GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De gesloten poort: SOUVEREINE ZELFBESCHERMING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De gesloten poort: SOUVEREINE ZELFBESCHERMING

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen deed Hij mij wederkeeren den weg (naar) de poort des buitensten heiligdoms, die naar het Oosten zag; en die was toegesloten. En de HEERE zeide tot mij: eze poort zal toegesloten zijn, zij zal niet geopend worden, noch iemand door dezelve ingaan, omdat de HEERE, de God Israels, door dezelve is ingegaan; daarom zal zij toegesloten zijn. Ezech. 44 : 1, 2.

Deze tekst heeft wel een wisselvallig lot ondergaan wat betreft de aandacht die Gods volk aan hem heeft besteed. „Haeo porta clausa erit", , , deze poort zal gesloten zijn", die woorden in de Vulgaat-vertaling werden in de nieuw-testamentische kerkhistorie bekend, sinds de „kerkvaders" hun wat al te scherpzinnige verklaring er aan verbonden en deze verklaring van kracht werd in die kerk, welke aan de traditie der kerkvaders, pausen en concilies meer waarde hechtte dan aan het gezag van het Woord des Heeren zelf en dat alleen. Immers, deze tekstwoorden zijn in de Roomsche kerk een steunpilaar geworden voor de leer van deblijvende maagdelijkheid van de moeder des Heeren, zoowel tijdens als na Zijn geboorte. Het is de bekende leer van den „uterus clausus", de gesloten baarmoeder van de heilige maagd Maria, welke men op deze woorden heeft willen , .gronden".

Zulk een verklaring kan een gereformeerde verklaarder als A. Noordtzij met recht afdoen door kortweg te verklaren, dat zij hem „ten eenenmale onbegrijpelijk — en, om de waarheid te zeggen: ongepast — is" (K.V., p. 446). De gereformeerde dogmatiek mag hem alleen maar bijvallen, gelijk zij ook verder gereedelijk kan aantoonen, hoe deze leer van wel heel onjuiste vooronderstellingen, bijvoorbeeld inzake natuur .en genade, uitgaat.

Evenwel, daarmede ware door ons aan dezen tekst zelf nog geen voldoende recht gedaan. Want de Roomsche dogmatiek mag dan een overmatige en geheel onjuist gerichte aandacht aan hem hebben besteed, a a n d a c h t zal hij intusschen wel degelijk moeten ontvangen, j u i si t van de reformatorische kerk, en van haar in groote mate. Want zoo gedwongen, ja ongepast, als het is, hem door middel van een eigenzinnige en dan nog slecht geslaagde allegorie speciaal te doen spreken van de natuurlijke organen, die de Geest heeft willen gebruiken, om den Zoon Zijn lichaam te bereiden, zoo noodzakelijk en gepast is het in deze woorden God te hooren spreken van héél het werk der herschepping, der verlossing, der levendmaking, der wedergeboorte en vernieuwing — en dus wel degelijk ook van het souvereine heilswerk Gods in de geboorte van den Verlosser — gelijk dit werk daar bij Ezechiël, in ballingschapstijd en - land door God zelf aan de orde wordt gesteld. De Roomsche exegese moge een zeer onzuiver geluid, ja een wanklank, hebben ontlokt aan de door haar beroerde snaren, zij heeft dan toch althans één z u i v e r e snaar geraakt, en de kerk die haar bindingen verwierp versta haar e i g e n roeping om te vertolken de muziek, waarvan de Geest van Christus het notenbeeld liet opschrijven door Ezechiël.

