GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Duitschlanii. De broedergemeente en de Ritschliaansche school.

De beweging, die ontstaan is doorhet geschrift van den predikant Kinzier, leeraar van het Bazelsche Zendinggenootschap, over shet recht en het onrecht der Bijbelcritiek, " schijnt nog niet tot stilstand te willen komen. Er verschijnen allerlei betuigingen voor en tegen Kinzier en ook wordt menige pijl afgeschoten op de leiding, die in Bazel aan de Zending gegeven wordt. Onlangs is nu ook het bestuur van de broederkerk (Herrnhutters) in deze zaak betrokken. Twee in Württemberg gestationneerde broeders hadden medegedeeld, dat men in de broedergemeente van oordeel was, dat Kinzier, en de andere leeraars van het theologisch seminarium de z. g. moderne theologie waren toegedaan, of liever voor aanhangers van Ritschl moesten gehouden worden. Zij verzochten daarover van »Unitats-Aeltesten-Konferenz" opheldering. Genoemd lichaam liet zich niet onbetuigd en gaf een sopen brief van de directie van de Evangehsche broederkerk in zake het geschrift van Kinzier over Bij belcritiek» in het licht.

In dit geschrift wordt er op gewezen, hoe de Generale Synode in 1889 uitsprak, dat de Heilige Schrift erkend moet worden als »de eenige en beslissende bron voor geloof en leven" en sals de openbaring Gods aan de menschen." Daarin ligt volgens de hoofden der broedergemeente de belijdenis van zijne inspiratie. Daarentegen wil de broedergemeente niets weten van eene vaststelling omtrent den aard en de wijze, als ook van den omvang van de inspiratie, reeds daarom, wijl in de Schrift zelve daarvoor geen getuigenis té vinden is. Zij ziet daarom in de leer van de woordelijke inspiratie eene opvatting, die zich in den loop der tijden in de , Christelijke kerk gevormd heeft, en kan in het vasthouden of prijsgeven dier leer geen kenteeken' voor geloof of ongeloof vinden.

Zij duldt daarom ook onder de leeraars en leerlingen van haar theologisch seminarium te Gnadenfeld zeer verschillende opvattingen van het inspiratiebegrip en verlangt van allen alleen, dat zij zich geloovig en consciëntieus zich aan de Schrift zullen onderwerpen, als aan de bron van ons zaligma, kend geloof. Maar zij kan niet verzwijgen, dat er onder de jongere theologen menigeen te vinden is, die svoor dit oogenblik" zich niet onder de Schrift buigen kan ; maar zij gelooft in dit geval geduldig te moeten^aiwachten, tot »de tucht des Geestes, dezulken in het verdere leven binnen de perken des geloofs terugvoere, of in een ander geval hen noodzaken zal, eene gemeente te verlaten, ditot heden nog vast op den bodem van het Bijbelsch geloof staat."

Schoon de broedergemeente tegen de buitensporigheden van de moderne theologie strijden wil en moet, toch wil zij in den strijd voor of tegen Kinzier geen partij kiezen, daar het daarbij gaat over onderscheidene leeropvattingen, en het haar beginsel is zich niet te mengen in twisten over leer en belijdenis, maar veel meer om de eenheid, d. i. de geesteseenheid des geloofs bij alle leerverscheidenheid te verkondigen en te beoefenen. »De Heere heeft de broedergemeente juist daarvoor gezet, dat zij eene plaats zij, waarin boven alle leertwisten, die de Christenen en geloovigen van elkander vervreemden, hooggehouden worde de eenheid des geloofs, de vredesband der liefde, de eene zalige hoop van het hemelrijk."

Ook wordt in genoemd stuk nog de vraag ter sprake gebracht, of de leeraars te Gnadenfeld zonder onderscheid tot de »Ritschhanen" te rekenen zijn. In letterlijken zip, zoo zeggen de Aeltesten, kunnen zij niet alzoo genoemd worden; wel hebben zij zich vele wetenschappelijke beschouwingen van Ritschl, zoowel als van de nieuwere historisch-kritische richting eigen gemaakt, met het behoud van het geloovig standpunt van de broedergemeente, maar vele jongere theologen neigen tot eene richting, die ons niet vereenigbaar schijnt, met hetgeen de Heilige Schrift als geloof bevattend leert. De broedergemeente hoopt in dezen strijd op-den Heere, Die tot de overwinning leiden kan.

