GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

In de scbool der wijsbegeerte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de scbool der wijsbegeerte.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Natuurwetenschap' en wijsbegeerte.

Om de beteekenis van de nieuwste wijsbegeerte, die uit het „verscheurde bewustzijn" ontsproot, juist te krmnen beoordeèlen, moeten wij eerst nog een stap terug doen.

Het is noodig te weten, dat de moderne wijsbegeerte niet alleen een terugslag is op de onvruchtbaarheid van de idealistische wijsbegeerte, maar ook een reactie op-de machteloosheid van de moderne natuui'wetenschap.

De eeuw, der Reformatie bood ons het schouwspel van een ontwakende natuurwetenschap, die ooli de filosofie tot nieuwe daden bevruchtte.

De Grieksche filosofie was voor een groot deel met natuurkennis en natuurbespiegeling identisch.

Het is een wet van saamhoorigheid en verwantschap, die de geheele geschiedenis dóór haar invloed doet gelden.

Altijd weer begint de filosofie met natuurbeschouwing, en omgekeerd prikkelt alle natuurontsluiering tot wijsgeerig denken.

Maar in den nieuweren tijd zien wij het merkwaardig verschijnsel, dat natuurwetenschap' en wijsbegeerte eerst als antogonisten tegenover elkander staan.

De natuurwetenschap, die in de 19de eeuw haar enorme vlucht begon, voelde zich in zichzelf zóó rijk, dat ze aan wijsgeerige bezinning geen behoefte had.

Zelfs zagen de genieën der wetensohap', trotsch op hun onloochenbare triomfen, minachtend op de „zoekende en tastende" wijsbegeerte neer.

Was het idealisme van den grootsten aller bespiegelaars, Hegel, niet weggedreven als een spattende zeepbel?

Flegel had gepoogd alle wetenschappen, de theologische inkluis, saam te vatten en te ordenen, ja te knechten, in zijn systeem.

Maar (zoo zegt de Franschman) wie teveel omhelst verliest alles.

Wie alles be-grijp'en wil grijpt niets.

En de „mannen van het vak" lachten om (het kunstig „knutsel", van een systeem, waarin de 3 natuur met al haar majestueuze geheimen verredelijfct was.

De groote veroveraars van het rijk der natuur r gordden zich aan om de oude filosofie te onttroOnen.

De „tijdgeest" sprak het trotsche woord: Er is 3 geen andere wetenschap' dan de wetenschap der [' feiten.

De filosofie, zoover zij "op ideeën berust, is 3 waardeloos.

Van nu af aan zal alleen de filosofie gelden, die uit de resultaten der afzonderlijke wetenschappen is opgebouwd.

Hetgeen onze oogen (hebben gezien, en onze 3 handen getast, van de natuur, dat zullen wij den 1 filosoof verkO'ndigen!

Alzoo ontstond de nieuwe wijsbegeerte, die zich 1 vierkant en Ixard tegenover 'de oude idealistische ; school stelde: het materialisme!

Karl Vog t bond den strijd aan tegen alle „leer", , die niet door de vijf zintuigen was gewaarborgd. De eenige werkelijkheid .was hem „de materie". De ziel gold hem niet anders dan als een functie i van de hersenen.

Van hem is de beruchte term, dat 'de gedachten i in (ongeveer) dezelfde verhouding staan tot de 5 hersenen, als de gal staat tot de lever en de ) urine tot 'de nieren. Zelfs durfde hij (in zijn boek i „Kolenbrandersgeloof en wetenschap") verklaren, , dat de mensch als natuurwezen zich in niets onderscheidt van het dier.

Molesch, ott werd' de eigenlijke „begronder"^ '. van het „wetenschappelijk'' materialisme door zijn L werk: „De kringloop des levens". Volgens hem [ is de mensch „restloos" het product van zijn ouders en van de min, die hem voedt, van plaats ; en tijd, van lucht en weder, van kost en kleeding. Het denken is het fosforiceeren van de hersens. , , De werkman, die de fosforzure kalk uit de aarde ' haalt in het zweet zijns aanschijns, en de boer, die zijn akker met deze kalk mest, beseffen niet, dat zij niet alleen het voedsel voor het lichaam, maar ook voor de hersens produoeeren".