Wie zulks ook maar poogt te doen, moge beginnen met op te merken, dat deze tekst minder rechtstreeks ziet op de geboorte van Jezus dan wel op de wedergeboorte van Gods volk. Daarbij bedoelen we dit woord zoo universeel als de Schrift daarvan spreken kan, hetzij haar woordkeus meer letterlijk van wederverwekking dan wel van her geboo/rte bepaald gewaagt. Wedergeboorte is het wanneer ik eiken ochtend mag ontwaken in de gunst Gods, erkennende, dat Zijn goedertierenheden weer nieuw zijn (Klaagl. 3 : 23). Wedergeboorte is het uiteindelijk en alomvattend, wanneer Gods volk in den weg van opstanding des vleesches en verandering-in-eenpunt-des-tijds het leven ontvangt op de nieuwe aarde (vgl. Matth. 19 : 28). En wedergeboorte is het telkenmale, wanneer God Zijn volk uitleidt uit het diensthuis, of uit „een" diensthuis, en in den weg van vrijmaking uit doodsche banden doet wederkeeren tot de vrijheid en blijdschap van het verloste leven. Zoo was 1944 ons een wedergeboorte, zoo was het 1886, 1834, zoo was het in de uitleiding uit het diensthuis van Roomsche bindingen, zoo was het toen God Zijn voik opvoerde uit het wreede Egypte — eh zoo was het ook wel zeer bijzonder toen God Zijn zwaar gekastijde, ja aan den ballingschapsdood overgegeven volk, kwam spreken van terugkeer naar het beloofde land, van levendmaking der dorre doodsbeenderen (Ezech. 37), en van den nieuwen tempel, in visionair bestek Ezechiël getoond (40—48). Hetgeen in deze hoofdstukken de Heere voor oogen stelt in oud-testamentische beelden-en cultustaal, is een grootsch werk van louter wederverwekking en wedergeboorte, van levendmaking uit den dood, regeneratie en vivicatie, van justificatie, sanctificatie en glorificatie — het een van het ander niet te scheiden, en in het kader van dit tempelvisioeh ook dikwijls nauwelijks te onderscheiden.

* Graag zeggen we het zóó, in de wetenschap dat de formuleering in dogmatisch opzicht een lacune blijft vertoonen — wat uitteraard iets anders is dan dat zij een onjuistheid laat bestaan. Maar door het anders en scherper te willen zeggen, zouden we, evenals die 'Roomsche tekstverklaring het deed, zij het in andere richting, de majesteit van Ezechiëls tempelgezicht geweld aandoen. Want een van de aangrijpende eigenschappen daarin is zeker wel de eenheid van compositie ondanks zooveel elkaar in den tijd en naar be­ perkte logica schijnbaar tegensprekende gegevens.

Om dit te verduidelijken stellen we nu, in dit slotartikel van deze reeks eens apart de vraag, die reeds eenige weken ons bezig hield : opwelkentijd hebben deze profetieën betrekking? Op den tijd — ziedaar de eerste mogelijkheid — na terugkeer uit b a l l i n g s c h a p ? En daarop is te antwoorden: a, dat wel in elk geval. Maar we wezen er reeds op, dat bij voorbaat kan vast staan, hoe weinig dit tempelbestek in de concrete werkelijkheid van het den ballingen bekende heilige land zou zijn door te voeren, zoodat het wel zeer „onpractisch" lijkt. En een werkelijke tempel en tempeldienst naar dit model is er dan ook na den terugkeer in Jeruzalem niet tot stand gekomen; alles werd veeleer wederom ingericht, zooveel dat nog mogelijk was (toen bijvoorbeeld de ark niet terugkeerde) naar het model van den Sinaï en de orde van den ouden tempel. — Ziet dan deze profetie op den tijd van het Nieuw Verbond, de bedeeling des Geestesen der v r ijl h e i d ? En weer moeten we zeggen: zeker, veel is er in deze hoofdstukken, dat in dezen nieuw-testamentischen tijd vervuld mag heeten en dagelijks zich vervullend. Maar werkelijk beantwoorden doet ook deze eindtijd al weer niet aan de voorzegging en teekening in bijzonderheden van dezen toekomsttempel — want de zonden van deformatie en verontreiniging van Gods heiligheden heeten hier meermalen zoo goed als uitgebannen (vgl. onder meer het besproken gedeelte 43 : 7—9) en toch is de kerkelijke werkelijkheid voor onze oogen telkenmale tot vandaag toe nog zoo geweest, dat ook ons deze prediking moest beschamen over onze gruwelen van deformatorische ongerechtigheden in nieuw-testamentisch kerk-, dat is tempelverband (vgl. 43 : 10—11). — Heeft dan — de derde mogelijkheid — de Geest der profetie het oog op de verste toekomst, den nieuwen hemel en de nieuwe aarde? En nogmaals, en nu wel het luidst, moeten wij zeggen: is en zeker, want daar wordt pas werkelijk gezien en kent zichzelf het herboren en verheerlijkte Israël, dat zonder benauwing van doodsvijanden mag verkeeren met God en daar is pas zonder smet of rimpel alles van Zijn heiligheid vervuld, waar Hij alles zal zijn in allen (vgl. 43 : 12). Maar toch is aanstonds duidelijk, dat ook daarmee geen bevredigend antwoord wordt gegeven op de gestelde vraag. Want van d e nieuwe aarde en met name het nieuwe Jeruzalem zegt J o h a n n e s in de beschrijving van z ij n visioen: aar was geen tempel, want de Heere is haar tempel en het Lam. Is daarmee niet volkomen tegengesteld de prediking van dezen oud-testamentischen profeet, die negen hoofdstukken vol schrijft over een tempel der toekomst als definitieve woning van Gods heerlijkheid?

