GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater. neven

Wat mij treft - in de artikelen van dr Westerink is 'de zelfverzekerde oppervlakkigheid, waarmee hij redeneert over de dingen, die hij zoo weinig nog blijkt te verstaan, zóó zelfs, dat hij de kracht zijner eigen woorden niet kent. Ik zou dit niet zeggen, als ik het niet kon bewijzen.

Ik heb, om af te weren, dat ik tegen de wijsbegeerte of tegen de Calvinistische wijsbegeerte te velde zou zijn getrokken, mij beroepen op mijn liefhebberij inzake wijsgeerige lectuur.

Dit bewijst op zich zelve uiteraard niet, dat men wezenlijk verstaat wat men leest.

In onze jongensjaren zongen wij van Sinterklaas: tachtig jaren op zee gevaren en nimmer zout water gezien.

Het schijnt mij toe, - dat de eerste jaren der vaart op de zee der wijsbegeerte mijn bestrijder nog niet hebben geholpen, om aan dat tekort te ontkomen. Maar — hij is nog jong en het kan beteren. Echter, dan moet hij leeren zich te onthouden van de groote en verleidende vaagheden van onze dagen, vooral in den kerkelijken strijd en in 't gesprek over de samenspreking, als „verabsoluteering" en dergelijke gevaarhjke uitdrukkingen. Ik kom daar nog op terug.

Wij moeten trachten, vooral in dezen revolutionairen tijd, het prof. Isaak van Dijk, zij het bescheidenlijk, na te zeggen: ik laat mij niet verschalken door ingebeelde "kennis en groote woorden.

En dit nu geldt inzonderheid in onzen kerkelijken strijd ook onder ons, als wij zien, dat er menschen 2ijn, die, op geen enkel goed argument antwoord kunnende geven, altijd weer vluchten in de kazemat van vage, helaas soms schijnvrome woorden.

Dat is zóó vermoeiend, dat ik ook thans het betoog van dr Westerink zou laten rusten, als ik niet werkelijk bewogen was over zijn en anderer afdwaling. Een mensch moet dan maar weer zijn best doen, om scheef getrokken dingen recht te zetten.

Op drie van die dingen wil ik wijzen.

In de eerste plaats, dat dr W. slechts tweeërlei wijsbegeerte schijnt te kennen: de ongeloovige die niet, de Calvinistische die w e 1 in God gelooft.

De Calvinistische wijsbegeerte, zegt hij, heeft als allereerste beginsel, dat de gansche kosmos en ook de mensch in zijn denken Gode subject, d.i. onderworpen, is, en dat dit dan ook de basis is voor het Calvinistisch denken, dat zoo ons vertrouwen waard is.

De ongeloovige, gangbare, wijsbegeerte zou zulks niet willen aanvaarden.

Nu schijnt het dr W. onbekend te zijn, dat men met het zeggen: grondslag is, dat de mensch God erkent, Gode-subject is, of met dat andere zeggen: mijn grondslag is Gods Woord, feitelijk niets vordert.

Want ook de heidensche wijsbegeerte aanvaardde het geloof in God.

Dat deed Socrates en jijat deed Plato en dat deed Aristoteles.

Om alleen den laatste te noemen, Ovink wijst er in zijn door mij reeds genoemd werk op, dat Thomas van Aquino zich in niets laat schokken in de zekerheid, dat Aristoteles onweerlegbaar het bestaan van God heeft bewezen. Dat het a^stoteliaansch godsbegrip het ChristeUjk geloof algeheel weerspreekt, kan men den Thomisten niet duidelijk maken en toch is dit zoo.

Dr W. moet weten, dat de gevaarlijke mysticus Plotinus van de erkentenis van het bestaan van God uitgaat. Hij spreekt dan van het Eene, het Absolute. En Augustinus, die sterk onder zijn invloed stond, vond dit reeds zoo veel waard, dat hij Plotinus aan zijn hart had gedrukt, als deze de vleeschwording des Woords maar had geloofd.

Precies zoo deden de ethischen naar Schleierma-«hers wijsheid, die ook het Absolute loofden en, verwerpend de waarheid van het gansche Woord Gods, zich alleen vastklemden aan den „historisohen Jezus", Zijn kruis en opstanding en dan nog wel als geloof

der gemeente. Descartes dacht er niet aan het bestaan Gods te loochenen. Als hij bewijzen wilde, dat zijn kijk op den kosmos juist was, beriep hij zich op God, Die, zooals hij zei, ons niet zal bedriegen.

