Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 170
Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit
.60 ik hier behandel. Mijn doel was alleen te laten zien, hoe onjuist de voorstelling was, die Denifle van de justificatieleer van Luther heeft gegeven. 10°) Calvijn heeft meermalen geklaagd over Luther's harde wijze van uitdrukking: „il a use de formes hyperbolicques de parier, lesquelles estoient bien dures a porter" {Calv. Op. in Corp. Ref. t. V, 459). Ten opzichte van de bona opera drukt Calvijn zich dan ook voorzichtiger uit dan Luther: „Sic docemus : semper deesse bonis fidelium operibus summam puritatem, quae Dei conspectum ferre possit; imo etiam quodammodo inquinata esse, si summo iure examinentur" {Calv. Op. in Corp. Ref. t. VI, p. 489). Het teekent het verschil in standpunt, dat bij de woorden uit Jesaja 64 ; 5 „et quasi pannus menstruatae universae iustitiae nostrae", die Luther op al onze goede werken laat slaan, Calvijn deze uitlegging van Luther juist tegenspreekt: „hic locus a quibusdam citari solet, ut probent nihil aliud esse meriti in operibus nostris, ut coram Deo putida et foetida sint. Sed hoc mihi videtur alienum a prophetae sententia, quum de toto genere humano non loquatur" {Calv. Op. in Corp. Ref. t. XXXVIl, 411 en v.v.). 108) DENIFLE, Luther, I~, 539 en v.v. bestrijdt het gevoelen van Luther, dat Paulus in Rom. 7 en van den wedergeborene spreken zou, hoewel ook Augustinus reeds hetzelfde geleerd heeft, en Luther hierin alleen Augustinus volgde. Juist op dit punt komt misschien wel het best het fundamenteele verschil uit tusschen de opvatting, die Augustinus en Luther eenerzijds en de Roomsche Theologen anderzijds van den zondaar en van den wedergeboren mensch hebben. !"•) Luther noemt deze concupiscentia telkens het peccatuin radicale ; zoo bijv. bij Rom. 4, 7: „peccatum radicale, concupiscentiam, morbum nature" (FICKER, I, 2, p. 118). De macht van deze concupiscentia is zoo groot in ons, „quod sit impossibile omni actuali carere, quamdiu illud radicale permanet et originale" (p. 118). Het is daarom de koninklijke weg deze concupiscentia als zonde te erkennen en te smeeken, dat God haar ons niet toerekent: „regia ergo via est peccatum quidem nosse et odisse et ita in timore Dei incedere, ne imputet et dominari permittat" (p. 118). Het odisse naast het nosse, evenals het ne dominari permittat naast het non imputari toont, dat ook hier van antinomianisme geen sprake is.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910
Rectorale redes | 192 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910
Rectorale redes | 192 Pagina's