GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

CULTUUR-NEGATIVISME OORZAAK VAN AFVAL?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CULTUUR-NEGATIVISME OORZAAK VAN AFVAL?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

LITERATUUR EN KUNST

Dr Buitendijk brengt in zijn boek: „Op de keper beschouwd" een felle critiek uit op , , bepaalde christelijke kringen" (bladz. 41), die wèl de eis stellen: een christelijke politiek, een christelijke wetenSchapsgedachte, een christelijke sociale organisatie enz., maar die niets voelen voor een christelijke kunst. Dr Buitendijk lijkt het toe, dat deze mensen op dit terrein met „oogkleppen" voor lopen. Inmiddels sturen Christenouders hun kinderen naar onze gymnasia en H.B.S.-en, waar mannen doceren, die in het reine gekomen zijn met de humanistische en natuurwetenschappelijke gedachtenwereld, maar leiding op het gebied van de moderne kunst wordt ternauwernood gegeven, ja zelfs afgewezen, zegt hij. Intussen verslaat de moderne kunst haar duizendtallen in de kring des Verbonds. Wie eens de moeite neemt, de levensloop na te gaan van hen, die sedert 1880, alleen op letterkundig gebied, leiding gegeven hebben of thans leiding beginnen te geven, zal versteld staan van de •grote afval onder de kunstzinnig begaafden uit Christelijke milieux. Ex-Gereformeerden, ex-Hervormden, ex-Evangelischen e.a. telt men er bij tientallen onder. En hoevelen hebben onderricht genoten op onze Christelijke Middelbare scholen!

Aldus Dr Buitendijk. En op de vraag: wat is hiervan de oorzaak, heeft hij slechts dit antwoord: de afwijzende houding in onze kringen en gebrek aan artistiek aanvoelingsvermogen in huis, op school en in de kerk.

Maar wij vragen ons af: is dit inderdaad juist? We constateren met hem een afval van kunstzinnigen uit Christelijke kring. En om misverstand te voorkomen, verklaren we ook al vast vooraf, dat we evenmin als Dr Buitendijk het negativistisch standpunt ten aan-

zien van ware kunst verdedigen, al wensen wij onderscheid te blijven maken tussen behoefte aan kunst en hehoefte aan genot en vermaak. Maar we blijven toch de vraag stellen: ligt daar nu werkelijk de oorzaak, dat velen bij ons weglopen en naar het wereldse kamp övervluchten, omdat we hun niet geven wat hun kunstzinnige ziel vraagt?

Ik geloof er niets van.

Ik denk, dat het percentage van andere afvallige intellectuelen, zoals doktoren, technici, leraren, advocaten enz. niet minder groot is. Een feit is, dat we jn de laatste halve eeuw een grote verschuiving in ons christelijk volksdeel te zien krijgen. Hét aantal intellectuelen is enorm toegenomen. En zeker hebben daar de Middelbare scholen in de eerste plaats voor gezorgd. Er is onder ons, laat ons maar zeggen. Calvinistisch volksdeel heel veel veranderd sinds in 1900 op voorstel van De Savornin Lohman de eindexamens van de bijzondere gymnasia gelijk gesteld werden met die der openbare en de wetswijziging van Minister Kuyper in 1904 van Staatswege subsidie toekende. Het was vooral hierdoor (en door de economische verandering bij ons volk in zijn brede lagen) dat De Standaard reeds in 1932 kon gaan waarschuwen tegen de opkomst van een „geleerd" proletariaat. We vinden in dit blad (3 Oct. 1932) het volgende vermeld:

, , Breed is de stoet van leerlingen van Christelijke Hoogere Burgerscholen, Gymnasia en Lycea in Nederland. Op 15 September 1931 was het getal discipelen op deze Protestantsch-Christelijke Instituten uitgedijd tot B429. Hoe sterk de toename zich doorzet, blijkt bij vergelijking van de cijfers van 1922 en 1932. De jongens en meisjes op de Christelijke H.B.S. vermeerderden in tien Jaren van 2273 tot 2811, op de Christelijke Gymnasia van 832 tot 1257, op de Christelijke Lycea van 1123 tot 2234."