Büchner was de man, die 'deze „wetenschap"' onder het volk bracht, door zijn beleend geschrift ' ;

„Kracht en stof" (1854). De som van alle wijsheid vat hij samen in dit ééne: „Kracht en stof ' vormen beide van eeuwigheid en tot in eeuwigheid het geheel van verschijnselen, dat wij wereld noemen".

C z o 1 b e oordeelde, dat de drie genoemde collega's in de materialistische school nog niet wetenschappelijk genoeg waren en niet radicaal genoeg de speculatieve (verzinnende en beschouwende) wijsbegeerte hadden uitgezuiverd.

In zijn „Nieuwe beschrijving van het sensualisme" (1855) proklameert hij een besliste uitbanning van al wat zweemt naar het bovenzinlijk'e. Alleen wanneer de mensch absoluut breekt met den „waanzin van het transcendente" (wat boven 139 de ervaring uitgaat), zal hij in staat zijn zich een zuiver beeld te vormen van den samenhang der verschijnselen.

Boven deze pure materialisten uit rijst de gestalte van den zoöloog (dierkundige), Ernst Haecfcel, met zijn in honderdduizenden exemplaren verspreid „De Wereldraadselen" (1899). ' i

De beteekenis Van Haediel bestaat hierin, dat hij de ontwildcelingsleer van Darwin construeert tot een stelselmatige wereldbeschouwing.

In zijn gai'derobe heeft deze geleerde ook' den sierlijken mantel der besdheidenheid, die hij bij zdkere gelegenheden aantrekt.

Hij schroomt b.v. niet aan het lezend' p'Ubliek mee te deelen, dat hij in zijne geschriften geen volledige verklaring van de natuurraadselen geeft, maar alleen aanbiedt de oplossing, voorzoover zij bij den huldigen stand der wetenschap mogelijk is .Hij neemt 'het daarom geenszins voor zijne verantwoording, wanneer de menschen zijn, deels op onderstellingen gebouwde, filosofie', als de absoluut geldende natuurwetenschap' huldigen.

De groote vraag, die als een oer-probleem' alle andere vragen in belangrij'kïieid overtreft, is volgens Haeckel deze: Bestaat er een ding opzichzelf, d.i. ligt er een werlcelijkheid ten grondslag aan de voor ons waarneembaxe verschijnselen ? • . i

Eigenlijk is deze oer-vraag dezelfde als de vraag naar het bestaan van G o d (de grond aller dingen).

Op deze vraag kan echter nooit een beslissend antwoord worden gegeven.

Wij weten het niet, en zullen het niet weten.

In plaats van over dit onoplosbaar raadsel te peinzen, doen wij beter een antwoord te zoeken op de raadselen der wereld, 'die wél binnen het bereik' van onze wetenschap' liggen.

ïe dien einde moeten wij twee functies van het menschelijk kenvermogen in het werk stellen: de zinlijke waarneming en de bewuste overdenking. ;

De laatste is echter onderworpen aan de eerste. Er is geen kennis zonder ervaring.

Bij 'het onderzoek van de wereld komt Haeckel tot de conclusie, dat zij slechts uit één substantie bestaat (monisme!). Stof en geest zijn verschijnselen van 'dezelfde zelfstandigheid^ of liever het verschijnsel van geestelijk leven is een gevolg van' het bezield zijn v.g, n het stof. De gansche natuur is opgebouwd uit bezielde atomen, die zich verbinden, in. stijgende rangorde, tot organismen, het hoogst in den mensch'. De ziel van den mensch is derhalve niet anders dan een actie van de hersens, welke ophoudt met den dood. De leer van de onsterfelijkheid der ziel is voor Haeckel een volkomene ongerijm'dheid.

