synode een vaste hand en voorzichtig beleid toe, "

ds Barkey Woll presenteert ergens in Nederland aan het loket een telegram met den volgenden discreten inhoud: , , Verzoeke maatregelen te nemen tegen het revolutionaire drijven van prof. Schilder",

ds van Nes: „Verzocht de Synode' te zorgen, dat wat «•'an candidaten verboden is, niet door hoogleeraren wordt gedaan".

De een doet het wat netter dan de ander, maar allen ebben toch dit gemeen, dat zij op één zaak doelen: het ptreden van prof. Schilder, Dit alles volgens het Perserslag, waarop ds Oranje, volgens dr Ds Bondt, zijn erklaring baseerde.

Het is mij compleet een raadsel, dat de Synode niet terstond toen ds Oranje die eigenaardige verklaring aar toezond, dat die brieven over zeer verschillende aken zouden handelen, hem per omgaand geantwoord eeft: Hoe komt U daarbij? Het gaat in die brieven over recies dezelfde aaken- Dat zullen wij als ontvangers an die brieven toch wel het beste weten!

De verklaring van ds Oranje over dat „zonder overeg" en van dien „zeer verschillenden" inhoud t, a, v. die brieven aanvaard ik dus niet. Blijft nog over, dat ij ook beweerd heeft, dat die brieven van hem en zijn ollega's „op zeer verschillende wijze" tot stand kwamen. nderdaad: het klokje klinkt, de vogel zingt, iedereen p zijne wijs. Zoover liggen „de wijzen" evenwel hier iet uit elkander. Het is beoordeeld naar de wijzen, alles oekoek, koekoek, één deun. En overigens: de één krabelde achter een loketje haastig wat op een telegramormulier, de ander zat rustig thuis, stak zijn beenen nder zijn bureau en begon aan een briefje. Het zij oegegeven: het is alles zeer verschillend wat die wijzen etreft, en wel waard eens apart aan de Synode te woren geschreven!

Men zal begrijpen, waarom ik niet zooals de Synode , a, v, de verklaring van ds Oranje „algeheel voldaan" en, maar nog even onvoldaan. Dat richt zich niet tegen

zijn persoon. Wij kennen eljcaar niet. Het richt zich alleen tegen deze publieke verklaring van hem, die ik onjuist en misleidend blijf noemen, . In een dergelijke afwijking van de waarheid kunnen wij allen vervallen. Dat is de macht der zonde in ons leven, maar daar wijzij wij elkander dan ook op, ter opscherping van de liefde.

In dit opzicht is de Synode over-mijn handelwijze ook niet tevreden. Zij oordeelt, dat ik mij aleer haar te schrijven, mij tot ds Oranje had moeten wenden.

Merkwaardig! Schreef zij dat ook aan ds Barkey Wolf b.v., die zich beklaagde over revolutionair optreden van prof. Schilder?

Dat ds Oranje van mij bericht kreeg, al is het dan niet vooi*af, is gebleken. Had hier evenwel volgens den regel van Mattheus 18 moeten zijn gehandeld?

Allereerst merk ik op, dat ik mij niet met een klacht over ds Oranje tot de Synode gewend heb, die tendentieuze beoordeeling van mijn brief wijs ik af, dan had ik aan de Synode moeten verzoeken, met hem op een of andere mianier te handelen. Dat heb ik niet gedaan. En voor zoover de zaak ook voor de conscientie van ds Oranje persoonlijk moest worden gelegd, kreeg hij bericht. Tegenover de Synode heb ik alleen een m.i. onjuiste mededeeling van ds Oranje weersproken. Het was een getuigenis van de waarheid en de werkelijkheid in deze zaak.

Wanneer deze terechtwijzing van de Synode gegrond zou zijn, dan treft de Synode bovendien zelf het verwijt, dat zij mijn brief op dien grond niet onontvankelijk heeft verklaard, zooals zij dan had behooren te doen. Zij had rn'ij dan niet alleen achteraf, maar terstond den goeden weg moeten wijzen.

Ik betwijfel evenwel sterk of die weg wel de goede en voorgeschrevene is voor ons Christenen. Het gold hier uitsluitend een publiek getuigenis van ds Oranje over een publieke vergadering in den Haag gehouden. Dat getuigenis mocht ook publiek weersproken worden. In gevallen, waar het geen heimelijke maar publieke zaken geldt, is volgens kenners en uitleggers van het Gereformeerde Kerkrecht het geoorloofd de zaak rechtstreeks bij een kerkelijke vergadering aanhangig te maken. Ds Joh. Jansen schrijft in zijn werk „De kerkelijke Tucht" op pag. 207 dienaangaande; , , En bij een zonde, die , , van haar naturewege" openbaar is, ligt het in den aard der zaak, dat zij aanstonds den kerkeraad aangegeven wordt, juist omdat het een publieke zonde is". Deze gedachte lag aan mijn optreden in dezen van den aanvang af ten grondslag.