Onze lezers kunnen uit dit alles zien, hoe in den grond der zaak de vertegenwoordigers der broedergemeente eene poiitie hebben ingenomen, die het voortwoekeren der Ritschliaansche begrippen moet bevorderen. Wij vreezen, dat de jammerlijke gevolgen dezer houding zich weldra zullen laten gevoelen en dat de sympathie der Christenen voor de Bazeler Zending zeer zal verflauwen.

— Nog iets over het plan tot stichting eener vrije theologische faculteit.

Het plan tot het stichten eener vrije theologische faculteit is door den president van den opperkerkeraad Dr. Barkhausen, gelijk wij mededeelden, zoo scherp veroordeeld, dat zij, die het opperden, allen moed hebben verloren. Het schrijven van Dr. Barkhausen, waarin de gedachte van eene vrije theologische faculteit zoover mogelijk wordt weggeslingerd, waarin er zelfs dreigingen worden geuit tegenover Von Rodelschwing, die daarvan durfde reppen, is gepubhceerd, en dit geeft aan de Deutsch Ev. Kirchcnzeitung aanleiding, om daarover den hooggeplaatsten kerkman te kapittelen. Dit doet ons genoegen, en het is ons een bewijs, dat niet allen in Duitschland's kerkelijke wereld deemoedig het hoofd buigen, wanneer een machthebbende heeft gesproken.

De inhoud van het schrijven van Dr. Barkhausen is dan ook weinig geschikt, om de ontruste conscientiën tot rust te brengen. »Hoogst bedenkelijk en noodlottig" noemde hij de gedachte van Von Rodelschwing. Maar geen woord laat de president van den opperkerkeraad hooren over het noodlottige en hoogst bedenkelijke, dat elk jaar van de universiteiten eene reeks jongelieden in den dienst der kerk treden, die de ongeloofstheoriën, door hunne hoogleeraren ingeprent, nu ook in de gemeente gaan verkondigen. Dr. Barkhausen verklaarde, dat hij-het oprichten van eene vrije theologische faculteit met alle de hem ten dienste staande middelen zou tegengaan ; doch hij zeide niet, wat hij dan doen zou, om de ieslaande theologische faculteiten te verbeteren. Alle waardeering zelfs van de gedachte waarvan het plan van Von Rodelschwing uitgegaan is, wordt gemist.

Overigens kan genoemd orgaan het plan tot het oprichten eener vrije theologische faculteit ook niet toejuichen, al geeft de redactie ook toe, dat de toestand van de opleiding tot den dienst der Evangelische kerk in Pruisen allertreurigst moet genoemd worden. Men gevoelt het zeer goed: alleen eene vrije kerh kan eene vrije universiteit hebben., en men heeft dit ook rond en ruiterlijk uitgesproken. Ook vreestmen, dat, gelijk thans de toestand is, mannen en middelen voor zulk eene vrije theologische faculteit ver te zoeken zijn. Maar wat dan te doen? Men wil tegen de dooUeer strijden in de verschillende Synoden; men zal de staatsregeering toeroepen, dat zij het niet verantwoorden kan, de kerk der reformatie te helpen verwoesten; men zal van de kerkbesturen eischen, dat zij zeer scherp zijn bij het geren van hunne adviezen in zake het benoemen van professoren in de theologie. Datgene waar 't het meest op aankomt is, dat de minister van onderwijs de leerstoelen bezet. Men houdt er zich van overtuigd, dat de gebeurtenissen der laatste jaren de regeering aankiding geven zullen voor de theologische faculteiten in de toekomst met grootere zorgvuldigheid de mannen uit te kiezen, van wie men kan aanr; emen, dat zij de ware wetenschap met de piëteit vereenigen, welke de geschiedenis der kerk en de openbaring eischen.

