GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Enkele consequenties uif de erkenning van het Evangelisienambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Enkele consequenties uif de erkenning van het Evangelisienambt

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit de erkenning van het ambt van evangelist zal het een en ander volgen. In het kort zij op het volgende gewezen.

In de eerste plaats, gelijk het meerderheidsrapport aanwijst (bl. 12), dat een eigen bevestigingsformulier noodig is. Het formulier om de dienaren des Woords te bevestigen is, ook al brengt men enkele wijzigingen en toevoegingen aan, ongeschikt. Ds Doornbos gaf in zijn reeds genoemd boekje een proeve. Wij voor ons meenen, dat daarin het ambt van evangelist al te kort is omschreven en meerdere Schriftgegevens kunnen worden benut om diens ambtstaak te omschrijven.

Voorts volgt uit genoemde erkenning, dat de evangelist n i m m. e r lid noch plaatselijk predikant van één der pas gepla^nte kerken op het „zendingsveld" kan worden. Wat dit laatste betreft: de evangelist heeft immers de ambteUjke roeping de geloovigen te leiden naar een zelfstandig geïnstitueerd en dus ambtelijk kerkelijk leven. Is het zoover, dat die

geplante gemeente een eigen dienaar des Woords kan onderhouden, dan is het werk van den evangelist als ambteüjk werk in die gemeente afgeloopen en kan hij weer verder. Het zou echter wel mogelijk kunnen zijn, dat de „jonge" kerken den evangelist beroepen om hem voor het „zendingswerk" verder af te zonderen, zoodat hij van de ééne kerk (b.v. in Nederland) overgaat in dienst van de andere (b.v. in Indië). En dan daarbij aansluitend: hij kan geen lid van zulk een pas gestichte kerk zijn, zonder in den ambtelijken dienst van die kerk beroepen te zijn, n.l. als evangelist voor het zendingswerk.

Verder meenen we, dat de evangelist, die uitgezonden wordt naar de heidenen, ook de am btel ij ke bevoegdheid dient te bezitten om in de zendende kerk en kerken het Wo ord en de sacramenten te bedienen. Hij heeft die bevoegdheid immers ook op het „zendingsveld": ij preekt en doopt, en bedient ook het avondmaal in de pas geïnstitueerde kerk, als deze nog geen daartoe geordenden ambtsdrager heeft. En gelijk een dienaar des Woords, met welken een evangelist de ambtelijke taak van bediening des Woords en der sacramenten gemeen heeft, ook in een andere dan zijn eigen plaatselijke kerk daartoe bevoegdheid heeft ontvangen, zoo zal de evangelist, wanneer hij hier met verlof of anderszins is, ook in al de kerken van het verband het Woord en de sacramenten mogen bedienen. Wij kunnen hier wijzen op een Bijbelsch gegeven. Wanneer Paulus en Bamabas, na de eerste zendingsreis en na de vergadering in Jeruzalem (Hand. 13—15 : 34), in Antiochië zijn en daar eenigen tijd in de „zendende" kerk verkeeren, lezen wij van hen, dat ze aldaar leeren en met vele anderen het Woord des Heeren verkondigen (Hand. 15 : 35).

Tenslotte volgt ook uit de erkenning van het evangelistenambt het een en ander voor de opleiding.

Het meerderheidsrapport handelt daarover niet afzonderhjk, doch neemt in de eindconclusie als punt 3 op: „de opleiding dezer dienaren inrichten naar de hooge eischen aan dezen dienst te stellen" (bl. 13).

Het minderheidsrapport van Ds v. d. Waal schenkt er bijzondere aandacht aan in een aparte paragraaf. De vraag wordt gesteld, of onze „zendelingen" aan de Theologische Hoogeschool hun opleiding kunnen ontvangen dan wel of er een aparte zendingsschool dient te komen. De minderheidsnota wijst er terecht op, dat dit laatste als gevolg moet hebben, dat de kerken bij de keuze afhankelijk zouden zijn van hen, die „voor zendeling studeeren". Uitgaande van het standpunt, dat een dienaar des Woords als „zendeling" dient uitgezonden te worden, wil de minderheidsnota pleiten hiervoor, dat al het onderricht aan de Theol. Hoogeschool meer direct op „de zending" ingesteld zal worden. Taaistudie en kennis van land en volk zouden dan een en ander nog kunnen aanvullen, 't Ware voorts ook te overwegen — zoo lezen we ook —, of Maleisch niet facultatief aan de Hoogeschool gedoceerd zou kunnen worden. Dan zou er, als er meer zendende kerken komen, meer contact met het zendingsveld onderhouden kunnen worden.