Ook deze beschuldiging der Synode, dat ik tegenover ds Oranje niet volgens de Schrift gehandeld zou hebben, wijs ik dus op den aangegeven grond af. Gemotiveerd heb ik aan de Synode bericht, dat ik overal waar ik in mijn brief een oordeel en conclusies had uitgesproken, deze moest handhaven. Daarbij vroeg ik bescheiden „om nadere onderrichting". Maar men zweeg, liet mij zonder antwoord. Dat noem ik zondige nalatigheid.

* . * Men hoort in dezen, zooals in eiken tijd van kerkelijken strijd, de klacht over den scherpen toon, de onbroederlijken stijl, der polemiek. Wanneer men dit verweer maar niet als dekking gebruikt om vervolgens van alle zakelijk verweer te kunnen afzien, zooals veelal helaas gebeurt, dan verdient zulk een klacht wel de aandacht. Alleen zaken, klaar en duidelijk, mogen en moeten zoo noodig ons scheiden, maar geen persoonlijke scherpte. Zelftucht blijft noodig, is'ook uiterst moeilijk in de beoefening. Wie is tot deze dingen bekwaam

en zonder zonde? Maar minstens even erg, neen oneindig veel erger en ergerlijker dan persoonlijke scherpte in polemiek is het, wanneer — zooals in de Gereformeerde kerken schering en inslag is, de één spreekt en de ander hult zich om wat voor motieven ook in stilzwijgen. Daar kunnen tal van schrijvers van bezwaarschriften in deze dagen van medespreken. Bij scherpe polemiek is er tenminste nog het onderling verkeer, de uitwisseling van gedachten, al zijn die dan misschien wel eens in een stekeligen vorm gegoten. Maar bij zwijgen en doodzwijgen is er het volkomen loslaten van elkander. Dan behandelen wij elkander, zooals wij zelfs een heiden en een tollenaar niet behandelen mogen. Er is valschheid van tong In het spreken, maar erger in het zwijgen.

Boven - dit stukje plaatste ik: Hoe het in de hedendaagsche tenten Kedars toegaat. Tot dit opschrift kwam ik na lezing van de preek van prof. dr G. Ch. Aalders, voorkomende in zijn bundel , , Het liedboeksken van Israels Pelgrims", door hem in 1920 bij J. H. Kok te Kampen uitgegeven. Prof. Aalders schreef toen over de woorden uit Psalm 120:

„O Heere! red mijne ziel van de valsche lippen, van de bedriegelijke tong. Wat zal U de bedriegelijke tong geven, of w.at zal zij U toegeven? Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders gloeiende jenever kolen. O wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kedars wone".

wone". , , De eerste indruk zou hier kunnen wezen, dat de dichter in ballingschap, buiten de palen van Israël verkeert. Doch deze indruk is niet juist. Mesech is de naam van een landstreek tusschen de Zwarte Zee en de Kaspische zee, ver in het Noord-Oosten, en Kedar is een zoon van Ismaël, en de tenten Kedars zijn dus in Arabië, diep in het Zuiden, te zoeken. Het is duidelijk dat de dichter onmogelijk kan bedoeld hebben met deze plaatsnamen een aanduiding te geven van "het oord, waar hij zich bevindt, aangezien hij niet in twee zoo ver uiteengelegen streken zich kan ophouden. Mesech en Kedar zullen te verstaan zijn als zinnebeeldige aanduidingen van het karakter der menschen in wier midden hij verkeert. De bewoners van Mesech waren woeste, wilde bergvolken, en ook de Arabische woeslijnstammen waren om hunne woestheid gevreesd. De dichter wil dus uitdrukken de barbaarschheid waarmede hij door zijne omgeving bejegend wordt. Wij zouden zeggen: het is alsof ik temidden van heidenen en Turken verkeer. Hieruit mogen wij dus opmaken, dat de booze bejegening waaronder de dichter te lijden heeft hem wordt toegevoegd door zijne eigene volksgenooten. En als bizonder tee­ kenend voor het leed, dat zij hem aandoen wordt genoemd de valschheid hunner lippen, de bedriegelijkheid van hunne tong."

Ook nü staan de tenten Kedars weer onder ons opgericht. —• Het voorgaande wil daarvan aanwijzing zijn. Er is meer.