En om nu maar niet meer te noemen, bewees Hegel niet en sprak Fichte niet van de Drieëenheid Gods? Gingen zij niet handelen over de eerste hoofdstukken van Genesis, om ons die te verklaren?

Waren zij niet zeer „religieus"? William Montgomery Mc. Govern wijdt er in zijn jongste werk: „From Luther to Hitler", nog gevoelvolle woorden aan.

En wat, ten tweede, het beroep op het Woord Gods betreft, trachtte de Jood Philo niet Plato en Mozes te verzoenen?

Heeft dr W. niet gelezen, wat prof. Vollenhoven in zijn kostelijke werk over de Calvinistische wijsbegeerte van de patres zegt?

Wilde de scholastieke wijsbegeerte niet bouwen op het Woord?

Wat de nieuwere Thomisten betreft, moge ik dr W. verwijzen na^r de werken van den FVanschen wijsgeer Gilson.

En wat nu de nieuwste litteratuur betreft, die ik in dit verband dr W. kan raden ook eens ter hand te nemen, noem ik hem het werk van dien extremen nominalist Leo Schestow in zijn jongste werk „Athene imd Jeruzalem". Hoe deze zich steeds weer beroept op het Oude en op het Nieuwe Testament, inzonderheid op onzen Heiland en Heere en op den apostel Paulus: wat uit het geloof niet is, dat is zonde.

Hij erkent zelf, dat hij in dit groote werk op elke bladzijde hetzelfde zegt. En dat is ook zoo, en het is een kunst om dan toch als hij interessant te blijven. Maar hij voegrt: er aan toe: als ik maar zei wat de gangbare wijsbegeerte smaakte, dan zou men mij desondanks zeer loven. Ach ja — als ik naar den zin van dr W. had geschreven, welk een diep inzicht in de wijsbegeerte had ik dan getoond.

Zoo gaat het vaak in de wereld, waar 'men van de waarheid afwijkt.

Zoo blijkt dan, dat elke ketter zijn letter heeft.

En daarom is een wijsbegeerte alleen waarlijk Calvinistisch als de wijsgeer behjdt met de kerk der Reformatie, wat het Woord Gods is en hoe wij ons daarvoor hebben te buigen. Wat beteekent, dat hij bouwt op de Schrift, voorzeker, maar dan naar de belijdenis, die hij in de kerk bezworen heeft voor Gods aangezicht.

Schrift en belijdenis. Als ik in leer en leven daarvan afwijk, zal ik mij gehoorzaam stellen onder de tucht der ware kerk, d.i. die kerk, die de gereformeerde belijdenis, op grond van Gods Woord, belijdt de eene algemeene christelijke kerk te zijn.

Dr W. verzekert, dat de Wijsbegeerte der Wetsidee niet de plaats der kerk bepaalt, iets wat zij juist wel doet, en zulks in navolging ^'an dr Kuyper's leer.

Hij zegt ook, dat de kerk de plaats der wijsbegeerte niet zal bepalen.

Als wij de dingen nu zien, zooals zij zijn, dan spreken wij hier niet van d e wijsbegeerte, evenmin als van d e bakkerij of van d e slagerij, maar van den w ij s g e e r en van den bakker en van den s 1 a-g e r. Z ij zijn de verantwoordelijken voor hun werk. Én nu hebben zij als kinderen der kerk allen bij eede bezworen zich naar leer en leven te zullen onderwerpen aan de tucht van de ambtsdragers der kerk. Wil dr W. even vertellen wat daar dan buiten valt?

Wie zal den wijsgeer het fundament verkondigen, waarop hij heeft te bouwen, als hij werken zal ter eere van den Koning der kerk, dan de getrouwe ambtsdrager in de vervulling der hem door den Koning der kerk opgedragen taak: de verkondiging van het Woord des Konings, ook den Koning der koningen, Wien alle macht is gegeven in den hemel en op de aarde?

Het is buitengemeen merkwaardig, hoe bang zich noemende gereformeerde menschen zijn voor die gehoorzame, concrete Woordverkondiging.