Waaraan dit blad dan de commentaar toevoegt:

„Soms schijnt het, alsof een menschwaardig bestaan uitgesloten is, Indien niet Gymnasium of H.B.S. wordt bezocht. Heel wat zijn op geforceerde wijze getrokken uit hun milieu en tot een opleiding gekomen, die hun niets dan teleurstelling heeft gebracht. De waarschuvsrtng tegen het kweeken van een geleerd proletariaat heeft ook voor onzen kring beteekenis".

Hoe het sedert 1932 toegenomen is weten we allemaal. Dat dit een der grote oorzaken is, dat, zoals Dr Buitendijk constateert: „het probleem van een christelijke cultuur op ons aanstormt" stemmen we van harte met hem in.

Alleen we geloven niet, dat onze „kulturfeindliche" houding de oorzaak is van de afval onder de kunstzinnige christenen. We geloven, dat de oorzaak precies daar ligt, waar ze ook te zoeken is bij de afval van al die andere intellectuelen, die het Calvinisme de rug toekeerden.

Wij geloven, dat de geest onder hen, die leiding geven aan onze Middelbare scholen, niet in orde is.

Ik denk aan wat Dr B. Wielenga hierover eens schreef in ons blad, nu dertig jaar geleden. Hij is eens op informatie uitgegaan bij onze christelijke instituten voor Middelbaar onderwijs en dan zegt hij:

„Worden de leerlingen op deze instituten opzettelijk met de nieuwe, door velen zoo gevreesde, letterkunde In aanraking gebracht?

Ik neem als voorbeeld een boekje, dat op tal van positief-christelijke inrichtingen als leidraad bij de behandeling der letterkimde gebruikt wordt, de werkelijk mooi en soms boeiend geschreven „Historische Schets van de Nederlandsche Letterkunde" door Dr C. G. N. Vooys, — een boekje, dat blijkbaar in de heele Nederlandsche schoolwereld opgang gemaakt heeft, daar het reeds in tienden druk verscheen.

Reeds spreekt voor zichzelf het feit, dat men op ohristelijke Instituten in een opvoedkimdig zóó teer en gewichtig vak een leidraad kiest, welks schrijver in niets laat Mijken, dat hij een positief christen is. Maar de Inhoud van dit aantrekkelijke fooekje spreekt nog meer."

Wanneer hij dan iets uit de inhoud heeft opgesomd, waaruit blijkt, dat er alleen maar bewondering is voor de Tachtigers, zegt hij verder:

„Maar wat wel eenlgermate tot verwondering aanleiding kan geven, ook bij den ruim voelenden opvoeder, is het feit, dat in deze handleiding ook de voornaamste geschriften der modernen worden gekarakteriseerd en ten deele begeerlijk gemaakt en vooral, dat de leerling hier in aanraking komt met boeken, die zelfs menig „paganist" niet in zijn huiskamer op de tafel durft laten liggen, als daar zijn: „Studies naar het naakt model" van Frans Netscher; „Martha de Bruin" van A. R. van Groenüigen; „Kamertjeszonden" en „Diamantstad" van Heyermans; „Levensgang" van Querido; „Geertje" van Johan de Meester; „De Berg van Licht" van Louis Couperus; , , Hartstocht" van Jeanne Reyneke van Stuwe, en „Inwijding" van Marcellus Emant.

Dr Wielenga zegt hiervan o.m.:

„Wie aan de leerlingen de „Historische Schets van de Ned. Letterkunde" van Dr Vooys in handen geeft, zet de poort van deze moderne kuituur voor de lezers van dit boekje wagenwijd open, en levert haar kimstenaars, om zoo te zeggen, met huid en haar, aan hen over."