Een Generale Synode doet bindende leeruitspraken en verklaart daarbij: Wij herhaalden en bevestigden alleen maar wat in 1905 ook reeds werd gezegd. Nauwelijks slaat de binding behoorlijk vast, of wij zien een lid der Synode, dr Hoek zich tot zijn collega ds Feenstra haasten en tot dezen zeggen: tik heb het maar niet van hooren zeggen, G.) Feenstsa, je zult wel begrepen hebben, dat jij niet langer hier in den Haag op de' classis dogmatiek kunt examineeren, ik zal dus voorstellen in jouw plaats een ander te benoemen. Het voorstel komt ter tafel, een ander wordt benoemd en ds Feenstra, algemeen geëerd schrijver van dogmatische geschriften, die wanneer mijn geheugen mij op dit punt niet bedriegt, bijkans 25 jaar lang dit werk had verricht voor- de kerken, wordt op dood spoor weggerangeerd.

Men vraagt zich onwillekeurig af: Wat is hier valsch: het woord? en welk woord? of de daad? of beide? Of behoort deze predikant ook al tot die oppositie, die volgens het schrijven der Synode aan de kerken een ongoddelijke leer heeft willen invoeren? Indien ja, hoe onkerkrechtelijk gaat men dan met hem te werk. Incongruentie tusschen woord en daad. Wijst men daarop, dan wordt dit óf doodgezwegen, óf gebagatelliseerd als bijkomstigheid óf men begint over iets anders.

Het is Synodezitting in de dagen waarin druk wordt gehandeld over het conflict met de prof. Greijdanus en Schilder. De Synode vergadert in Comité-generaal, velen wachten buiten, waaronder mijn broer te Bilthoven. Prof. dr H. N. Ridderbos komt even naiar buiten en wordt aangeklampt door vragers, die willen weteh hoe de besprekingen binnen verloopen. Publiek geeft de prof. het luchthartig cynische antwoord: Het varken hangt met zijn beide pooten op!

Is deze taal nog niet afschuwelijker, dan wanneer een jong assistent van den chirurg tot het kind, dat met kloppend hart begeerig is van hem iets te vernemen over het lot van vader, zou zeggen: Heb maar geduld, het varken ligt nog op de slachtbank.

Er wordt aan prof. Schilder een eisch gesteld van blinde gehoorzaamheid, van onderwerping van besluiten, die hij niet eens of niet eens behoorlijk kent. — Er ontstaat een uitgebreide correspondentie (zie: de Waarheid luistert nauw), waarin door K. S.«pp dat onredelijke van dien eisch steeds maar wordt teruggekomen. — Met als eenig gevolg: ontwijking, geen antwoord, zwijgen, zwijgen.

En wat zal ik nog meer zeggen? Zou ik verhalen van prof. dr G. Ch. Aalders, die haastig naar Amerika schrijft: , , Het was duidelijk dat Schilder naar een gelegenheid zocht om een conflict te veroorzaken". Zonder ook maar iets te geven, dat, zweemt naar een bewijs van dit beweren.

Men benoemt in deze dagen ter Synode der Gereformeerde Kerken commissies, waarin de schrijver van deze laatste, insinueerende regelen ook een plaats heeft gekregen, om met de Vrijgemaakte Gereformeerde Kerken in contact te treden over een mogelijke hereeniging. Men biedt zelfs als zoodanig aangediende „breukbandjes" aan. Pijnstillend wellicht, maar niet genezend. Men geneest de breuk der dochteren Mijns volks op het lichtst.

Laat men ginds (hoe pijnlijk is dat woord!) bedenken, dat behalve leerstellige en kerkrechtelijke controversen, die ons verdeeld houden, ondanks alle camouflage, er in erge mate ook nog iets anders sinds overlang tusschen ons inligt, de , , barbaarschheid" van den onbroederlijken omgang, zoo in spreken als in zwijgen en verzwijgen. Ook vandaag gaat de bede op in het licht van deze en dergelijke feiten:

O Heere! red mijne ziel van de valsche lippen, van de bedriegelijke tong.

; P. GROEN.

Indrukken van de Generale Synode.

Een tweede lectoraat.

Nog meer winst dan we in ons vorig nummer konden melden werd te Enschede geoogst voor de zaak der opleiding. Tegenover de jarenlange worsteling, om het voormalige Kampen recht te doen wedervaren komt nu het prachtige élan, waarmee de synode de Theologische Hoogeschool tot nieuwen wasdom brengt. Want nog een tweede lector is benoemd: ds D. K. Wielenga zal in deze qualiteit de zending doceeren.

De instelling van dit lectoraat is nog niet bedoeld als definitief. Met andere woorden: men heeft niet gezegd: er moet een vast lectoraat zijn, en nu gaan we naar een man zoeken, die de functie kan vervullen. Neen — de redeneering was een andere: men vond een man, die vanzelf opviel door zijn qualiteiten, men zei toen: dien moeten we zien te annexeeren voor ons Theologisch onderwijs in de zendingsvakken. Op zichzelf zou' het vak , , zending" ook wel door den hoogleeraar in de ambtelijke vakken kunnen worden onderwezen; zop heeft prof. dr T. Hoekstra» het langen tijd gedaan. Maar nu er iemand is van de qualiteiten van ds Wielenga, nu zou het een verzuim geweest zijn, als men hém niet had verbonden aan de theologische opleiding.