En voorts, waar wil men dan heen met al hetgeen aan resteerende zonde dan toch nog gevonden wordt? Wanneer misschien iemand zegt: at ziet op het Nieuw Verbond, waarin de justificatie is geschied eens en voor goed (Golgotha), maar de sanctificatie nog zich doorzet van dag tot. dag, terwijl de glorificatie pas komt in den dag der dagen — dan ware (afgezien nog van deze hanteering der onderscheiding zelf) te antwoorden: aar hoe dan te denken over zooveel bepalingen in al deze hoofdstukken, waardoor de binding n a u w e r wordt aangehaald in plaats van dat de teugel wordt gevierd? „Nieuw Verbond" zegt immers: rijheid des Geestes; het kind, dat eerst door den paedagoog naar school werd gestuurd (Gal. 4 : 24) is nu uit die leerschool der dienstbaarheid ontslagen. Maar Ezechiël moet menige bepaling bekend maken waardoor het snoer van Mozes voor de toekomst nog s t r a k k e r wordt getrokken. We denken aan onzen tekst: en heele poort van den tempel die nooit en voor niemand geopend mag worden om doorgang te verkrijgen, wijl hij voor God alleen is gereserveerd. Of we denken aan de voorschriften voor de tempeldienaars in cap. 44, die nog veel strenger zijn dan de mozaïsche; zoo mag „binnen den heiligen kring" (Noordtzij) ten eenenmale geen wol gedragen worden en wordt de priester bij de keuze zijner vrouw nog meer beperkt dan sinds den Sinaï het geval was. Het lijkt er dus op, dat hier het kind nog meer der dienstbaarheid onderworpen wordt, als de Heere zegt: ij zijn zoo rebelsch geweest, dat de pin des te meer op hun neus wordt gezet. Kortom, wie voor deze prediking het oor open zet, wordt verbaasd door zooveel tegengestelde elementen. Waar het den eenen keer is: lles is allerheiligst in heel het gebied, de oude gradatie is opgeheven, daar blijkt elders een heilige „kring" toch nog wel weer degelijk en met nog scherper regels te bestaan. Terwijl eenerzijds het parool luidt „vrijheid der kinderen Gods", daar wordt het anderzijds verkondigd in termen, gekozen uit het woordenboek der verzwaarde dienstbaarheid. En deze profeet der „rechtlijnigheid" (vgl. 1 : 12, e.v.) zou door iemand die een beetje fantaseeren kan, gemakkelijk kunnen worden gepresenteerd als de Vader van alle dialectiek binnen de „ruimte der kerk", om een onvervalscht dialectischen term van vandaag te gebruiken.

