GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Het heeft mij verheugd, dat steeds weer op politieke vergaderingen der A.R. partij, inzonderheid tot de jongeren wordt gezegd; gij moet Groen bestudeeren.

Soms komt het mij voor, dat de ouderen het nog meer noodig hebben, zoodat wij wel mogen wenschen, dat er door heel de partij heen een vurige ijver moge komen voor de studie, vooral van de oude papieren der partij.

Dit werd mij duidelijli: bij de lezing van het Februari-nmnmer van de „Nederlandsche Gedachten". Zoo noemde ook Groen zijn bekende orfjaan. Het kan echter ook in een politieke partij zoo zijn, dat men met den naam de zaak nog niet goed overneemt.

Het eerste stuk heeft tot titel: „Schouder aan schouder" en biedt ons het nu als juist gewaarmerkte verslag van een van des heeren Schoutens redevoeringen.

Het is een authentiek verslag en ik zeg dit, omdat ik, hoe verliefd ook op de journalistiek, altijd een beetje bang ben voor cöurantenverslagen. Ze laten iemand soms het omgekeerde zeggen van wat hij werkelijk zei.

Maar dit verslag is nu juist, hoezeer er soms iets instaat, dat beter andersom ware gesproken.

Want de heer Schouten verklaart zich homogeen met datgene, wat prof. Diepenhorst den jongeren leert omtrent de kerk. Met dezen geleerde meent hij, dat „de Kerk in haar institutairen, of wil men, in haar verschijningsvorm in de bijzondere ambten, de bediening van het Woord, Sacramenten en tucht niet geroepen is actief op het terrein der staatkunde op te treden".

Zoo'n zinnetje doet ons nu zonneklaar zien hoever de A.R. partij van het spoor der Reformatie, waaruit zij geboren is, en dat haaj-door Groen zoo zuiver werd voorgeteekend, is afgeweken.

De onderscheiding: wezen en verschijning der kerk, — het fundament van de z.g.n. pluriformiteit — ja, daar zit Plato in of Kant, maar zeker niet de 'Reformatie en evenmin Groen.

Voorts zou het bijzondere ambt in de bediening van Woord, Sacramenten en tucht, niet actief mogen optreden op het terrein — daar heeft men de gemeene gratie — der staatkunde.

Wat noemt men actief optreden ? De prediking van het Woord is altijd actief, meer dan eenig ding. En dat voor heel het leven, zal het goed zijn. Maar wat de tucht in haar actief optreden betreft: behoorde daar ook toe het optreden van een gereformeerde synode tegen nationaal-socialist en christendemocraat?

In die dagen van feilen strijd werd eens op een onzer politieke vergaderingen de wensch geuit, dat de partij zich wenden zou tot de kerkeraden der gereformeerde kerken met het verzoek leden der Christen-democratische partij onder haar tucht te plaatsen. Ik heb mij daartegen toen aanstonds met kracht verzet, want een politieke partij heeft de kerk haar roeping inzake de tucht in bepaalde gevallen niet te wijzen.

Heel iets anders zou zijn, als zulk een politieke partij, uit de reformatie geboren, zag, dat de kerk haar tucht algeheel bedierf: uitbande, wie trouw was aan de Schrift, met blijdschap begroette, die de Schrift loochende. Dat zag Groen, en daarom waarschuwde hij en streed hij voor de afgescheidenen tegen een goddelooze kerkelijke hiërarchie.

En als nu een kerkeraad eener zich noemende gereformeerde kerk mij als revolutionair en scheurmaker uit zijn en mijn kerk werpt, krachtens de" bekende artikelen der kerkenorde, en ik word door den voorzitter van dien kerkeraad den volgenden avond op - een vergadering der kiesvereeniging als geestverwant en zuiver antirevolutionair begroet, dan vraag ik, of de liefde voor dien man, ja voor kerk-en volk en vaderland niet van mij eischt, dat ik hem zeg: ik wilde toch wel even met U over die tucht spreken, en als hij dan zegt: och lieve man, dat moet U niet zoo ernstig nemen, is het dan niet, of alle fundamenten van het leven wankelen?