Ds Wielenga is, om zoo te zeggen, erfelijk belast. Men kan ook in goeden zin be-last zijn. Zijn vader heeft jaren lang zich in de zendingszaken ingewerkt. Onze oudere lezers kennen hem nog uit de kolommen van ons blad. En de zoon gaat in de lijn van zijn vader voort. Zijn bibliotheek is in de richting der zendingsstudie uitnemend bijgehouden. Zijn kennis van onderscheiden zendingsstroomingen, en •— methoden en — terreinen is breed en tevens gedetailleerd. Van de valsche religies weet hij zeer veel. Kortom: de keus is vanzelf gegeven geweest.

Wij verblijden ons erover, dat onze studenten in de zendingskwesties goede voorlichting kunnen ontvangen. Een kerk, die haar zendingsroeping niet meer ziet, is aan het oordeel der verdorring prijsgegeven. De cate­ chismus leert ons vragen: bewaar en vermeerder uw kerk. Anderen hebben van het „vermeerderen" (oecumenische synode, zendingsprofessoraten, zendingscentrum) den mond vol, maar schoten in het „bewaren" schromelijk te kort (de kerkelijke stijl verloochend, de kerkorde vertrapt, schijntucht, „perfectie" zonder profetendrift). Wij liepen gevaar, met het „bewaren" ons zéér druk te maken (de vrijmaking), < 3at we het „vermeerderen" (de zending) uit het oog zouden verliezen. Voor dat gevaar bleven we aanvankelijk bewaard. Laat ons blijven waken, opdat niet het evenwicht in ons bidden, d.w.z. deszelfs wetmatigheid, verloren ga.

De naam der kerken.

Interessante besprekingen zijn gewijd aan de •vraag, hoe' officieel de naam der kerken luiden zou.

Men kan veilig zeggen, dat er onder de , , vrijgemaakten" we! zoo goed als niemand was, die voor zichzelf niet overtuigd was, dat de aloude naam , , De Gereformeerde kerken in Nederland" ons toekwam. We zijn immers niet veranderd. Wij zijn slechts uitgeworpen OMDAT we ons strikt hielden aan de bestaande papieren der kerk, belijdenis en kerkenordening. De door en door onware rapporten, waarmee dr Nauta zijn naam ontsierd heeft, mogen nóg zoo vaak in de schorsings-zaak- Schilder uilroepen: „laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden", — het feit blijft bestaan, dat de orde verstoord is door hem en de zijnen. Zij hebben het verwijt van revolutie afgewenteld naar den man, "aie het hun zelf voorwierp, maar hun argumentatie was in strijd met de feilen en met de aangenomen kerkelijke ordeningen. Deswege bleven we eenvoudig wat we waren: bij ónsis niets veranderd. Geen nieuwe formule toegevoegd als bindend, en dus als belijdenis-stuk. Geen artikel der kerkorde geschonden.

Alleen maar: mochten wij al voor ons zelt in dezen ten volle verzekerd zijn, men ontveinsde zich niet, dat er moeilijkheden konden komen ter zake van het verkeer met de buitenwereld. De post, b.v. zou, indien we geen nadere onderscheiding gaven, niet weten, waar een brjef, geadresseerd aan , , De Gereformeerde kerk", te bezorgen viel. Notarissen konden in de uitkeering van legaten aan „De Gereformeerde kerk" voor soortgelijke moeilijkheden komen te staan. Dit zijn maar enkele voorbeelden van de verwikkelingen, die behoud van den onveranderden, of niet-gepraeciseerden naam kon meebrengen.

Ter synode nu was al aanstonds vooropgezet de meening, dat het goed zou zijn, den naam niet te veranderen. Bij hen, die deze gedragslijn voorstonden, leefde de overtuiging, dat zulk standpunt het eenige was, dat men het geloofs-standpunt kon noemen. Geloofs-standpunt. Niet rechts of links zien. Niet vragen naar de gevolgen. Niet ons laten bepalen door anderen. Niet prijsgeven , , onze praetentie", dat we onveranderd zijn gebleven, en dat het juist de anderen zijn, die ophielden te wezen, wat ze tot vóór korten tijd waren. Te meer niet, omdat de eerenaam , , gereformeerd" aan die anderen in.velerlei cpzichl niet meer toekomt. Ze hebben immers in betrekking tot het kerkrecht de gereformeerde lijn verlaten. En ook in betreklcing tot de leer deden ze dit. Hun sacraments-opvalting was een andere dan die der belijdenis. Hun doopsleer druischte in tegen het doopsformulier. Hun „bindings-decreet" verloochende wat de Schrift ter zake van de kerkelijke bindings-rechten en de grenzen van dat recht zoo duidelijk leert, uitgedrukt als het is in artikel 7 der Belijdenis.