En nu weten we wel, dat er een eenvoudige term en een dito beeld voorhanden is, om aan deze moeilijkheden min of meer een einde te maken. Dte term luidt „profetisch perspectief" en het beeld is dat van het gebergte, dat uit de verte gezien één bergrug kan lijken, één bergmassief, terwijl de toerist die het massief zelf genaderd is, de aparte ruggen en. toppen onderscheidt — of ook het veirwante beeld van de allee met boomten aan weerszijden, die uit de verte beschouwd één geheel vormen, maar door den verdergaanden wandelaar als boomen stuk voor stuk worden opgemerkt en nageteld (het laatste van Noordtzij, 404). Maar term en beeld mogen juist zijn en ons op weg helpen, maar voorts blijven ze.ons toch ook weer net iets te handig. Bevredigen doen ook zij niet, wanneer we hier alles stuk voor stuk overwegen, en dat in den onderlingen samenhang. We vreezen, dat zij, als we ze gretig zouden gebruiken, het ons net iets te gemakkelijk maken, zoodat we te weinig meer zouden beven (niet dialectisch nu, maar schriftgeloovig) voor de majesteit en overweldigende kracht van de profetie in haar eigen massieve eenheid, gegeven als zij is door den Geest des Heeren. En daarom gaan we ook bij het woord van deze week niet te scherp en al te zorgvuldig onderscheiden: voor dézen tijd geldt het , , in zooverre" en voor dien weer in die mate en voor de nieuwe aarde „volmaakt", maar we laten het voor wat het is: profetisch-historische proclamatie in visionaire termen van de souv^, reiniteit en verkiezende vr ij macht des HEEREN Heeren in het werk der levendmaking van Zijn doode volk' Israël.

Want daarom gaat het hier: over dat eene groote werk der levendmaking uit den dood, rechtvaardiging,

heiliging en verheerlijking, dit werk in zijn vollen, belofte-omvang, maar iegelijk in zijn eerstvolgende concrete verwerkelijking voor wat de historie betreft. Dat wil dus zeggen: het werk der levendmaking, . uitleiding, vernieuwing, zooals het in den terugkeer uit de ballingsichap heel aanwijsbaar historisch aan de orde komt om dan ook steeds meer en rijker zich te ontplooien in komst en wederkomst van den beloofden Vorst. De poort, waarvan de tekst gewaagt, is immers die, waardoor de HEERE, de God van Israël, dezen herbouwden en hervormden tempel is binnengegaan.

Reeds in het tiende hoofdstuk beschreef Ezechiël hoe de heerlijkheid des Heeren bij de v er w o e s - t i n g van Jeruzalem den tempel door de O o s t - poort verliet. En in dit visioen der laatste hoofdstukkenreeks zag hij reeds weer die heerlijkheid des Heeren in den zooveel geestelijker nieuwen tempel wederkeeren eveneens door , , de poort die op het Oosten uitzag" (43 : 4). Daarbij nu is het, dat aansluit dit speciaal decreet, waarmee de groote Tempelbouwer wel een zeer aparte bedoeling blijkt te hebben, wanneer Hij den profeet voor niets anders dan het vernemen daarvan naar deze plaats doet geleiden (vers 1).

Het voorschrift wordt hem gedicteerd, dat deze poort zal gesloten blijven. Dat is wel wonderlijk, voor wie even de verkeerssituatie van dezen tempel zich indenkt: er waren namelijk drie poorten, waarvan juist deze Oost-poort zooveel als de hoofd ingang vormde. Behalve deze waren er slechts twee poorten in den tempelmuur, één in den Noord-en één in den Zuidmuur; de Westelijke kant moest blind blijven. Stel U nu een kerkgebouw voor of een tentoonstellingsterrein, dat drie ingangen bezit, resp. aan drie van de vier zijden, terwijl nog vóór de ingebruikneming wordt" bepaald, dat de hoofdingang in het midden, recht voor het hoofdgebouw gelegen (vergelijk hier het eigenlijke tempelgebouw) n o o i t geopend zal worden en dat niemand, ook geen voorname gast, daardoor het terrein zal mogen betreden. Gij begrijpt terstond, dat zoo'n decreet de aandacht wel bijzonder gespannen moet houden; de eene bezoeker zal den anderen aanstooten en wijzen: zie die wonderlijke poort, het meest doelmatig gelegen van alle, doch voor gebruik ten eenenmale uitgeschakeld — wat zou daar achter steken?