Zoo zoekt men zich zelve in slaap te wiegen en bedriegt men zich. De kerken worden inmiddels verward door het Ritschlianisme, dat niets anders is, dan een nieuwe en zeer gevaarlijke vorm van het oude, nu van zijn innigheid ontdane •piëtisitie, rationalisme. Wij meener, dat het Ritschlianisme daarom zoo gevaarlijk is, omdat het niet zoo duidelijk aanvankelijk is opgetreden tegen de belijdenis der kerk, maar onder de vroomst klinkende termen thaar heeft'ondermijnd, en eerst in den laatsten tijd het masker begon af te werpen en zich een weinig in zijne ware gedaante heeft vertoond, door tegen de twaalf artikelen, de fundamenteele belijdenis der kerk, den strijd aan te binden. Het komt ons voor, dat, zullen de misstanden, die in Pruisen en geheel Duitschland bestaan, met eenig gevolg worden bestreden, daartoe eene vrijgemaakte kerk en vrije universiteiten noodig zijn.

Frankrijk. Ferdinand Brunetière over het bankr o°e t der wetenschap.

Den 27sten November, van het vorige jaar werd de lieer Ferdinand BruriCtière, lid van de Franscbe academie, door dan paus m eene particuliere audiëntie ontvangen. Wat hij met Leo XllI besprak is niet uitgelekt; wel meende de^e bekende schrijver in een artikel in de lievue des deux Mondes zijne overdenkingen, naar aanleiding van zijn bezoek aan het Valicaan, in geschrift te moeten brengen. Dit artikel heeft nu groot opzien gebaard, omdat er niets meer en niets minder in betoogd wordt, dan dat de hooggeroemde wetenschap bankroet is geslagen. Men vergunne ons van het geschriit (') dat inmiddels voorzien van aanteekeningen afzonderlijk is gedrukt, een overzicht te geven.

De schrijver ; .; _wijst er in zijn aanhef op, i; oe voor korten tijd »de geleerde ongeloüvigheid" doorging voor superioriteit van geest. Men wilde wel van den godsdienst weten als va'n een belangrijk verschijnsel, en rekende ook wel met den godsdienst als een factor in de ontwikkeling der menschheid. Men meende zelfs in dit opzicht boven de Voltaire's en Diderot's te staan, die zoo heftig\in hun anti-Christelijke polemiek konden zijn. Maar de hedendaagsche school van Comte.j houdt, het er toch voor, dat de godsdiensten niet anders zijn, dan de gezuiverde overblijfselen van het bijgeloof. Elke vooruitgang"^ op intellectueelj^gebied heeft ten gevolge, dat het bovennatuurlijke inkrimpt. De toekomst, behoort'aan^de wetenschap, dacht men.

Dit werdi.4n 1892 uitgesproken. Daartegenover wil Brunetière^: jhandelen ovei shet bankroet der wetenschap."

De wetenschap beloofde — het werd door Rénan uitgesproken —: dat zij steeds het eenige iniddel den mensch zou bieden, om zijn lot te verbeteren, en daarin is zij te kort geschoten, al erkent Brunetière, dat de • scheikundigen en de natuurkundigen groote vorderingen op hun terrein maakten. Maar schoon de beoefenaars der natuurkundige wetenschappen beloofd hebben, dat er geen «mysterie" meer zijn zou, zoo is het duidelijk, dat zij niet alleen de raadselen des levens niet opgelost hebben, maar dat zij ze ook nooit zullen oplossen. Zij zijn zelfs onmachtig, om behoorlijk de vraagstukken omtrent den oorsprong van den mensch, de wet voor zijn gedrag, en zijn toekomstige bestemming ook maar te stellen. Het onkenbare omringt ons, het neemt ons gevangen en sleept ons mede. Al heeft Darwin wellicht ge lijk, wanneer hij beweert, dat wij van de apen afstamiïien, wat weten wij dan nog van de eigenlijke quaesde van onzen oorsprong? xln de Mozaïsche hypothese der schepping, zegt Höckel, vertoonen zich twee der belangrijkste fundamenteele voorstellingen van de evolutietheorie met eene veiwonderlijke helderheid en eenvoudigheid". Maar de »Mozaïsche hypothese" zoo voegt Brunetière er aan toe, geeft ons een antwoord op de vraag, vanwaar wij komen, en de evolutie-theorie, noch de_ anthropologic, noch de ethnographic noch de linguïstiek zullen ons ooit een antwoord geven op de vraag: wat wij zijn. En toch heeft Rénan eenmaal gezegd: [k ben overtuigd, dat er een wetenschap van de oorsprongen der menschheid is, die eenmaal niet door afgetrokken bespiegeling, maar door wetenschappelijke navorsching zal opgebouwd worden. Maar wij kunnen er ons van overtuigd houden, dat de exacte wetenschappen het ons niet zullen zeggen. Wat is de oorsprong van de taal ? Wat is die van de_ maatschappij ? Wat is die van de zedelijkheid ? Allen, die in deze eeuw getracht hebben hierop een antwoord te geven, hebben jammerlijk schipbreuk geleden, en zullen akijd schipbreuk lijden; en dit, omdat men den mensch niet zonder de zedelijkheid, zonder de taal of buiten de maatschappij begrijpen kan en daardoor de elementen, die noodig zijn voor hare beantwoording, aan de competentie en aan de methoden der wetenschap, ontsnappen. Nog minder kunnen de natuurkundige wetenschappen de vraag ^wadr wij heengaan" uitmaken ? Wat hebben de anatomie en de physiologic ons geleerd omtrent oiize bestemming ? De onderzoekingen en ontdekkin-