Na ampele bespreking bleek dit gevoelen de overhand te behouden. Het principieele geding was hiermee beslecht.

Maar daarnaast bleef men de oogen open houden voor de practische bezwaren, zooeven aangeduid. En zoo teekende zich al spoedig in groote trekken de te nemen beslissing af:

a) den eigenlijken naam ongewijzigd laten; b) dit officieel vastleggen; c) ter wille van mogelijke misverstanden in betrekking

tot de adresseering van brieven enz. een kleine formule opnemen, die evenwel niet tot den eigenlijken naam zou beliooren, doch niets meer te beteekenen had dan een [„postale" aanduiding; zoo bv. als iemand, die Jan Pieterse heet, doch dezen naam met een anderen man gemeen heeft, in den burgelijken stand alleen maar als Jan Pieterse bekend staat, doch in de wandeling zich een nadere aanduiding veroorlooft van , , Senior" of , , Junior", of ook van , , J-zoon" dan wel , , H-zoon"; d) ook dit detail officieel vastleggen.

Toen men eenmaal zoover gevorderd was, kwam vervolgens de vraag op: welke postale aanduiding zou het dan moeten zijn? Althans voor de kerken in verband? Reeds was algemeen ingeburgerd de nadere aanduiding: „vrijgemaakt naar art. 31 K.O.". Maar het gevaar was niet uitgesloten, dat men daar een ollicieelen naam in lezen zou. En dat was nooit de bedoeling geweest. Het woord , , vrijgemaakt" schijnt geïnspireerd te zijn door de , , Acte'van Vrijmaking of Wederkeer", voorgelezen in de bekende Haagsche vergadering van Augustus 1944, een vergadering, welke steeds meer blijkt op tijd gekomen te. zijn, en waarvan dankbaar getuigd worden mag, dat zij onder de leiding Gods het gelaat van ons volksleven heeft vernieuwd. Zonder haar zou, meenen we, de viijmaking niet gekomen zijn tot die verrassende en verwonderlijke zegeningen, die de Vrijmaking zich ziet toegewezen. Zegeningen, die in omvang en beteekenis reeds nu na een jaar verre achter zich laten wat de Afscheiding en ook de Doleantie na veel of betrekkelijk langer periode mocht not^eren als verkregen geloofswinst. Men treft evenwel in deze „Acte van Vrijmaking of Wederkeer" ook het woord „Wederkeer" aan. Even goed zou dus van „Wedergekeerd" als van „Vrijgemaakte" kerken te spreken zijn geweest.

Zoo raakte de postale aanduiding , , Vrijgemaakt naar art. 31 K.O." in de synodale debatten haast vanzelf op den achtergrond. Het woord , , Vrijgemaakt" gaf wel een aanduiding van het opnieuw tot reformatie komen der kerken in de punf-handeling der op een bepaalden dag geschiede Vrijmaking aan, doch het liet onaangeduid de /iy'n-handeling van het na dien bepaalden datum.voortgezette kerkelijke leven.

Wat, evenwel in deze algemeen ingeburgerde nadere aanduiding bleef bekoren, was de verwijzing naar art.

31 K.O. Dit artikel moest, vond men, toch op een of andere wijze 2i]n plaats behouden in de gewenschte officieuze postale onderscheiding. Want op artikel 31 zat eigenlijk alles vast in de bekende schorsings-kwesties. De „synode" schermde er mee. Wij beriepen ons erop. Want de „synode" heeft met dit artikel een droef spel gespeeld. Ze gaf er een dusgenaamde „interpretatie" van, die evenwel beelemaal geen interpretatie was. Een tekst, die onduidelijk is, dien kan'men „interpreteeren", de een zóó, de ander zóó. Doet zich zulk een geval voor, dan doet een minderheid, die tijdelijk verhinderd is, haar stem te doen hooren, er niet verkeerd aan, als zij verklaart: „uw interpretatie, meerderheid, lijkt me wel onjuist, maar terwille van het behoud der eenheid, wil ik me, in alwachting van nader onderzoek, mits wij daar samen ons toe willen zetten, wel voortoopig daarnaar schikken, we kunnen dan later zien, welke „interpretatie" juist is. Nog eens, zooiets is zedelijk geoorloofd, wanneer ds te interpfeteeren tekst (van belijdenis of kerkenordening heusch onduidelijk is). Maar in het onderhavige geval was de tekst niet in het minst onduidelijk. Er staat immers: de besluiten eener meerdere (breedere) vergadering zijn vast en bondig TENZIJ ze worden bewezen te strijden met Schrift of kerkenordening, TENZIJ. In dat geval worden de besluiten niet gearresteerd of geratificeerd, zooals de Ofticieele termen luiden (ratificatie, o dr K. Dijk!). En wat maakte de „synode" nu daarvan? Het woord „TENZIJ" „interpreteerde" ze, ALSOF er stond: „IN ELK GEVAL TOT­ DAT". Ge moet, zoo orakelde zij, de besluiten in elk geval arresteeren of ratificeeren TOTDAT (over een jaar of drie) uw bewijs van strijdigheid met Schrift of kerkenordening is ingediend bij de volgende synode en door haar of een volgende is aanvaard. Het kan dus drie jaar duren. Maar ook wel zes. En gedurende al die jaren, drie of zes, moet ge in elk geval, tenminste als ge binnen het verband blijft, ALLE besluiten, al zijn ze ook tegen de Schrift, uitvoeren. Aldus de „synode".