Ieder mag spreken over politiek en wetenschap en wijsbegeerte, over staat en maatschappij, alleen niet de dienaar des grooten Konings, Wiens Woord hij brengt.

Schoolkinderen van Christelijke scholen worden naar vergaderingen van een gemeenteraad geleid en mogen dan een opstel maken over gemeentepolitiek. /Van jongens en meisjes van de H.B.S. wordt gevraagd: wat dunkt u van het Marshall-plan? En als het antwoord wat lijkt mogen ze een reis maken naar de Vereenigde Staten.

Maar volgens „Trouw" is de kerk slechts in uitzonderlijke gevallen geroepen zich over de staatkundige vraagstukken in de practijk te uiten, omdat zij dat normaliter niet met goed gevolg kan.

En zoo mag, volgens dr W. de kerk — en dat is de prediking van het Woord — zich over de wijsbegeerte niet uitlaten. D.w.z. over de wetenschap, die den grond der dingen tracht te verstaan. Waarom niet?

Omdat de politieke leider of wijsgeer bang is geworden voor de getrouwe en concrete Woordprediking ? Voor de waarachtige kerk der reformatie?

Maar waarom moeten zij daarvoor bang zijn? Heeft de wijsbegeerte of, om het goed te zeggen, hebben de wijsgeeren ooit last gehad van haar dwang? Men zal op zijn hoogst een paar schijnvoorbeelden kunnen noemen, maar dan was het ook nog de valsche kerk.

Laten onze politici en onze geleerden veel meer bang zijn voor den staat, want zij zien, hoe heel de wetenschap in alle vragen ootmoedig zich buigt voor een Hitler of een Stalin, al fronsen zij maar even het voorhoofd. De wijsbegeerte kent weinig martelaren.

Laten staatslieden en geleerden en wijsgeeren bang zijn voor zichzelf, want onze belijdenis zegt, dat men-* schen van nature maar leugenaars zijn.

Laten zij beven voor de tyrannic eener wereldopinie of een idee, of een gangbare meening; voor de vrees om niet voor vol te worden aangezien en te worden genegeerd, te worden doodgezwegen.

Daar noem ik de vijanden ook van den wijsgeer, evenals van den bakker en den slager. Kijk maar eens rond in deze wereld. Zoowel wat de wetenschap betreft als wat het bedrijfsleven aangaat.

De getrouwe Woordverkondiging door de trouwe herders van Christus' kerk doen den menschen geen kwaad, en bekorten hun vrijheid niet, al houden zij hun de zware verantwoordelijkheid des menschen voor, te grooter, naarmate de Koning van heel het leven, hun te meer geeft.

Integendeel, alleen daar is de vrijheid, waar de kerk des Heeren verstaat, wie zij is en wat haar taak is.

De wijsgeer wordt door die kerk niet gebonden; maar, als hij zegt: mijn leer is calvinistisch, dan moet dit beteekenen: zij is dochter der reformatie en de reformatie is alleen, wat zij is, door haar belijdenis. Als de wijsgeer daar niet van weten wil, dan kan hij een groot denker, een „christelijk" denker zijn, maar Calvinistisch wijsgeer is hij niet.

En nu ten derde: dr W. zegt aan het slot van zijn tweede artikel: al het geschapene wordt zijn plaata gewezen door de Wet Gods, door het Woord Gods. Dat is juist het juiste gebruik dat de Calvinistische wijsbegeerte maakt van het beginsel van de souvereiniteit in-eigen kring dn een kosmos waarin de verhoudingen inderdaad door de zonde dikwijls onjuist zijn geword e n. Ik spatiëer.

Welnu, dat is niet Calvijn, doch wel Thomas. En geeft prof. Dooijeweerd den Thomisten harde noten te kraken, hier kunnen zij in de handen klappen van plezier.

Zelfs de bestudeering van Kuyper's „Gemeene Gratie" kon dr W. beter leeren. Deel I, hoofdstuk 36.

Maar — wat vraag ik? De roemers van dr Kuyper lezen, naar nu blijkt, dr Kuyper niet meer. Dat doen alleen zij, die men, als mij, beschuldigt dien grooten man naar het peil onzer kleinheid neer te halen.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

MARNIX.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's