Wie Haeckel, op grond van de genoemde theoirieën, een materialist noemt, heeft niet heelemaal ongelijk. ï

Maar zijn materialisme is toch van een eenigszins ander soort dan het platte, botte, materia, lisme van Moleschott en Büchner.

Haeckel zelf ontkent, dat hij een materialist is.. Immers de atomen zijn bij hem bezield. In de materie

zelf schuilt (Iioevvel aanvankelijk' onbewust) gevoel en doe] streving.

Maar deze leer van bezielde stof dient bij hem om alle andere begrip van ziel en geest, idus ook God, volstrekt buiten te sluiten en de gansche wereld saam te vatten in den ijzeren ring van zijn monisme.

Een geest, die de raderen van het heelal drijft, bestaat volgens Haeckel niet. De groote machine loopt zonder ingrijpen van een bovennatuurlijke macht. Het leven is dus ontstaan „van zelf', door eigen kweeking (Urzeugung). De atomen klömpten saam tot plasma, en uit dit vormloos plasma ontstond de levende cel, waaruit verder de levende lichamen werden opgebouwd.

Aldus verbond Haeckel aan zijn mechanisch monisme de beroemde theorie van Darwin: de evo­

lutie-of afstammingsleer. De peinzer-over-de-wereldraadselen was ovei Daiwin's vondst zóó verrukt, dat hij ze begroette als den sleutel van het wereldgeheim en er het middel in zag om een nieuwe wijsbegeerte op te bouwen, die de ware koningin der wetenschappen zou zijn.

De heele natuur zag hij onderworpen aan, en geleid door, een onafgebroken, gestadig werkend, proces van ontwikkeling. Door de twee factoren van „aanpassing" en „overerving"' teelt en kweekt de natuur de levende stof tot steeds hoogere organisme. De mensch zelf doorloopt in het moederlichaam, vanaf het beginstadium als oercel, vijftien stations tot de volle ontwikkeling als kind.

Wij herinneren ons nog van Hegel, dat het denkbeeld der evolutie ook aan de idealisten niet vreemd was. Ja, aan Hegel komt de „eer" toe, vóór de natuurfilosofen de ontwikfcelingsgedachte tot grondslag van zijn stelsel te hebben gelegd.

In dit opzicht is Hegel zelfs (mirabele dictu!) de leermeester en inspirator van Karl Marx geweest.

Maar meer dan een formeele overeenkomst be-' staat er in dezen tussohen den idealist en de natuurbespiegelaars niet.

Bij Hegel was de oerzelfstandigheid der ontwikkeling geest.

Bij Darwin, Marx, Haeckel, was d'eze substantie stof.

En voorts: Bij Hegel. wordt de gang van het ontwikkelingsproces bepaald door den omslag van stelling en tegenstelling.

De natuurfilosofen beschouwen als drijfkracht der ontwikkeling de fe.g. teeltkeus, zijnde een algemeene, in de gansche natuur heersch'ende; strijd oni het bestaian. In dezen strijd houden alleen de exemplaien en soorten stand, die zich het best aanpassen aan hun levensvoorwaarden, tengevolge van hun geschiktheid' tot variatie. Door deze teeltkeus klimt de natuur uit den lageren staat tot den hoogeren graad van leven op'.

"Wij zouden van deze theorieën der natuurzoekers hier geen melding maken, indien deze faeeren niet hun veronderstellingen tot wetenschap en deze wetenschap' tot filosofie hadden geproklameerd.

Toen Darwin het eerst de idee van zijn evolutie in zijn geest ontdekte, schreef hij in zijn dagboek (1837): „Mijne theorie zal den weg banen tot eene nieuwe wijsbegeerte".

Haeckel heeft deze voorspelling in vervulling gebracht.

Een gansch nieuwe wereldbeschouwing deed haar intrede in de moderne cultuurwereld en diende zich aan als pretendente van de kroon der „wijsheid".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

In de scbool der wijsbegeerte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1924

De Reformatie | 8 Pagina's