Welnu, dit was geen „interpreteeren".

Het was, rondweg gesproken itnoeien.

Het was verJcrachien.

Het was het kerkenordenings-woord, dat hier wel degelijk Gods Woord was (immers een geboden maatregel tegen de zonde der hiërarchie) krachtloos maken door menschen-inzettingen. Precies zóó was het tragisch, maar tevens dóór en dóór zondig en ongeestelijk bedrijf van schriftgeleerden, farizeeërs, rabbijnen. Dat waren ook vaak „beste menschen". Maar ze vielen onder het oordeel van Christus: krachteloos-makers van Gods Woord door menschen-inzettingen.

Welnu, daarom mochten wij in dien onzedelijken schorsingshandel niet meegaan. We mochten van aperte verkrachting van een duidelijken tekst niet een soort van interpretatie-kwestie maken. Men mag niet een „rechter", die duidelijke wets-woorden ont-krachten wil, helpen door te zeggen; ik „interpreteer" artikel zooveel bv. het Landoorlogsreglement door de formule 2X2 = 4, of door de andere; it is smart to drive safely.

Artikel 31 bJeei dus het angelpunt in' de heele beslissende schijn-procedure-Schilder. En ook in de volgende, waarin men met het kunst-stukje van Nautaknoeiwerk met voorbeeldige kadayer-gehoorzaamheid ook voortaan opereerde. Artikel 31' kgnt volgens de „synode" maar één tiouwbreker. Volgens mij kent het er twee. De „synode" zegt: de éénige trouwbreker, dien artikel 31 kent en disqualificeert, is de man, die binnen het verband een besluit eener „meerdere" vergadering niet uitvoert, niet ratificeert. Afgeloopen. Maar de tekst van art. 31 zelf kent twee trouwbrekers, (wee woordbrekers. Nummer één is de man, die een besluit niet uitvoert ALLEEN om deze reden: het staat MIJ niet aan. Dat mag nooit de reden zijn' van niet-uitvoering. Want de alspraak was: wanneer het besluit NIET bewezen wordt te strijden met Schrift of K.O., dan voeren wij het besluit WEL uit. Maar voorts; trouwbreker nummer twee is de man, die een besluit WEL uitvoert, waarvan bewezen is, dat het strijdt met Gods Woord of de aangenomen kerkenordening. Want (wederom) de AFSPRAAK iuidde: in DAT geval doen wij het NIET. ALLE bezwaarden, die gelooven, dat er tegen de Schrift gezondigd en tegen de kerkenordening overtreden is, en toch maar blijven mee-doen, zijn trouw-brekers. Anders niet. Al hun mooie redeneerinkjes veranderen daar geen zier aan.

Welnu, men verstaat, dat onze eigen synode er daarom alles voor voelde, de verwijzing naar art. 31 te beiiouden in de te kiezen nadere postale aanduiding der vrijgemaakte, naar de oude bepalingen wedergekeerde kerken.

Zoo kwam er een voorslag, die'aldus luidde: laat die officieuze postale aanduiding bij den officieeien naam, „De Gereformeerde Kerken in Nederland" zijn: conform art. 31 K.O. Deze aanduiding had voor, dat ze kort was, het bekende artikel noemde, en zoowel bijvoegelijk naamwoord als bij-woord wezen kon.

Er waren er evenwel, die beducht waren, dat op die manier tóch weer „in de wandeling" dat woord , , conform" als een stuk van den officieelen naam zou worden aangemerkt. Een enkele waagde zich zelfs aan een voorspelling: men zou , , van den overkant" zich aan grapjes te buiten gaan en spreken van , , conformisten". Nu vond die enkeling dat heelemaal niet erg. Zelfs niet, als hij bedacht, dat de naam , , conformisten" in de geschiedenis der kerk wel eens een onaangenamen klank gehad heeft. Maar hij vond het toch wel prettig, als een andere aanduiding gevonden werd, die aan zulke grappenmakers den pas afsneed.