Zulke bevreemding en onderzoekende verwondering is het, die de Heere God met deze verordening wekken wil. Want Hij wil' het er in hameren, wat het zeggen vAl. dat Hij, met en in Zijn heerlijkheid, door dio poort den tempel in bezit heeft genomen en met Zijn aanwezigheid tot hoogheilig heeft gewijd. Hij wil het in de harten beitelen: wanneer Ik, die om uw zonde eens Mijn huis verliet, nu dit nieuwe en beter herbouv/de huis wederom ga bewonen, dan zult gij allen eens en voor goed weten, dat Ik het alléén ben, die intrek nam, dan zult gij weten dat Ik niemand duld Mij daarin te volgen, want het recht van den ingang resei; veer Ik voor Mij alleen. De hoofdingang blijft uitsluitend voor Mij. Niet om in en uit te gaan, want in dezen tempel wil God nu altijd blijven wonen, zoo heeft Hij gezegd en ook daarvan geeft deze g e-sloten poort een rustige verzekering: God, die eens de deur sloot achter Noach, sluit nu de poort definitief achter Zichzelf. Maar die poort moet dan ook in alle _ eeuwigheden een-opgericht teeken blijven van desouvereiniteit en eenig-. heid en vr ij macht van den verkiezende n God, die Zich ontfermt wiens Hij wil en verhardt dien Hij wil, die den tempel verlaat wanneer Hij zulks vanwege de zonde wil en Hem opricht en herbewoont wanneer Hij door Zijn verlossend welbehagen dit verkiest. Slechts één verzachtende bepaling kan dit decreet nevens zich dulden (vers 3): de Messiasvorst mag — niet er door gaan, maar — in de hal van dit poortgebouw spijs eten voor 's Heeren aangezicht. Hij mag op deze plaats van Gods volstrekte en zichzelf beschermende hoogheiligheid voor en namens Zijn volk eten als uit des Heeren hand en zoo het sacrament van deze verlossende vrijmacht Zich en Zijn volk toeëigenen. Maar daarmee is dan ook alles gezegd, verder valt er nu niets te verhalen, en de profeet wordt elders heengeleid (vs 4), om de heerlijkheid des Heeren zelf weer te zien als het-huisvervuUend en den Heere te hooren, die door nieuwe en meerdere voorschriften zal blijk geven van Zijn waakzaamheid over de heiligheid van dit nieuwe huis.

IC Hebben wij te veel gezegd, toen wij stelden, dat de Roomsche toepassing van den tekst op den vermeenden , , uterus clausus" van Maria wel een gruwelijken wanklank hooren deed, maar toch een s n a a r getroffen heeft die zè!f zuiver en hoogheilig is? Want wij, die er vandaag achter staan, zullen wel degelijk moeten zeggen, dat dit woord zijn kracht op het allerduidelijkst bewezen heeft in den geboorte-en ambtsweg van den eenigen Middelaar Gods en der menschen. Daarvan immers geldt het, dat geen oog het heeft. gezien, geen oor het vermocht te hooren en geen menschenhart het kon uitdenken. God was het die onberekenbaar en nimmer nagerekend Zijn intrek nam in den schoot van Maria, Zich een doortocht vervolgens baande door de engte van hel en graf en daarna met Zijn heerlijkheid kwam wonen • bij visschersmenschen, in jongelingen en jongedochters. En waar Hij aldus komt en gaat en woning maakt, daar kunt gij Hem niet inhalen, noch doen alsof gij op dien tocht Hem wel vergezellen of imiteeren kunt. Dit beteekent bijvoorbeeld, dat gij niet met Rome uw eigen heiligheidstheorie kunt opdringen aan Hem die Maria's schoot Zich dienstbaar maakte, en u verre zult houden van een goede-werken-leer, die den mensch maakt tot een, die ook zelf nog weer de verlossingspoort, open doet. En het beteekent ook, dat gij niet eigenwijs uw theorieën en bejegeningsnormen zult formuleeren omtrent de „wedergeboorte" en het „wederbarende werk des Heiligen Geestes", alsof g ij door die poort oaar binnen waart gegaan waarvan H ij zegt, dat Hij haar voor Zich reserveert. En het beteekent niet minder, dat gij over de , , vrijmaking" nooit menschelijk zult denken, hetzij door ergens een „halt" van eigen makelij te plaatsen op den weg van haar eenvoudige consequenties, hetzij ook door dit pad zélf te leggen en eigenmachtig te gaan door een vrijheidspoort, waardoor God alleen vrij makend wil naar binnen treden.