Ferdinand Brunedère: „La Science et la Religion" Paris: Librairie de Firmin-Didot et Cie.

gen der geleerden zijn er op uitgeloopen, om onze gehechtheid aan het leven te bevestigen, hetgeen het toppunt van onredelijkheid schijnt bij een wezen Hat sterven moet.

Daarbij toont Brunetière aan, dat de taalwetenschappen ook al niet verder brachten. Wanneer m n stuk voor stuk in Marcus Aurelius of in Epictetus de 'verspreide Seelen van de bergrede terugvond; wanneer de geest der Stoici niet het tegendeel van die van het Evangelie was, dan blijft nog altijd over, dat de bergrede de wereld veroverd heeft en dat Marcus Aurelius en Epictetus niets hebben uitgewerkt.

De Hebraïci zouden ons toonen, dat wij in den Bijbel een boek hebben als elk ander boek, de Ilias of Odyssee van Israel, en het is niet te ontkennen, dat de wetenschap niet eens met zekerheid heeft kunnen uitmaken, wanneer de Odyssee is geschreven. Er zijn minstens zes of zeven meeningen omtrent den oorsprong of omtrent den schrijver van de vijf eerste boeken van Mozes, en als wij den datum van samenstelling dezer boeken willen laten vallen in de dagen van Jozua, of van Saul, of van David, of van Salomo, of van Josia, of van de Babylonische ballingschap, of van Ezra, of van Nehemia, ofvan den eersten Ptolomeër of zelfs van de Maccabeën, dan kan dit, en de meesters van de moderne philologie zullen ons daarvoor de 'redenen opgeven, die men begeert.

Ook de historische wetenschappen hebben het niet beter gemaakt. Men maakte zich druk met de vraag, of de Koningen al dan'niet hebben bestaan r Maar de groote quaestie is, óf er. eene wet der historie bestaat en in welke mate wij daaraan onderworpen zijn. Zijn wij onze eigene meesters f Of zijn wij slaven van eene hoogere kracht.? Spoeden wij ons naar een of ander kennelijk doel.? Op al die vragen: geen antwoord. Al kan men niet van een totaal bankroet der wetenschap spreken, toch heeft zij gedeeltelijke faillieten geslagen, die haar crediet zeer hebben verminderd. Men meende, dat men, volgens de uitdrukking van Taine, sde zedelijke wetenschappen aan de natuurlijke moet vastkoppelen", maar daarmede is men niet vooruitgegaan. Indien wij aan het Darwinisme de vraag stellen, hoe wij ons hebben te gedragen, zou het ons afschuwelijke lessen geven. Al hecht Brunetière geen groot gewicht aan eeiüge vrome declamatiën, die men tegenwoordig in de - , Peiipk francais' of in ^TAutorité" vindt, toch is het waarheid, dat de wetenschap zijn prestige verloren heeft en de godsdienst heeft het ten deele herwonnen. Is zulk een bekentenis van een liberaal als Brunetière niet m erkwaardig ?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Buitenland

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1895

De Heraut | 4 Pagina's