GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 140

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 140

Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

13Ö „Also der geistige Hochmut war sein eigentliches Ungliick" (p. 96). Zonderling is alleen, dat Grisar, die evenals Braun aanneemt, dat de signatuur van Luther's Theologie in den commentaar op de Romeinen de ootmoed is, de diepste wegwerping van zichzelf voor God, en daarin de oorzaak ziet, dat Luther toen nog tot geen heilszekerheid kon komen, toch Luther's afval van de Kerk aan zijn hoogmoed toeschrijft. Ten slotte zij nog gewezen op het interessante artikel van HOLL, Die Rechtfertigungslehre in Luthers Vorlesung über den Römerbrief mit besonderer Rücksicht auf die Frage der Heilsgewiszheit in het Zeitschrift für Theologie und Kirche, 20ster jahrg. 1910, Tubingen, p. 245—291, die de opvatting van Denifle e. a. bestrijdt, alsof Luther in dezen commentaar alleen eenjustitia imputata zou kennen, en voorts tegenover Braun tracht aan te toonen, dat Luther toen reeds de certitudo fidei had en leerde. In hoeverre dit laatste juist is, bespreek ik in noot 104. Zie voorts ook DR. H. BAVINCK, Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk. Dl. IV, p. 196—207. **") BRAUN, t. a. p. Vorwort, p. III. *'") Luthers Werke, E. A. 58, 182, waar Luther in een Tischrede mededeelt, dat hij als monnik aan zijn leermeester Staupitz deze woorden geschreven heeft. "1) Luther heeft later meermalen verklaard, dat hij als monnik onberispelijk geleefd had; „ego qui utcumque irreprehensibilis monachus vivebam" (E. A. var. arg. 1, 22). Inzonderheid heeft hij er steeds nadruk op gelegd, dat er van een onkuisch leven geen sprake was geweest : „Ich war auch ein ernster Mönich, lebte züchtig und keusch" (E. A. 48, 306). In zijn biecht had hij dan ook over deze soort zonden zich zelf niet te beschuldigen gehad: „D. Staupitzen habe ich oft gebeichtet, nicht von Weibern, sondern die rechten Knoten" (Tischreden, 3,135); zie BRAUN t. a. p.- p. 28 en v.v., die dit onderwerp breedvoerig behandeld heeft, om de beschuldiging van Denifle tegen Luther te weerleggen. Dit getuigenis van Luther aangaande de onberispelijkheid van zijn leven als monnik wordt bevestigd door dat zijner tijdgenoten, die hem gekend hebben. Luther zelf heeft zich op hun getuigenis beroepen : „Wahr ists, ein frommer Münch bin ich gewest, und so gestrenge meinen Orden gehalten, dasz ichs sagen dar: ist je ein Münch gen Himmel kommen durch Müncherei, so woUt ich auch

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 140

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's