Ds Doornbos houdt blijkens hetgeen hij in zijn reeds genoemd boekje over de opleiding schreef (bl. 36—46) niet zoo sterk vast aan de wetenschappelijke theologische opleiding. Voor hem kan desnoods de studie en kennis der oude talen (Grieksch en Latijn) wijken voor die van het Maleisch, welke de evangelist noodig heeft. Want men kan de Schrift wel verstaan zonder kennis van Hebreeuwsch en Grieksch. Derhalve wil hij als vooropleiding de H.B.S. of een gelijkwaardige inrichting en daarna een opleiding, welke de volgende progranamapunten omvat:1. grondige kennis van de bijbelsche geschiedenissen en vaardigheid in het vertellen daarvan; 2. kennis van de Heilige Schrift en het verstaan daarvan met vaardigheid in het verklaren; 3. hoofdzaken van de geloofsleer; 4. hoofdzaken van de kerkgeschiedenis en het kerkrecht; 5. hoofdzaken van de geschiedenis van de zending en van de methoden die bij de zending gebruikt zijn en worden; 6. degelijke kennis vaji het Maleisch, niet alleen van de Maleische omgangstaal, maar ook van het Maleisch als voertaal voor de prediking; 7. eenige kennis van de phonetiek; S. eenige kennis van de pseudo-religies. — Zulk een opleiding kan aan geen hoogeschool worden verkregen en dientengevolge zal het gezocht dienen te worden in een speciale school of in een particuliere opleiding.

In alle bescheidenheid zouden wij, na hetgeen we zooal over de opleiding van evangelisten gelezen hebben, de volgende zaken naar voren willen brengen.

Wij gelooven, dat het groote moeilijkheden zou geven een aparte „zendingsopleiding" in te stellen, niet alleen al hierom, dat een aparte „zendingsschool" een kostbare zaak is, zeker voor onze kerken, doch vooral om deze redenen, dat jonge menschen dan al op zeer jongen leeftijd dienen te beslissen of ze „in de zending" zullen gaan en dat lust tot het evangelistenambt nog geen bewijs is, dat ook de vereischte gaven aanwezig zijn. Het evangelistenambt is een zeer verantwoordelijk ambt: kerken planten en die naar zelfstandig ambtelijk leven leiden. En dat werk rnoet, anders dan hier dat van een predikant, die de hulp en de leiding van zijn kerkeraad en meerderen heeft, verricht worden in moeilijke omstandigheden, daar hij vaak alleen staat. Vandaar dat de zendende kerk zich er wel ter dege van mag overtuigen, dat de gezondene door den Geest des HEEREN met zulke gaven is toegerust, dat er alle goede verwachting is in het planten en leiden van kerken en geloovigen. Vandaar dat het alle over­ weging verdient te vragen, of een evangelist niet eenige ervaring in het kerkelijk ambtswerk dient te hebben, alvorens naar het zendkigsveld uit te gaan.

Ook zouden we er voor willen pleiten, dat een evangelist toch Hebreeuwsch en Grieksch zal kennen, om de Schrift te lezen in de talen, waarin het den Heiligen Geest heeft goedgedacht ons de Heilige Schrift te schenken. Wij voor ons zijn van oordeel, dat wij die inspanning en eerbied verschuldigd zijn aan de genoemde beschikking van den Heiligen Geest. De evangeUst heeft met den dienaar des Woords gemeen de verkondiging van het Woord en daarom zullen we voor beide in dezen gelijke eischen dienen te handhaven.

Als wij aan de evangelisten niet als eisch stellen de kennis van de grondtalen der Schriften, zullen we dien eisch ook moeilijk kunnen stellen aan de dienaren des Woords hier èn in de op het zendingsveld geplante kerken.

Alles bijeengenomen meenen wij, dat voor een evangelist ook noodig is gymnasiale en theologische opleiding. Komt daarbij dan nog een zendingsopleiding, dan zal de geheele opleiding inderdaad vele jaren vragen, doch de omstandigheden en het bijzonder-ambtelijke van het evangelistenambt nopen daartoe. Zoodat wij de tot op heden gevolgde praxis in dezen niet zoo verkeerd kunnen achten. Mocht iemand in zijn studententijd reeds voor het toekomstige werk als evangelist kunnen bestemd worden, dan zou het wellicht overweging .kunnen verdienen hem van soramige vakken voor het theologische candidaatsexamen vrijstelling te verleenen. Dan zou er eenigen tijd vrijkomen voor „zendingsstudie".

Wat de voorslag van ds v. d. Waal betreft, om n.l. heel het onderricht aan onze Theologische Hoogeschool meer direct op de zending in te stellen en ook b.v. Maleisch als facultatief vak te doceeren : wij weten niet precies wat hij bedoelt, daar het niet nader wordt geconcretiseerd, en we weten ook, dat de opleiding reeds vrij zware eischen stelt, zoodat uitbreiding van het programma voor alle studenten toch wel bezwaren ontmoet. Overigens kunnen de mannen-van-hetvak in dezen beter oordeelen dan wij.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juli 1951

De Reformatie | 4 Pagina's

Enkele consequenties uif de erkenning van het Evangelisienambt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juli 1951

De Reformatie | 4 Pagina's