Ter tegemoetkoming aan dit bezwaar werd toen voorgeslagen; „onderhoudende artikel 31". Hier trad een werkwoord op. En inderdaad — het gebruik van een of ander wericwoord snijdt den pas af aan iedereen, die ïiog probeeren zou, de bloot-postale aanduiding die alleen maar verwarring wilde voorkomen, toch nog in te lijven in den officieelen naam zelf. Men kan toch moeilijk spreken van „Onderhoudende Gereformeerde Kerken". Wel van „Conforme Gereformeerde Kerken" i het- .geen overigens de verdienste zou hebben van te herinneren aan het befaamde en beruchte werkwoord „zich < : ontormeeren". Wie zich NIET conformeert aan besJuilen die tegen Schrift of K.O. indruischen, die conformeert zich JUIST WEL aan de aangenomen Kerkorde zelf en tevens aan de Schrift, waarop de Kerkenordening hier principieel teruggrijpt. Waar eventueel een wericwoordsvorm elk misverstand omtrent de alleen-maar-postale aanduiding kon afsnijden, daar bleef de keuze van zulk een werkwoord zich aanbevelen. En welk werkwoord zou zich beter voor het gestelde doel leenen dan het werkwoord „onderhouden"? Dat woord staat in het laatste artikel der Kerkgnordening zelf. Het is Nederlandsch, en geen latijn (zooals conform). Het heeft bovendien een onmiskenbaren kerk-smaak. Én het laat tenslotte ook zien, dat de vrijgemaakte kerken niet maar één oogenblik (in de pun (-handeling der vrijmaking op zekeren daturh), doch ook daarna (in de ii/n-handeling van haar voortgezette samen-leving) zich positief houden aan art. 31 K.O., en dit artikel onderhouden. Ook om zichzelf te binden aan den oer-gereformeerden inhoud van art. 31, tweede lid. Het zou wel heel slecht met die vrijgemaakte kerken staan, indien zij wel tegen een verdwaalde „synode" van synodocraten, maar niet ook tegen haar eigen „vleesch" en deszelfs regeering zich wapenden door te beloven, de alspraak van het op een kerkverbond rustende kerkverband te houden, dat men n.l. de hiërarchie zal haten als den kanker, en besluiten, welke botsen tegen Schrift of K.O. niet zal uitvoeren, noch bevelen uit te voeren. Want onze vaderen 'hebben terecht geoordeeld, dat het geestelijk is, en vroom, en voorzichtig, en antischismatiek, te bepalen, dat niet aan menschen, doch aan God altijd moet gehoorzaamd worden. De vloek der , , synodocratische" zoogenaamde „interpretatie" van art. 31 is deze, dat men binnen de heilige kerk-muren alleen maar ja-broeders kent. Men mag volgens haar geen oogenblik iets anders dan ja-zeggen. Zooveel althans het DOEN betreft. De „synode" kent geen plaats voor een interim, gedurende hetwelk de één een besluit wei uitvoert, en de ander niet. Ze schreef zoowel aan mij, als ook aan den kerkeraad van Wezep dit harde, koude, cynische, ongeestelijke, schismatieke woord; wie een besluit niet kan uitvoeren vanwege zijn consciëntie, die moet het verband maar verbreken. Het is, zoo verklaarde zij, in den stijl van de hervormde theologen uit den Doieantie-tijd, het is innerlijk tegenstrijdig, in het kerkverband te blijven, en een besluit niet uit te voeren. Maar daartegenover stelde in dienzelfden tijd Rutgers en ook Kuyper den goeden regel, dat wel degelijk voor een tijd, voor een interims-tijd, de toestand zóó icon en mag worden, dat de één een besluit wel, en de andere het niet uitvoert. Men kan binnen de heilige kerk-muren dus ook NEEN-broeders hebben naast de JA-broeders. Pijnlijk is dat, o zeker. En gevaren van anarchie zijn er wel degelijk: wat is nu niet gevaarlijk? Maar die gevaren worden grooteudeels opgeheven door het interims-karakter van zulk een'periode. Men is slechts voor een korten tijd in twee kampen verdeeld: de één WEL, de ander niet het besluit uitvoerende. En in dien tusschentijd blijft de één BROEDER van den anderf Want in die tusschenperiode vindt men elkander hierin; dat de bezwaarde zijn meening bekend maakt „in den kerkelijken weg" (d.w.z. te beginnen BIJ DEN KERKERAAD), dat hij zijn bewijzen overlegt, ze op tafel legt, dat men samen gaat zceken naar de meening der Geesten, uit de Schrift te kennen, ook gelijk ze in de K.O. is neergelegd, en dan op de volgende synode tot een beslissing komt, als op het quaestieuze punt na rijp beraad een definitieve beslissing wordt genomen. Dat is de lijn der K.O. De geduldige lijn der broederlijkheid. Dat bewaart de kerk voor „synodes", die maar erop in hakken, en zeggen: ge moet en ge zult voor ons bukken, ook wanneer ge meent, dat God het u verbiedt. Tenminste als ge in het verband wilt blijven.