Zoo ernstig nam Groen het verband van Kerk en Staat.

Maar als ik dan daarna ten antwoord ontvang, in tumult van woede, en in krachtig woord: dat komt hier niet ter sprake hoe erg is het dan wel geworden ?

In de rede van den heer Schouten wordt gesproken over „de kerk als zoodanig" —; ik vraag: wat is dat voor een ding? '

Groen van Prinsterer kende zulke niet. uitdrukkingen

Hij was tegen scheiding van Kerk en Staat; pleitte alleen maar voor beider onafhankelijkheid zelfstandigheid. hij en

Maar ook over beider nauwe samenwerking en, dat kan samengaan, naar zijn oordeel, als men maar eerst goed verstaat, welke roeping beide van Gods wege ontvingen.

Hoe word ik nu getroffen, als ik na de lezing van Groens werkje, van hetwelk ik in een vorigen brief sprak, in de huidige , , Nederlandsche Gedachten" lees: „de kerkzaak blijve buiten de politiek en dus blijve ze er zeker buiten, als ze loopt over den uitleg van bepaalde artikelen der confessie, Kerkenorde en wat dies meer zij".

Nu, er behoeft, wat mij betreft, niets bij te komen, het is zoo al meer dan genoeg.

Groen sprak nimmer over de A.-R, partij, of hij gewaagde van de Reformatie en van de symbolen der gereformeerde kerken.

Ook sprak hij veel over de kerkenorde der vaderen en getuigde voor zijn presbyteriaansche beginselen, die hij daaromtrent huldigde, omdat hij met al zijn kracht opkwam tegen de hiërarchie van toen.

Hij nam het op voor de Afgescheidenen, al vond hij de afscheiding prematuur, maar mijn plicht is. zeide hij, in de kerk te blijven en als zij te strijden voor de goede orde in de kerk en hij getuigde daarvan in zijn politieke kamp.

Men hield hem voor, dat hij de religie mengde in de politiek. Hij antwoordde; ik ken één principe, dat mijn beginselen bepaalt zoo voor de Kerk als voor den Staat.

En toen men hem er op wees, dat hij het zelfs opnam voor de Dordtsche leerregels en dat immers zoo vreeselijke leerstuk der Uitverkiezing, deed hij tweeerlei: hij verdedigde ook dit belijden der vaderen, en hij meende, dat dit voor zijn eeuw niet het Schibboleth in de partijvorming behoefde te zijn.

Nu werd ons voorheen verteld, dat Groen moeite had met dit leerstuk, en dat hij eerst op zijn sterfbed er den rijken troost in leerde vinden.

Het boekje, dat ik thans noemde, spreekt wel anders.

Er waren er toen, die zeiden: de Bijbel als grondslag, dat is voldoende. Neen, zei Groen, want het is een feit, dat die Bijbel tot steun voor allerlei dwalingen wordt ingeroepen. Als gij meent daarmee te kunnen volstaan, loopt gij gevaar zelfs in het ongeloof te vervallen. Neem de belijdenis weg, en gij hebt geen kerk meer.

En, zoo vervolgde hij, hoe dankbaar moeten wij zijn, dat onze vaderen toen met zoo preciese scherpte de belijdenis der Uitverkiezing hebben gehandhaafd, want de strijd liep toen tegen pelagianen, socinianen, arminianen. Het ging om het handhaven der vrije genade.

Dat werd toen allerwege begrepen. De Dordtsche synode was trouwens echt oecimienisch. Daar waren de gereformeerde kerken uit verschillende landen vertegenwoordigd.

Groen geeft dan verschillende bewijzen voor dit zeggen.

En dan verklaart hij, dat wij dit belijden niet mogen loochenen of schrappen uit de belijdenis — bldz. 20: il ne s' agit nuUement disais-je, de nier cette doctrine et de rayer de nos livres symljoliques — het gaat er om te letten op de realiteit van de actueele situatie.