Nu mogen we nog aannemen, dat menig christenleraar zijn leerlingen enig z.g. „tegengif" zal geven en waarschuwen zal voor wat hij noemen kan „verkeerde boeken", maar het feit, dat ook de gemeenste en vuilste romans met volledige titel vermeld worden, kan hij niet veranderen. En ook voor het christenkind geldt en voor hem misschien in bizondere zin: verboden wateren zijn zoet. Wij geloven, dat hier de pestilentie schuilt van de afval, niet alleen onder kunstzinnige jongelui, maar bij heel wat intellectuelen. De geest bij onze Middelbare scholen deugde niet. We hebben hard gevochten voor de lagere School met de Bijbel en onze vaderen hebben er zich soms bloedige offers voor getroost, maar onze Middelbare scholen hebben we veronachtzaamd en daar een geest toegelaten, die het vergif al maar in de jonge harten indruppelde. Wat zijn we met ons Middelbaar onderwijs ver afgedwaald van het hoge ideaal, dat Dr Woltjer ons stelde in zijn rede: „Het Gymnasium en de Gereformeerde beginselen", gehouden in 1892, waarbij hij sprak:

, , Wlj blijven op de zee der wetenschap onzen koers richten naar het kompas des geloofs; wij nemen onze poolshoogte waar aan den hemel; ons einddoel ligt buiten dit vergankelijk leven; want: „dit is het eeuwige leven" en, zeggen wij met Calvijn (in zijn gebeden achter zijn 2den Catechismus) ook het einddoel van alle wetenschap, , , dat zij U kennen, den eenigen, waar-

achtigen God en J'ezus Christus, dien Gij gezonden hebt". En dit einddoel zullen wij, zoo we door genade bij het kompas des geloofs blijven zeilen, zoo zeker bereiken, als Columbus eens, geloovende aan zijn doel, de meuwe wereld heeft aanschouwd."

En even verder:

„Doch juist daarom mag het Woord Gods, dat alleen licht ontsteekt In deze duisternis, van het gyranasium niet worden geweerd, maar moet het Integendeel, ook daar zijn een lamp voor den voet en een licht op het pad. En waar zoo menig ouderhart met zorg en angst, kennende de tallooze gevaren, die ook op den weg der wetenschap dreigen, vragend uitroept: „waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? " daar luidt het antwoord: „als hij dat houdt naar Uw Woord". Daarom moet dat Woord gelezen, de dienst van God geleerd worden, ook op het gymnasium, ja daar vooral. Al kon men het zóó ver brengen, dat alle onderwijs op de gymnasia gegeven werd zóó, dat het niet streed tegen Gods Woord, maar dat Woord zelf en het onderwijs in dat Woord ontbrak, dan zou nog de Christen dat onderwijs moeten veroordeelen en naar het betere zoeken. Maar ook al werd dat Woord daar gelezen en de dienst van God geleerd, maar dat onderwijs stond naast en buiten het overige onderwijs, ook dan nog zou geen Christen er vrede mee mogen hebben. „Kent Hem in al uw wegen" en: „Wat gij doet, doet het al ter eere Gods", die woorden gelden steeds en ook, ja vooral, -; hl het voorbereidend Universitair onderwijs. Daarmede ernst te maken is juist de elsch der Gereformeerde beginselen."

Hoever zijn we vandaag aan dit ideaal met onze christelijke Middelbare scholen ontzonken.

We stemmen Dr Buitendijk toe, dat velen, die ons „christelijk" Middelbaar onderwijs bezocht hebben, zijn afgevallen en de wereld toegevallen. Maar dat ligt niet aan een negatieve cultuur-instelling bij vele christenen, maar alléén bij een te gretige wereldse cultuur-instelling van velen, die het zaad des Verbonds hadden behoren op te voeden bij het ideaal, dat Dr Woltjer ons hier boven tekende. R. v.R.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

CULTUUR-NEGATIVISME OORZAAK VAN AFVAL?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's