De , , synode" evenwel heeft dat geduld niet gekend. Had zij zich aan deze lijn gehouden, dan ware vandaag nog nergens een vrijgemaakte kerk geweest. Want dan had het minstens drie jaar geduurd, eer zoo iets als de vrijmaking ook maar in overweging kon genomen worden. Schilder gaf DRIE JAAR. Maar de „synode" gaf DRIE MAAND. Schilder had geduid met het kerkverband. De „synode" had geen geduld. Naar vast recept begon zij de ongeduldige, toen haar eigen zonde haar tegenstander te verwijten. Hem noemde zij den ongeduldige. Den scheurmaker. De historie zal hier recht doen. Zij zal, als al de praatjesmakers-van-het-oogenblik tot zwijgen zullen zijn gebracht, constateeren, dat Schilder drie jaren en geen drie maanden respijt gaf. Het is de schuld der synodale quasie-interpretatie (lees: verkrachting) van art. 31 geweest, dat er thans ruim 170 vrijgemaakte kerken en ruim 120 dito predikanten zijn.

Ja, ja, dat befaamde artikel 31.

De „synode" roept almaar: volgt den kerkelijken weg. Maar ze breekt hem op.. Toen Schilder, nadat hij de „synode", die klaar gekomen Was, en naar huis moest, had geschreven, zich vervolgens tot de kerkenraden wendde met het oog op de volgende synode — wat hij te Wassenaar aan de synodale commissie, inclusief dr Grosheide, nadrukkelijk onder het oog heeft gebracht — noemde zij dat revolutie. Men mocht geen kerkeraden erbij halen, alleen maar „de synode". Maar daarmee was de kerkelijke weg opgeblazen. Hij blijft ook versperd, want een synode, die al maar blijft zitten, zitten, zitten, legt de kerkelijke actie der mindere vergaderingen lam (ze kijken allemaal schichtig naar de volgende zigzag-beweging der synode, en doen intusschen niets). En in de korte spanne tijds, dat men zoo vriendelijk (ik zeg: zoo brutaal) is, den kerken te laten overblijven tusschen synode I en synode II, is er geen mogelijkheid van een werkelijk volgen van den kerkelijken weg (kerkeraad, classis, particuliere synode, generale synode). Het is de , , synode", die het tafellaken doorsneed tusschen zich en den man, die in "den; kerkelijken weg serieus wil handelen, door , , van onderen op" de bezwaren bij de kerker, aden en vervolgens in behandeling te geven met het oog op de volgende synode. Het beruchte bidbriefje na de schorsing-Schilder legde dat nog eens nadrukkelijk vast: men moest alleen bij de synode met zijn bezwaren komen.

Keeren we terug naar ons uitgangspunt, dan ziet de lezer, wat er zoo al achter gelegen heeft, toen de synode der verloste kerken als postale neven-aanduiding de formule koos: onderhoudende arfiicei 31 K.O. Zoo voeren de waarlijk Gereformeerde kerken haar ouden naam. Ze geven niet vrijwillig haar eerstgeboorterecht prijs. Ze laten niet zich uitschakelen, ook niet door een anderen naam te kiezen, en daarmee de tegenpartij (die zelf zoo heeten wil, .want ZIJ begon te procedeeren, en gaat daarmee voort) te helpen aan een schijn-argument: gij hebt immers zelf al toegegeven, dat ge wat anders zijt?

De gekozen formule is niet een stuk van den officieelen naam. Derhalve blijft ook iedere plaatselijke kerk vrij in het kiezen van een eigen neven-aanduiding. De kerkelijke procedure heeft niet overal denzelfden weg gevolgd. En het kan nuttig zijn, die plaatselijke verschillen in rekening te blijven brengen.

Ik hoop, de lezers met dit relaas niet te hebben verveeld. Het kan zijn nut hebben, de achtergronden te laten zien van een beslissing, waaraan wel een en ander \'ast zit. En een klein uitstapje op het gebied van het kerkrecht heeft daarbij ook apologetische waarde. Ook in den steeds noodigen arbeid van het kerkelijke zelf­

onderzoek.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 oktober 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 oktober 1945

De Reformatie | 8 Pagina's