Want we vergeten niet, dat dit woord wél zijn kracht het duidelijkst bewijst in persoon en werk van Jezus, geboren uit Maria, doch allerminst tot en door Ezechiël gesproken is met den vinger bij Bethlehem of den Paaschhof — dan waren we misschien te gauw gereed — maar met den vinger eenvoudig naar de uitleiding uit de ballingsch a'p. Dat beteekent: wijzend naar de eerstvolgende concrete vr ij making en wederkeer, die God toen aan de ordehad gesteld. Wie dat vasthoudt, weet zich beschaamd (schaamte was toch het eerste doel van heel deze prediking), niet het minst door dit woord. Want let wel, dat tevoren, in den ouden tempel, een zoodanig voorschrift niet was bekend gemaakt. Toen had God nog geen reden. Zijn huis door een Oostpoort metterdaad te verlaten, laat staan daardoor erin weer te keeren. Maar n u w e 1. En nu het gaat om reformatie, om weder - keer, om herstel van hetgeen door de zonde en om de zonde vernietigd was, scherpt de Heere Zijn eischen toe in het raam van de zelfbescherming van Zijn Hoogheiligheid en Souvereine vrijmacht. Nu zegt Hij: ma reformatie luistert het nog veel nauwer dan voordien. Nu zegt Hij ook: na reiformatie zult gij temeer verstaan, dat levendmaking is Mijn wer^k alleen. Wee dus hem, die zelf consequenties maakt. Wee ook hem, die ze weigert waar zulk een God ze gebiedt. Want Hij proclameert: deze wederkeer is Mijn werk a 1 1 e e n. Dit huis werd pas huis, deze kerk werd pas kerk, dit volk werd pas weer echt volk, toen Ik met Mijn heerlijkheid hier intrek nam. Zonder deze bleef het een berg vol dorre doödsbeenderen. Maar nu Ik kwam, en woning neem, wordt het al levend door den Geest. Nu dan, wanneer Ik alleen u levend maak, zult gij Mij ook den toon laten aangeven in heel dit huis. Dan zult gij niet de - reformatie gaan nadoen. Mijn werk imiteeren op verkleinde schaal, want de mensch, die zoo doet, lach Ik weg met Mijn decreet: deze poort moet gesloten blijven, want IK ben er door gegaan en niemand nevens Mij en niemand na Mij. Maar evenmin zult gij de vrijmaking beknotten, den wederkeer beperken en into omen, want ook wie dat doet wordt door Mij weggestormd: deze poort moet gesloten blijven. Ik ben er door gegaan, zij kan en mag en zal niet weer geopend worden, niet van buiten naar binnen, maarvooral ook niet van binnen weer naar buiten, niet op den heen weg, maar op den terugweg evenmin. Want zoowel de i m i t a t i e w e g als ook de „W eg z' u - rück" is bij dezen tempel en deze poort onbekend. Deze poort immers is de weg, de schoot, het doortochtsorgaan van de heerlijkheid des Heeren, den Heere zelf, de doorgangsweg van den levendmakender!, levenverwekkenden God. De gesloten poort der levendmaking, vrijmaking en wederkeer, justificatie, sanctificatie, glorificatie.

H a e c porta clausa erit.

Want zij is het monópoliebewijs van den wederbarenden God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

De gesloten poort: SOUVEREINE ZELFBESCHERMING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's