Deze belijdenis werd, naar hij voorts opmerkte, menigmaal verkeerd begrepen en toegepast; en wie zou dat kunnen ontkennen, die verleden en heden kent?

En nu meende hij, dat in zijn dagen deze belijdenis in den geweldigen strijd der christenheid tegen de revolutie niet op den voorgrond moest worden geplaatst.

Wij kunnen er over spreken, of dit juist van hem was gezien. Niet voor alles, zeker.

Toen men eenige jaren geleden een Calvinistenbond wilde en daarin ook opnemen mannen als den bekenden Geneefschen predikant Choisy, werd terecht gezegd: dat gaat niet. Daarop werd door dr H. H. Kuyper opgemerkt: Choisy loochent de uitverkiezing, maar Groen aanvaardde die ook niet. En daarop hel) ik toen geantwoord: het verschil is zeer groot, want Choisy zegt: de Schrift leert de uitverkiezing, maar ik aanvaard de Schrift in dat opzicht niet.

Hij was ethisch: Gods Woord i n den Bijbel, én wat besliste was het „geloof der gemeente".

Maar daarvan moest Groen zeker niets hebben. Uit dit alles blijkt nu overduidelijk — en als ik ruimte had zou ik met heel het genoemde werkje van Groen wel willen doorgaan — dat Groen de antirevolutionaire partij als belijdenispartij kenmerkte, en zeer zeker niet voldaan zou wezen, wanneer men zei: wel scheiding van Kerk en Staat, maar niet van Staat en Godsdienst. Want hij geloofde, dat de ware dienst des Heeren onafscheidelijk verbonden is aan het belijden en beleven der ware Kerk, de Kerk der Reformatie.

Hij kende niet de philosophische onderscheiding van wezen en verschijning, hoeveel hij ook van Plato hield.

Want hij kon van het liberalisme van zijn dagen leeren, hoe gevaarlijk zulke onderscheiding zelfs was voor den Staat. Heel de staatsvergoding van een Thorbecke berustte daarop.

In een artikel over de werkwijze der jongerenclubs wordt in de , , Nederlandsche Gedachten" — van thans gezegd: wij moeten naar de Schrift terug, en dan wordt herinnerd aan Groens woord: Schrift en historie. Dit is niet volledig. Groen zei: naar de Schrift terug, ja, zooals die door onze vaderen werd beleden. Schrift en belijdenis, fundament f> ok voor de antirevolutionaire, confessioneele, orthodoxe partij.

Teekenend voor de huidige situatie is voorts, dat tot de jongerenclubs wordt gezegd: gij moet behandelen het onderwerp: Kerk en Staat. Dat onderwerp moet geplaatst worden middenin de politieke belangstelling. Dit lijkt ons volkomen juist.

Maar dan moet het goed geschieden en eerlijk. Het onderwerp staat in het centrum der politieke belangstelling.

De heer Schouten spreekt er over en geeft zijn belijden omtrent de kerk. En omtrent haar tucht. En omtrent de kerkenorde.

En prof. Diepenhorst getuigt er van in zijn leerboekje voor de jongeren. En die jongeren zullen door een bevoegde in deze zaak moeten worden onderwezen. Maar hoe?

Wel, zij moeten leeren de roomscbe en de luthersche opvatting, en kunnen spreken met de christelijke leden van de partij van den arbeid. Ja ook met de christelijk historischen en de staatkundig gereformeerden. Ook moet bekeken wat Hoedemaker zegt, en prof. van Ruler, de Barthiaan, en prof. Berkhof. Wat een standpunten!

Alleen maar, wie zwijgen moeten, dat zijn wij vrijgemaakten.

Waarvan gezwegen moet worden, dat zijn, volgens den heer Schouten bepaalde artikelen van de belijdenis der vaderen.

De uitleg blijve er zeker buiten. Laat, zoo wordt geroepen, nimmer toe, dat hieromtrent maar wordt gerept.

Maar — gaat het dan nog aan om te spreken van „Nederlandsche Gedachten" ?

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 maart 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 maart 1948

De Reformatie | 8 Pagina's